GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Karl Barth’s positieve negativiteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Karl Barth’s positieve negativiteit.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Die Not der evangelischen Kirche". Zwischen den Zeiten 1931, Heft 2.

I.

In „De Reformatie" schreef Ds Berkouwer een belangrijke artikelenreeks over: „De Ethiek van Karl Barth". In die artikelen wordt aan dezen grooten theoloog tenminste recht gedaan, dat men hem laat zeggen wat hij bedoelt en dat aangewezen worden de problemen waarom het bij hem gaat.

Zoo kunnen we hem tenminste leeren zien als een profetische geest, ' die maar niet een „interessante theologische kwestie" in discussie bracht, maar nog steeds de man is, die „aan 'tklokketouw trekt" en de „Christenheid" iets te zeggen heeft als profeet. Zoo zijn we althans voorloopig georiënteerd om te kunnen beslissen in de vraag, die straks niet meer te ontwijken is: de vraag namelijk: Is Barth een ware profeet of een val sche?

Barth dringt zelf op deze „Entscheidung" aan. Hij is heusch niet gediend van een goedmoedige Hollandsche glimlach van ontwijking en een beleefd: „och Professor, U zegt het heel mooi, wat wij al lang wisten van Kuyper en Bavinck, U is voor ons wel te aanvaarden, als we U op z'n HoUandsch mogen „deuten". Eigenlijk zijn wij het toch wel eens".

In het hierboven vermelde artikel van Barth dringt hij bij de Duitsche „evangelische Kirche" aan op deze „Entscheidung": Vóór of tégen de profetische verkondiging zooals hij dat verstaat. Een derde is er niet.

In het debat met Dr Dibelius stelt hij de absolute tegenstelling met strakke lijn vast: „es möchte sich doch jeder Leser darüber klar werden, dasz er sich zwischen D. Dibelius und mich nicht in eine noch ^o kluge, noch so vpmehme, noch so chrisUiche Mitte stellen kann. Hier versteht schlechterdings nur, wer ohne „Wenn" und „Aber" so Oder so Par tel nimmt und den Streit aufnimmt. Ich protestiere jedenfalls fur mich selbst im voraus gegen jedes Geschichtsbild, das mir eine andere Stellung zuweist als die des ganzen Protestes gegen das ganze, die Sprache von D. Dibelius redende Kirchentum". i)

Zoo spreken profeten. Absoluut. Zij zien groote lijnen. Allerlei „gewichtige strijdvragen", waarover de massa graag kibbelt, en waardoor zelfs „kerken" ontstaan, negeeren ze alsof het zoo maar niets was. Maar de vraag houden ze vast. En dan zelfs in schijnbaar onbeduidende dingen.

DE vraag van Karl Barth wordt in zijn artikel over „Die Not der evangelischen Kirche" al zeer scheip gesteld.

Wij willen die vraag nader bezien en daarbij de door Barth gevraagde „Entscheidung" voltrekken. Want het gaat ons evengoed aan als de Duitsche „evangelische Kirche".

sche „evangelische Kirche". Er zit meer practische beteekenis in het profetische woord van Barth, voor onze kerken, dan menigeen vermoedt. Woorden van proifeten, zoowel van valsche als van ware, houdt men niet binnen landsgrenzen. Zij zijn internationaal ten zegen of internationaal gevaarlijk I

In „De Reformatie" van 24 April 1931 wijst Ds Berko^Twer er op, dat we bij Barth vinden: eenerzijds de verwerping van het proces in het Christelijk leven, in dien zin dat alle „positief-Christelijke activiteit nog negatief wordt gewaardeerd — en anderzijds vinden we bij Barth tóch de erkenning van een relatief historisch psychologisch proces. („Een rooversbende heeft in haar sfeer ook nog moraal en recht".)

Er is dus volgens Barth nog een t ij d e 1 ij k e z ij d e aan het genadewerk: de heiliging als historisch-psychisch proces. Dat is echter een gezond worden, dat, menschelijk gezien, een steeds zieker worden kan zijn. Zoo kan God „vermeende" eerbied toch nog qualificeeren als „werkelijke" eerbied. En dus kan God zelfs de „Kirche Esau's" nog qualificeeren als „Kirche Jacobs". 2) Dat te erkennen, dat is „Glaube" (geloof)..Maar als de kerk nu erkent: wij zijn „nur Kirche' Esau's" 2), wij zijn „nur Sunder"*) en aan onze Christelijkheid en in ons positief Christelijk leven komt de zonde eerst goed „zum Aixsbruch" 5), dan is er óók de TIJDELIJKE his tori s c h-psychische zijde van Gods genadewerk voor den , , Glaubende" '^) zichtbaar geworden.

't Is te verstaan^ dat ook Barth gaarne in de gansche Christenheid deze tijdelijke historisch-psychische zijde van het genadewerk zou zien.

