GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ziende oogen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ziende oogen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indien gij mij zien zult, als ik van bij u weggenomen wordt, het zal u alzoo geschieden; doch zoo niet, het zal niet geschieden. 2 Koningen 2: lo.

Het is eene eigenaardige voorwaarde, die Elia hier aan zijn opvolger stelt. En toch zulk eene gepaste voorwaarde.

Elisa heeft den profeet, vóór diens opneming in den hemel, gevraagd om twee deelen van zijn geest, — het erfdeel van den - eerstgeborene. Maar Eha kan hem dat niet toezeggen. „Gij hebt eene harde zaak begeerd", antwoordt hij; het is den profeet te zwaar en te moeilijk deze bede toe te staan; alleen de vrijmachtige genade Gods verleent zulke gaven.

Daarom verbindt Elia dan ook de vervulling van Elisa's verlangen aan ©ene voorwaarde, die op het gebied der Goddelijke beschikking ligt, — buiten 'smenschen macht en goedvinden. Hij wijst in hooge bescheidenheid zijn leerling van zich al, en richt diens blik op de souvereine bedeeling Gods in de wereld der geestelijke en onzienlijke dingen, „Indien gij mij zien zult, als ik van bij u weggenomen word, het zal u alzoo geschieden; doch zoo niet, het zal niet geschieden".

Indien gij mij zien zult

Er stonden hemelsche dingen te gebeuren. In de opneming van Elia zou de wereld der onzienlijke dingai zich ontsluiten; de hemel zou met hare geestelijke krachten naar de aarde afdalen. Dat zijn geen verschijnselen die de natuurlijke mensch zien kan. Zoo Achab bij Elia's wegneming had kunnen aanwezig zijn, hij zou, evenals de wachters bij Jezus' graf, een opvallend natuurverschijnsel hebben waargenomen. Slechts het door den Heiligen Geest geopend oog vermag de dingen te aanschouwen, die boven zijn.

Vandaar Elia's voorwaarde: — „Indien gij mij zien zult, als ik van bij u weggenomen word"

Zoo Elisa's oog ontsloten was voor de krachten der toekomende wereld, voor de heiligheden des hemels, dan zou daaruit blijken, dat God hem voorbereid had en ontvankelijk gemaakt voor het verkrijgen van zijne bede, — een geestelijke zoon van Elia te zijn, en diezelfde gaven en schatten van het Koninkrijk der hemelen deelachtig te worden, als die groote dienaar des Heeren bezat. Het zou een bewijs zijn, dat hij van hetzelfde heilig geslacht was, en daarom de heilige goederen van dat geslacht op Gods tijd zou beerven.

Indien gij mij zien zult

Deze voorwaarde gaat dóór.

Het is niet zóó, dat alle menschen de schatten van Gods heil aanschouwen, en het verschil slechts hierin ligt, dat sommigen die begeeren te bezitten en anderen ze afwijzen. Het onderscheid zit dieper. Van nature ziet niemand de dingen, die boven zijn. Hier geldt het felle woord van Jezus: — „tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij Tsan het Koninkrijk Gods niet zien". Alleen wanneer de Heilige Geest het zielsoog ontsluit voor het eeuwige en hemelsche, voor de rijke goederen die Gods genade verkrijgbaar stelt, dan kunnen wij ze aanschouwen.

Niet, dat wij ze dan reeds voor ons bewustzijn bezitten.

Integendeel, — wij zien dan juist, dat wij ze missen. Maar wat we aanschouwen, dat is, de schoonheid ervan „ver boven goud en zilver en wat meest den mensch bekoort"; het begeerlijke van deze schatten; en het noodzakelijke van hun bezit, indien onze ziel haar volle bevrediging zal ontvangen. En daaruit ontstaat het biddend verlangen en het uitstrekken der handen naar deze dingen, gelijk bij Elisa.

In dit biddend verlangen mogen we vertroosting genieten uit de hier gestelde voorwaarde: — indien gij zien zult, bet zal u geschieden. Hier is eene wet in Gods Koninkrijk. Wien de Heere de oogen opende voor de hemelsche goederen, dien zal Hij ze geven.

Wél blijft daarin de waarheid: — het is eene „harde zaak". Geen mensch kan ons deze erfenis uitdeden, en niemand zal haar op eigen kracht kunnen nemen. De vrijmachtige genade Gods sta ons altijd in ons biddend verlangen voor oqgen; en met Jiet „Heere, indien gij wilt" geve elke begeerige ziel de verhooring van haar smeeken om deze dinjen aan Goddelijke ontferming over.

Maar bij dat smeeken mag het gelóóf in die verhooring ons reeds bemoedigen. Want de Heere heeft ons zélf de oogen voor de schatten Zijns heils geopend. Het moge nog niet méér zijn dan dat, en wij mogen voor ons besef nog verre buiten de stad Gods staan, — maar de Heere heeft onzen blik door de geopende poort reeds doen binnengaan. Hij heeft ons reeds, gelijk Elisa, een kind, een erfgenaam gemaakt van „het geslacht dergenen, die naar Hem vragen, die Zijn aangezicht zoeken". Hij heeft ons Zijn heil doen zien; en „indien ^ij het zien zult, het zal u alzoo geschieden".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Ziende oogen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's