GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wat mogen we lezen ?"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wat mogen we lezen ?"

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het feit dat in ons blad telkens vragen van onderscheiden karakter worden beantwoord, deed een lezeres besluiten tot de Redactie zulk een vraag te richten inzake een quaestie, die haar, en met haar een kring van vrienden, interesseert. Weliswaar wendde zich de Schrijfster tot den Redacteur van de rubriek „Vragen van Jongeren", omdat zij namens jongeren spreekt en deze rubriek in het bijzonder tot het beantwoorden van zulke vragen is ingesteld, maar zij zal er wel accoord mee gaan, dat haar schrijven wordt behandeld in deze rubriek, waar de zaak eigenlijk thuishoort.

De brief luidt als volgt:

Wat mogen we lezen?

Wat mogen wij nu eigenlijk als Gereformeerden lezen? De Roomschen hebben hun zwarte lijst, waarop alle verboden boeken staan. Wij kennen zooiets niet. Wel worden we telkens gewaarschuwd tegen slechte lectuur. Maar daar tegenover staat, dat we nu en dan over boeken hooren spreken als van „beroemdheden", die nu eigenlijk niet zoo geschikt blijken voor „ieder, die maar lezen kan".

Zoo lazen we laatst een recensie van het boek van C. Rijnsdorp, „Koningskinderen", waarin stond, dat deze roman wel geen Europeesche vermaardheid was als Christian Wahnschaffe.

Laatst lazen we in onze Kerkbode, dat de boeken van Penning wel geen beroemdheden zijn als b.v. „Pallieter", van Timmermans of „Eline Vere", van Couperus, maar toch het lezen dubbel waard zijn.

Hoe zit dat nu? Waarom zouden we v. Suchtelen wèl mogen lezen

en b.v. Zola niet? ^Waarom wel Timmemians' „Pallieter" (waarvan

we wel degelijk de schoone wegslepende taal en natuurbeschrijving bewonderen, maar waar toch even zeker een wellusteling als Pallieter in verheerlijkt wordt, en niet „Merijntje Gijzen's Jeugd", van de Jong?

We noemen deze voorbeelden juist, omdat u zoudt begrijpen wat we bedoelen met onze vraag.

Schrijfster dezes kan wel niet meer bepaald onder de jongeren gerekend worden, maar spreekt in dit schrijven voor een groepje jonge luidjes van 17—23 jaar, die het nog al eens met elkaar over boeken hebben.

De meesten van ons kennen Zola en v. Suchtelen niet. Wilt u ons eens uit den brand helpen? Dan zijn we u zeer dankbaar. •

Gaarne wil ik trachten, deze vragen te beantwoorden.

En dan begin ik met de quaestie van de wijdste strekking: de vraag: „Wat mogen we lezen? " De briefschrijfster (die ik gemakshalve nu verder maar mej. A. noem) voegt daar nog bij: „als Gereformeerden" en verwijst naar den Roomschen index.

Zóó echter is de zaak niet zuiver gesteld. Van „mogen" is in dezen geen sprake: een lectuurverbod zouden we „als Gereformeerden" niet eens wenschen. 't Gaat om kunnen. De vraag moet zgii, juist in verband met de-toevoeging „als Gereformeerden": Wat kunnen we lezen? Blijkens den verderen inhoud , van den brief bedoelt mej. A. het ook zoo, maar het is toch goed eens expresselijfc hierop te wijzen, want het is niet een woordverschil, maar raakt metterdaad de kern van het calvinistisch beginsel.

De vraag zelf kan ik het kortst en het duidelijkst beantwoorden, door haar negatief te stellen, dus: „wat kunnen we niet lezen". Want dat is in het algemeen te zeggen, terwijl het wèl-kunnen (zoo'als ik al herhaaldelijk in deze rubriek heb bepleit) van ieder boek afzonderlijk zal moeten worden bepaald. We kunnen niet lezen dat, wat in gedachte of uitingsvorm strijdig is met Gods Woord en Wet. Als de heiligheden Gods worden aangerand, als wordt verheerlijkt of vergoelijkt wat zonde is voor God, als de gedachten van den lezer worden getrokken naar een sfeer, die van God afgekeerd staat, is er in al deze gevallen het nietkunnen, dat veel sterker is en ook veel klemmender, dan het niet mogen. De Christen, of om te blijven binnen den kring, dien mej. A. aangeeft, de Gereformeerde, kan niet verkeeren in een omgeving, waar Gods ordinantiën worden veracht. In het sociale leven zijn er op dit punt wel moeilijke gevallen, maar ter zake van de lectuur; die men vrijwillig zich kiest, is er hier geen moeilijkheid. Het boek, dat men niet lezen k a n, moet men ook niet willen lezen. (Ik spreek hier nu natuurlijk met het oog op menschen, die VOOT eigen verantwoording handelen, niet met betrekking tot. kinderen en nog-onvolwassenen, die de draagkracht van het niet-kunnen nog niet verstaan.)

