GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

REDACTIE-ADRES.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REDACTIE-ADRES.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eet adres van de redactie is thans weer bij haar secretaris Dr C. Tazelaar (zie de eerste pagina).

K. S.

Prof. Dr Severijn.

In de vacantie kwam het bericht, dat tot hpogleeraar te Utrecht, in de vacature van prof. Dr H. Visscher, benoemd was Dr Severijn, Nederduitsch Hervormd predikant te Dordrecht.

Een benoeming, die in breede kringen groote instemming heeft gewekt.

Om zijn veelzijdige kennis, zijn gaafheid van karakter, zijn beraden wijsheid, en bovenal om zijn beginselvastheid werd Dr Severijn steeds, ook in onze kringen, hoog gewaardeerd.

Dat in de plaats van Dr Visscher weer een man van beslist gereformeerde beginselen den katheder van Voetius beklimt, stemt tot groote dankbaarheid.

We vreesden reeds dat de Utrechtsche Universiteit langzamerhand het bolwerk zou worden van een theologie, die in ieder geval niet gereformeerd genoemd kan worden. Een bolwerk waartegen nog slechts één strijder optrok in de aloude gereformeerde veste.

Gelukkig heeft Noordtzij nu Severijn naast zich gekregen, en zijn er althans weer twee hoogleeraren aan de Utrechtsche Universiteit, die de belijdenis der vaderen onverzwakt wenschen te handhaven.

We wenschen zoowel Dr Severijn als de Utrechtsche Universiteit geluk, terwijl ook een woord van gelukwensch aan het adres van Z.Exc. den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen niet afwezig mag blijven.

J. W.

Ifferkwaardig.

In de vacantie was ik niet minder dan drie Zonr dagen getuige van den doop van een kind van gereformeerde ouders.

Het merkwaardige bij deze gevallen was echter, dat de dienstdoende predikant klaarblijkelijk van oordeel was, dat deze gereformeerde ouders, alle belijdende leden der kerk, een kind ontvangen hadden dat een heidenkind was. Immers in deze drie gevallen werd na afloop van den doop aan de gemeente verzocht te zingen uit psaJm 87 , , het bekende vers": „God zal hen zelf bevestigen en schragen" ...

De man die dit verzocht was in alle gevallen de predikant, die natuurlijk wel zoo goed de exegese van psalm 87 kent, dat hij weet dat het in dit geval gaat over heidenen, over Filistijnen, Tyriërs en Moeren.

Waarom moesten deze kinderen plotseling tot heidenkinderen worden gedenatureerd ?

Of anders, waarom moest psalm 87 voor de gemeenteleden onleesbaar worden gemaakt?

Of nog anders, waarom moest toch in al die gevallen de verbondsgedachte bij de gemeente onderdrukt worden?

Zou God niet willen dat we Zijn Woord met w; ijsheid en met eerbied toepassen?

En is daartoe niet noodig dat we Zijn Woord zoo aanwenden, als Hij het zelf heeft gesproken?

J. W.

Nog eens: de z.g. gereformeerde vredesactie.

Onze lezers herinneren zich, wat ik hier schreef over de verlegging van positie in den grondslag der z.g. „Geref. Vereen, voor Daadwerkelijke Vredesactie". In verband hiermee zendt de voorzitter van deze vereeniging mij enkele beschreven papieren, waaruit ik het zakelijke gedeelte hier overneem:

Het is precies andersom als Ds Schilder hier doet voorliomen en fantaseert. Want:

Ie. in de op 14 Maart 1931 vastgestelde Statuten staat precies zooals in het gedrukte uittreksel, dat Ds Schilder voor zich had:

„De Vereeniging aanvaardt als haar grondslag de „Heilige Schrift en mitsdien de Nederland-„sche geloofsbelijdenis."

In de door een speciale Commissie ontworpen beginselverklaring had deze aldus aangevangen:

„De Vereeniging neemt als grondslag aan Gods „Woord, naar Gereformeerde opvatting „en be 1 ij denis."

Precies zoo, dus met deze woorden, is de beginselverklaring in het Ie nummer van ons orgaan afgedrukt, dat op 15 Mei 1931 verscheen.