Niet oai or iets poH'tiofs •"•.an te maken. Want dat ware de grootste gruwel! Dat we het besef van , , nur Sunder"*) te zijn, gingen verheffen tot een positief kenmerk, dat ons boven de anderen uithief!

Neen, maar dat tijdelijk gegeven is een getuigen i s tot de wereld, een profetisch getuigenis: wij zijn niet beter dan gij, wij kerken zijn nog erger zondaren, dan gij wereld, en wij weten dat.

Juist in dit t ij d e 1 ij k—h i s t o r i s c h—p s y - chisch getuigenis zit de ACTUALITEIT van Barth voor de kerk van Christus.

Wanneer men begint met de studie van Barth, dan schijnt hij soms iemand, die met zijn negatie van alle positieve en negatieve dingen voor God, toch eigenlijk buiten het leven staat, 't Is wel een aardig dialectisch spel om de menschen te verkondigen, dat hun leer niet voor God kan bestaan — en dan meteen er bij te erkennen, dat deze verkondiging zelve evenzoo alleen maar zonde is.

Wat heeft zoo iemand dan e i g e n 1 ij k te zeggen ? Dat alle menschen voor God niets dan leu, genaars zijn! En hij zelf ook op 't moment, dat hij het zegt. Dat God zoo alles „in Frage" stelt') — alles.

Waarom zwijgt hij dan maar niet?

Kunnen we hem dan niet schouderophalend voorbijgaan?

4--Neen, want Barth heeft het bovengenoemd tij d e-1 ij k-historisch-psychisch getuigenis op het oog.

En zijn program van actie — dat van groote kerkhistorische beteekenis kan worden, doordat tal van stroomingen hier kunnen samenvloeien — dat program van actie komt in zijn Rede over „Die Not der evangelischen Kirche" duidehjker dan ooit aan den dag.

Barth i s niet een speculatief denker, een theoreticus, die speelt met paradoxen: de nood van het predikambt heeft hem gedrongen tot zijn getuigenis.

Zijn „negatie" wil zeer bepaald als „leer" aanvaard worden. En hij staat absoluut anti-thetisch tegenover al wat deze negatie-voor-God niet wil aanvaarden. Daarin is hij zeer positief. En dat is niet tegen zijn „leer", want dit „getuigenis" dat hij zeer positief geeft, is een relatieve-historisch-psychische zijde van de openbaring van Gods genadewerk.

De historische negativiteit (nihilisme en quiëtisme) vindt in hem geen advocaat tegenover de historische positiviteit (Overheden, Piëtisme).

De nihilist brenge voor God zijn negativiteit als zonde aan den dag — en de Overheid brenge haar positiviteit — en dan staan ze één in de belijdenis: nur Sunder!*) En ze blijven zoo staan. Zij gaan niet heen, gerechtvaardigd naar hun huis. Neen, de belijdenis „nur Sunder" i s getuigenis, teeken, „Hinweis"»), dat God hier genade bewijst. Er „volgt" dus niets op.

En ook het getuigenis als zoodanig is slechts t ij - delijfc-historisch-psychisch gegeven zelve ook alléén maar „Hinweis". *)

Maar als zoodanig — als tijdelijk-historisch verschijnsel vraagt het dan ook ten volle aandacht. Als zoodanig vvordt het positief.

Als zoodanig wordt het een noodkreet, een klokgelui, een profetisch woord, dat partij-kiezen vraagt en geen halve aanhangers duldt. Hier wordt het getuigenis ten slotte zaligspreking öf vervloeking.

Wij zijn daaraan ontwend!

Maar de profeten in de H. Schrift de valsche — spraken zoo. de ware èn

(Slot volgt.)

Biggekerke.


^) Vertaling: Laat ieder lezer zich toch goed er van doordringen, dat hij de kans niet krijgt, zich tusschen Dr Dibelius en mij op een midden-standpunt te plaatsen, al zou dat ook nóg zoo'n christelijk standpunt wezen. Hier begrijpt slechts hij, waar het om gaat, die zonder een „indien" en zonder een „maar"' zoo 01 zus p a r t ij kiest, en den s t r ij d aanvaardt. In elk geval protesteer ik voor wat mij betreft bij voorbaat tegen elke voorstelling van mijn werk en mijn optreden in dier voege, dat mij een andere plaats zou worden toegewezen dan die van een algeheel protest tegen het algeheele kerk-wezen, dat de taal van Dr Dibelius zou spreken.

") De Ezau's-kerk; de Jacob's-kerk.

") Alleen maar een Ezau's-kerk.

') Enkel maar zondaren.

°) Tot doorbraak.

") Den „geloovenden" mensch.

') Onzeker maakt, disputabel stelt.

') Een verwijzing naar iets anders.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Karl Barth’s positieve negativiteit.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's