Nu komende tot de practische voorbeelden, die mej. A. aanhaalt, moet ik zeggen, dat de tegenstelhngen, die zij aanhaalt, wonderlijk aandoen, 't Criterium in dezen ligt toch niet in het feit of een boek al dan niet een beroemdheid is? En een vergelijking h.v. van Penning met 'Timmermans gaat op ieder punt mank, zoogoed als het dwaasheid is Rijnsdorps „Koningskinderen" te stellen naast „Christian Wahnschaffe". Deze boeken zijn zoo volkomen ongelijksoortig in geest en strekking, in stof en opvatting, dat er van vergelijken doodeenvoudig geen sprake kan zijn. Op deze gronden het vraagstuk van het kunnen 'of niet-kunnen te willen oplossen, voert van de mogelijkheid tot oplossen radicaal af. Men moet juist de gevallen op zichzelf bekijken — de taak der christelijk Hteraire critiek — en dan oordeelen. Voeren dan de lijnen naar een .vergelijking, zooals b.v. in het geval dat mej. A. zelf stelt: van Suchtelen—^'Zola, dan kon men nuttig werk doen door de schrijvers of hun boeken parallel te bespreken. Maar bij de beslissing over het al of niet lezen gaat het om het enkele boek. En de christelijke, in casu de Gereformeerde lezer heeft niets anders te doen, zoo hij een hem totaal onbekend boek in handen krijgt, dan zich rekenschap te geven van wat hij leest. Die rekenschap, die beslist dan over het wel dan niet verder lezen en niet de „Europeesche vermaardheid" of het „dubbel waard" zijn. Deze laatste factoren komen wel onder bepaalde omstandigheden, (studie, critische bespreking e. d.), maar niet bij een bezien van de quaestie in haar algemeenheid in 't geding.

Dat het afzonderlijk beschouwen hier het beslissende is, bewijst het voorbeeld dat mej. A. aanhaalt, als ze Pallieter en Merijntje Gij zen noemt. Wie weet hoe Pallieter is ontstaan, (mej. A. leze b.v. maar eens Timmermans boekje „Üit mijn rom-I melkas") en begrijpt, wat „Merijntje Gijzen" wil (daartoe moge ik b.v. verwijzen naar de brochure, die ik over dezen romancyclus heb geschreven: „A. M. de Jongs Merijntje-iGijzen-cyclus") ziet duidelijk, dat de twee gevallen geheel andersoortig zijn en dat de principiëele instelling tegenover het laatste een totaal andere is, dan die ten opzichte van het eerstgenoemde boek, wat natuurlijk ook de waardeeringsmogelijldieid geheel verandert. Alleen . afzonderlijk beschouwen leidt hier tot een juiste beoordeeling en maakt het mogelijk de vraag omtrent het kunnen of niet-kunnen afdoend te beantwoorden. "M^^Ê'

Hiei-mee is ook op de vraag over van Suchtelen —Zola in principe antwoord gegeven. Ook ten dezen geeft afzonderlijke beschouwing het gewenschte licht. Emile Zola is de vertegenwoordiger van het meest strakke pessimisme en een nietsontziend realisme. Zijn standpunt is, dat het lot van den mensch volkomen wordt bepaald door de invloeden van geboorte, milieu en omstandigheden (een anti-christelijke gedachte dus!) en heel zijn werk is demonstratie daarvan in de meest schrille en helle kleuren. En in de hoofdidee dus, èn in de détails worden zijn boeken (getuige de belangrijkste roman-cyclus, die van Les Royon— Macquart) gedragen door een geest, die van het hoven-omschreven soort is en daarom kunnen we als Gereformeerden zijn boeken niet lezen.

Nico van Suchtelen echter gaat van een gansch andere grondidee uit. Het standpunt dat hij b.v. in „De Stille Lach" heeft verpersoonlijkt (in .loost Vermeer) is, dat een roman niet moet geven levensbeschrijving, maar levensinzicht, verdieping. „Kunst moet getuigen" zegt Joost Vermeer. Dat is al dadelijk de lijn, die de christelijke levensbeschouwing óók trekt. Maar bovendien gaat dat „getuigen" in de richting der geestelijke goederen. „De Stille Lach", zoowel als Quia Absurdum" pogen het geestelijk leven van den tijd in den vorm van een doorleefd verhaal tastbaar te maken en te verklaren. De Schrijver redeneert, zooals Robbers het xiitdrulct „aangenaam-moraliseerend" over de zielsbehoeften der menschen, over liefde en kunst, over religie en levenshouding en komt tot een bevrijdend eind-inzicht, gelijk het bekende gedichtje op 't slot (Gebenedeid Het hart dat lijdt... dat God om 't leven dankt...) bewijst. Dat inzicht is niet dat van ons „als Gereformeerden" en daarom is onze waardeering begrensd, maar het "is toch wel heel duideUjk, dat de principiëele inslag bij van Suchtelen een heel andere is dan bij Zola en de vraag naar de lectuur-mogelijkheid, naar het kunnen lezen dus, in een heel wat milder licht komt te staan. Ik zou aan iemand, die tot een eigen overtuiging is gekomen en dus „de gave des onderscheids" bezit, het lezen van „De Stille Lach" en „Quia Absurdum" niet ontraden, wat ik ten opzichte van „Les Royon—Macquart", „Fécondité", „Travail" e.d. van Zola zeker wél zou doen. En tusschen het eene en het andere gaapt juist de kloof van het niet-kunnen.

Ik hoop, dat ik mej. A. naar genoegen heb geantwoord. Bij meerdere uitvoerigheid zou ik daarop meer kans hebben gehad, maar in hoofdzaak staat hier wat ik op haar brief te zeggen heb. Haar goede voorbeeld, om op deze wijze in ons blad aan de orde te stellen quaesties, die leven in den kring onzer lezers, vinde navolging.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

„Wat mogen we lezen ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's