Welnu: daarna heeft het Bestuur, wijl deze verklaring niet overeenstemde met de grondslag-verklaring uit de Statuten, de beginselverklaring gewijzigd en het niets-zeggende „naar Geref. opvatting en helijdems" gewijzigd in „De Vereeniging neemt als grondslag aan Gods Woord, en mitsdien de Nederlandsche Geloof.sbelijden i s."

Het blijkt dus, dat ik in de dateering der stukken een fout gemaakt heb, die ik natuurlijk hier terugneem, met alle op die foutieve redeneering gegronde conclusies, yoorzoover ze _aUe6n op. die f out zouden berusten. '.'': f.-c', > -

Overigens moet ik opmerken, dat ik de verantwoordelijkheid voor het maken van die fout niet alleen wensch te dragen. Ik stel de vereeniging daar zelf voor aansprakelijk. Ieder, die de avontuurlijkheid van een actie niet eerder aanneemt, dan ze zich bewijst, en dit dan verder alleen voor zooverre ze zich bewijst, heeft den christelijken phcht, uit te gaan van de gedachte, dat een vereeniging, die leden werft, propaganda voert, en daartoe haar beginselverklaring en grondslag aan het geweten voorlegt, daarmee ernst maakt; en dus niet propagandamateriaal verzenden zal, als daarin dingen staan, die niet waar zijn. Welnu, feit is, dat ik NIET van officieuze, doch van OFFIOIEELE zijde, zooals ik trouwens reeds aangaf, TWEEËRLEI lezing van de beginselverklaring heb toegezonden, gekregen; en ook, dat ik de door mij gewraakte lezing („Gods Woord naar Gereformeerde opvatting en belijdenis") heb ontvangen alweer van een OFFICIEEL vereenigings-adres, NADAT mij toegezonden was (laat staan: verschenen was) het orgaan van 11 Mei 1931, waarin DEZELFDE gewraakte lezing voorkwam. Ik heb dus wel móéten aannemen, dat de laatste officiëele - zendingen van de vereeniging. haar laatste officiëele woord behelsden. Dit blijkt nu niet zoo te zijn; het spijt me, dat ik te veel ernst in deze verkondiging van ernstige beginselverklaringen heb ondersteld. Wie, zooals ik, een getypte circulaire krijgt (datum poistmerk) NADAT hij alle andere stukken met ernst gelezen heeft, en dan in die circulaire DENZELFDEN tekst leest, als hij ook aantreft in het OPENINGS-nummer van het orgaan van het blad, heeft die het recht niet, aan te nemen, dat serieuze werkers hiermee hun officiëele woord geven, ook al wijkt dat af van een los velletje papier, dat ongedateerd is? Indien, hier iets te verwijten valt, moet de voorzitter zijn toorn naar binnen doen werken.

Overigens wilde ik, dat ik nu zeggen kon, dat de actie gereformeerd was. Maar dat durf ik niet. Want wel blijkt thans volgens de veel te laat komendel) verklaring van den voorzitter de betere formuleering van tateren datum, doch indien de bedoeling daarvan alleen geweest is, logisch te redeneeren uit hetgeen eenmaal vastgesteld was, zonder dat hetgeen in eerster en tweeder instantie vastgesteld is, met ernst wordt gehandhaafd, dan is elke formuleering nog niets waard. En ik wees reeds op een hoofdartikel van het orgaan-(heusch, NA het eerste nummer, en ook NA die circulaire verschenen) dat naar mijn meening allesbehalve gereformeerd is. Maar ik zal maar geen gissingen meer wagen, want het zou wel eens kunnen blijken, dat dit hoofdartikel van een voorga»ger uit het „hersteld verband" geschreven was, ifc weet niet hoeveel maanden geleden, en dat de plaatsing inmiddels door een nog niet bekend besluit is betreurd. Daarom volsta ik met de opmerking, dat tot nu toe het gereformeerde karakter der vereeniging niet gebleken, wel in haar eigen stukken weersproken is.

Natuurlijk is dit laatste een theologisch inzicht van mij. Daar zal men ginds wel weinig om geven; maar daar kan ik niets aan doen.

K. S.

De arme Lazarus.

Wij bespreken thans de preek van Pfof. Karl Barth, afgedrukt in „Zwischen den Zeiten", 9de Jahrgang 1931. Heft 4.

Barth vangt aan met de verzekering, dat deze gelijkenis zoo vol inhoud is, dat zij niet in één preek naar alle zijden verklaard kan worden. Hij heeft een heele reeks preeken van Luther over deze gelijkenis gelezen, maar zelfs bij hem niet den indruk gekregen, dat hij in één preek de gelijkenis meester was geworden.

Zoo acht hij zich verontschuldigd waimeer hg nu niet alles zegt, wat er bij te zeggen valt, maar slechts een gedeelte er van geeft. En dat gedeelte ook nog niet eens geheel:

Van den armen Lazarus en zijn merkwaardige stelling in dit Evangeliewoord, zal hij spreken.

Opm.: 't Is waar — Gods volk weet er vaak van te getuigen — dat de Schrift rijk is en dat eenmaal vóór den Troon gedachtenis zal zijn van ontzaglijk vele en rijk gevarieerde gevolgen van één enkel tekstwoord. Maar het is ook opmerkelijk —• en vermoeiend — dat een woord, dat Jezus sprak in drie minuten en dat duideligk en scherp predikte — zoo vaak misbruikt wordt om er wat van te zeggen. En als dan de preek allegorisch wordt en men ieder punt apart gaat bepreeken, zoodat er dan van ieder punt weer een stroom te zeggen valt... dan is er gevaar, dat de gelijkenis, zooals Jezus haar sprak, vergeten raakt. Zooals men in de Middeleeuwen vanwege al de heilige boeken den Bijbel niet meer zag, zoo kan men ook door alles wat er van te zeggen is, de gelijkenis, zooals zij bedoeld werd, vergeten. Ik vermoed toch, dat onze Heiland deze gelijkenis niet heeft bedoeld als een bron van leeringen, die er uit te trekken

zijn, maar dat het een woord was, zooals wij ook in het gewone leven vaak „een woord aan iemand hebben" (2 Kon. 9:5). En zulk een woord willen wij toch liefst in zijn geheel doen gelden. En dat kan óók in een preek.

Jezus waarschuwde hier de geldgierige, in weelde levende Farizeërs, die Hem beschimpten, toen Hij over geldzaken sprak tot Zijn discipelen —• en Hij dreigde ze met het vreeselijk lot der 'Gehenna. En Hij verweet hun, dat zij Mozes en de Profeten, waarop Johannes en Jezus volgden (vs 16), niet wilden hooren. En Hij deelde hun mee, dat Abraham dan ook geen raad meer voor dezulken wist en geen hulp zou bieden aan zulk een „Kind" van hem (vs 25 en 31).

ledere preek, die dit „woord" laat liggen en een of ander stuk behandelt, door er wat van te zeggen in de ruimte, die maakt Gods Woord hier voor onzen tijd krachteloos. Natuurlijk kunnen er dan vaak nog vele andere woorden •& ods toepasselijk worden gezegd en er kan zeer wel vertroosting en vermaning door zulk een preek zijn. 't Kan zelfs wel voorkomen, dat het zóó beter is (wamieer Üe tekstkens van deze gelijkenis juist niet gewenscht was voor die gemeente, bijv.). • Gelukkig versterkt de Heere Zijn volk door vele Schriftwoorden, zoodat het soms heelemaai niet erg is dat de dominee niet bij zijn tekst blijft, vanwege zijn gebreken.

Maar wat te dragen is met liefde in de prediking, die toch het volle Woord Gods predikt, al is het dan op dat moment naast den tekst — dat wordt zeer gevaarlijk bij de dwaalleer.

Want de dwaalleer zoekt uit het volle Woord Gods (— uit wat God bedoelde —) een paar gezegden en zegt daar ook wat van — precies op de manier van bovengenoemde preeken. De dwaalleer heeft er véél ran te zeggen en vaak nog veel meer en vanuit nieuwer gezichtspunten dan de trouwe leeraars.

En dan wordt het leelijk.

De gemeente is er aan gewend, dat er wat en veel van den tekst gezegd wordt — en eischt niet dat de tekst zelve wat „zegt". De gemeente waakt er dan niet tegen óf het Woord dat wel zegt. Zij is tevreden als de prediker er maar wat van zegt. En dan is de dwaalleeraar in het voordeel. Want hij preekt nieuw, frisch, met ijver en met het vuur van iemand, die wat nieuws te vertellen heeft. Én de gemeente vindt, dat de dominee er veel heeft uitgehaald, dat hij het Woord meester is, dat hij er wonderveel moois van heeft gemaakt. En dan zijn velen tevreden. Het doet zóó ook geen zeer!

En de dwaalleeraar wijst den prediker vanzelf den weg om telkens nieuwe keuze van onderdeelen te doen, waar hij zijn leer kan inleggen „wat van den tekst zeggende".

Voor hem die eenmaal de dwaalleer heeft gezien als zoodanig is die bepaalde keuze niet meer onbegrijpelijk.

Zoo is het nu ook voor hen, die Barth kennen heel geen verrassing, dat hij juist de stelling van den armen Lazarus uitkoos om' er wat van te zeggen.

Men moet, aldus Barth, den armen Lazarus aanzien als de hoofdpersoon dezer geschiedenis.

Opm.: Bij Jezus waren die Farizeërs de aangesprokenen, en de rijke man was hmi beeld. En zijn oordeel in de Gehenna is nu hiin lot als zij zich niet hebben bekeerd op dit vreeselijk woord van Jezus.

Waarom acht Barth dan Lazarus de hoofdpersoon? Ja, hij zit mét de concrete voorstelling der Gehenna vast. Hij kent wel een Holle, maar die is hier in dit leven reeds (Römerbrief op Rom. 9:22, 23 en 11: a, 32). In elk geval heeft hij een geheel andere voorstelling van „de eeuwige pijn" dan de Joden die het zoo hoorden en... dan Jezus, die het daar zoo concreet voorstelde aan zijn hoorders.

En om nu de eigenaardige straf van den rijke te verstaan, zoo zegt hij, moeten we eerst zijn eigenaardige zonde zien in het licht van Lazarus en wanneer dan die Laza.rus een vloekende oproerige proletariër is geworden en de rijke een brave burger, die ijvert voor het „wettig gezag" en tegen den proletariër front maalrt, ' dan is nit deze zonde te besluiten tot de straf, dat hij in deze „hel" van zijn eigen gerechtigheid zal b 1 ij V e n en nimmermeer oog zal hebben voor Gods liefde voor den bolsjewiek. (Lees Römerbrief bij Rom. 9:22, 23.)

Dat alles Idinkt schril. In een preek! Maar in het vervolg zal het blijken, dat dit werkelijk „Barüi" is en dat dit hem als motto deed kiezen : de arme Lazarus. Het blijkt dan, dat hij er niet omheen redeneert om maar wat te zeggen, maar dat hij geniaal grijpt datgene, dat hij noodig heeft om het te „deuten" (uit te leggen) naar zijn meening.

't Is wel zeer naief om te meenen, dat hier een Gereformeerde prediker bezig is, die nog Wat van Knyper en Bavinck moet leeren. Hij doet allesbehalve denken aan een stumperd in de leer.

Barth begint met de laatste woorden van den tekst. De broeders van den rijken man moesten 'uisleren naar Mozes en de Profeten. 1

Wat zullen zij van Mozes en de Profeten hooren? En nu doet Barth uit de gansche Schrift, die een rijkdom van te-hooren-woorden heeft, weer een keuze.

En hij kiest uit den lofzang van Maria: „Zijn barmhartigheid is... van geslacht tot geslacht over degenen die Hem vreezen. Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm: Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken en nederigen heeft Hij verhoogd. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden."

I> at zullen zij hooren: de broeders van den rijken man. En dat zullen zij leeren: dat dit de weg is, waarin God tot ons komt. Christus heeft dien weg bewandeld: „Hij is nedergedaald in de onderste deelen der aarde". Hij woont bij degenen, die verslagen van geest zijn.

Christus was iemand, die „in den naam Gods verbannen" en „in den naam des keizers gekruisigd werd".

Opm.: Voelt ge hier al de typeering van den proletariër als boven, die door de vrome kerk wordt verbannen en door de politie wordt gegrepen?

Wie God zoekt moet bij dien Immanuel zijn, die in ons arme vleesch kwam^. Welnu, wie God zoekt, die zoeke Hem bij Lazarus. En wie Hem vond, vond Hem bij Lazarus. En wie aan Lazarus voorbijgaat, die zal God nimmermeer vinden.

Opm. 1. Heusch, dat staat er, blz. 275 en het beteekent blijkens het vervolg: azarus is de arme medemensch in zijn meest algemeene beteekenis, daaronder niet het minst de vloekende proletariër en de bolsjewiek. Practisch zegt Baith, dat Jezus ons hier heeft gepredikt: oek God bij den bolsjewiek. Zeg tot dezen ongelukkige en vijand Gods: roeder (Römerbrief bij Rom. 3:22b). Daar zult gij God vinden. Buiten de liefde tot den broeder-proletariër zult gij God niet vinden.

Opm. 2. Broeder zegt de Schrift niet van den mede-mensch in het algemeen. Zij verheerlijkt de broederschap van het koninkrijk Gods. De berijming van Psalm 133: God woont in het algemeen waar liefde woont" is nietj'uist. Psalm 133 bezingt de broederschap der geloo-V i g e n, de liefde onder de broeders in Christus; aldaar gebiedt de Heere den zegen. Lazarus, die voor den rijken man „broeder" heet als kind van Abraham en lid van Gods volk, wordt hij Barth de medemensch in 't algemeen.i) Practisch wordt daarmee de grens t.usschen kerk en wereld, die de Schrift aangeeft, weggedoezeld. Trouwens, de leer van Barth, dat allen vaten des toorns zijn en dat evenzoo a 1 - len vaten des erbarmens zijn... moet dat wel doen. Hoe kan Barth de kerk zien tegenover de wereld, zooals de Schrift dat doet? (Vgl. Römerbrief op Rom. 11:12—15 blz. 390 midden.)

Barth vervolgt:

De rijke man vond daarom God niet, doordat hij Lazarus liet liggen, daarom moest hij in de hel en in de pijn zijn. Dus... laat Lazarus niet liggen! Voor tijd en eeuwigheid hangt voor u alles daarvan af, dat gij dat niet doet. Zie, daar, daar en nergens elders de woning Gods bij de menschen!

Dat zullen we van Mo-zes en de Profeten hooren. Wie is Lazarus? De medemensch, die mist wat gij hebt.

Dus do proletariër en de werkelöoze die mist wat de gewone burger heeft.

„Wij" burgerstand zijn dus de rijke man. En de proletariër, die naar ons geld verlangt en onbeschaamd daarom vraagt en die aan de deur begint te kloppen en te vloeken... dat is Lazarus, dat is onze broeder in wien we God zullen vinden.

O neen, het gaat hier niet in de eerste plaats om een doen. Dat ihoogt ge straks óók doen. Maar eerst moet gij iets zien, iets weten, eerst moet gij getroffen worden en wakker worden: gij moet God — met al Zijn gaven in dien broeder vóór u zien. En dé, n mag daaruit uw handelen voortspruiten om te helpen.

I.l • Wie is Lazarus? De medemensch, die niet beminnelijk is als gij, rijke man. De medemensch die niet zoo knap is, de ongeschikte, de vervelende, de onbeholpene. En gij die dit aUes hebt, gij zijt de rijke man!

Gij rijke man, zijt een degelijk mensch, ernstig? Lazarus ligt voor uw deur, de medemensch, die oppervlakkig en lichtzinnig en onbezonnen is, die altijd weer misstappen doet.

Deze Lazarus is afzichtelijk. Hij staat u tegen? Terecht.

Maar denk er aan: Jezus is nedergedaald „in de onderste deelen der aarde''^ tot de zondaren. Zie, do partijganger en schutsheer van dezen Lazarus is God.

Gaat gij dezen medemensch voorbij, dan gaat gij God voorbij.

Hier, en alleen maar hier, wacht God op u.

De rijke man, dat is ook degene die rijk is in God. De ware vrome, die door het geloof leeft, die voor God gerechtvaardigd is in het geloof.

Opm. Zie hier de verwarring van den rijken Parizeer, die Jezus bedoelde, met den waren ge-Icovige. Deze man, die écht rijk is in God (Barth bedoelt geen schijnheiligen, maar ernstig meénens de ware gerechtigheid door het geloof, zooals hij dat verstaat) wordt dan in de gelijkenis gezegd „in de pijn" te komen.

De arme Lazarus is daartegenover de man die zegt dat hij niet kan gelooven of ook dat hij niet wil gelooven.

Het kan wel zijn, zegt Barth tot zijn hoordersi in de slotkerk in Bonn, dat er hier ook zulke zijn, die er uit liggen met dezulken. Die óók zeggen: ik kaïT. niet of ik wil niet gelooven. Maar hun aanwezigheid hier is toch een teeken dat zij wel eens „binnen" geweest zijn, bij God, in het rechte geloof, en nog hopen eenmaal weer „binnen" te zijn.

Opm.: Hier is de piëtistische inslag van Barths preek wel duidelijk. Hij trekt de consequenties van het piëtisme tot in de uiterste lijnen, maar in den grond is hij even „bevindelijk" als alle moderne profeten. Hij is tóch de man van het vrome crisis-oogenblik, van de getrooste vertwijfeling — niet van den wandel in het Verbond als bij Abraham.

Welnu, tegenover de hoorders in de kerk staan dan de Lazarussen, de ergerlijke twijfelaars en 3e nog ergerlijker lieden, die het Woord wederspreken en de meest ergerlijken, die het onverschillig uit den weg loopen.

't Kan zijn, dat zij het schild opheffen tegen het geloof, zooals in Rusland de groote beweging der goddeloozen, die zij gaarne ook naar Duitschland zouden overbrengen. Men krijgt niet den indrulc, zegt Barth, dat de Katholieke en Protestantsche Christenheid over het algemeen ook in dezen armen man „Lazarus" heeft aanschouwd.

Wat heeft dat voor zin om tegen dezen Lazarus front te maken (blz. 279).

De rijke man moet iets anders doen! Is Lazarus niet zijn broeder? werkelijk zijn arme broeder, die uitermate hatelijk is. En juist daarin zoo arm! En is God niet de God der armen? Kunnen wij dan zoio rijk zijn in God en Lazarus gaan bevechten ?

Zullen we niet beter doen met zijn nood te zien en dezen Lazarus broeder te noemen en hem te zeggen, dat zijn nood onze nood is.

Hoe vreeselijk als wij rijk zijn in God en niet solidair willen worden met de goddelooze ellende van broeder Lazarus voor onze deur. God is toch de God der armen?

God trekt daarom juist partij voor dezen Lazarus. En voor de kerk, voor den rijken man, voor de Eujopeesche Christenheid komt er alles op aan, of zij zich zullen solidair weten in algemeene ellende met dezen Lazarus. Zij zullen hem niet verheerlijken, niet óók Bolsjewiek worden vol hoop op de toekomst. Luther verstond onder Lazarus' ziekte de syphilis! Laat hem zoo.

Alléén slecht is hij.

Maar d a t is juist Gods object van liefde.

Opm.: Hier wordt God de God der goddeloozen. Lees Römerbrief blz. 378. Christus kuste den Groszinquisitor (in Dostojewski's boek), op zijn bloedloozen lastermond, dat was Zijn eenig antwoord op de meest duivelsche lastering tegen God.

Christus is nedergedaald onder de boosdoeners. Hij stierf aan een galg. Daarom is Lazarus juist Gods vriend.

Daarom kan de rijke man alleen tezamen met Lazarus, als broeder van Lazarus zalig worden.

Opm.: Dat wil zeggen: de kerk kan alleen zalig worden als zij de sowjetseUende broederlijk als de hare erkent en den bond van goddeloozen ziet als verbond van Lazarussen wier partij God kiest, omdat Hij goddeloozen rechtvaardigt.

Opm.: Houd goed vast, dat Barth leert, dat Ezau evengoed als Jakob „uitverkoren" was en „vat des erbarmens".

Waarom kiest God voor Lazarus?

Omdat wij allen toch verraders van God zijn en dus in dezen Lazarus de mensch veel meer echt en waar is dan in den rijken man. Neen Lazarus verdient ook niets, maar hij is zuiverder type van den naakten mensch, die als zoodanig het voorwerp is van Gods liefde (blz. 281).

Wordt het dan niet de hoogste tijd voor de Christenen om in Lazarus de gestalte van Christus te erkennen? Buiten Christus, den gekruisigde, die niets wilde zijn voor God, dan de naakte mensch.. is er immers geen heil.

Opm.: Van dat geloof zong nog pas Roel Hou wink in Opwaartsche Wegen (Aug. 1931) zijn S trophen :

„Gij, Satan, tel uw blinkend geld! ik heb mijn zaak op niets gesteld;

Ten laatste: Lazarus had zijn medemenschen noodig. Hij wacht op ze. En dat is geen deugd, maar toch heeft hij daarmee iets voor bij God boven den rijke, die niet op z'n medemenschen wacht en niet op hun deur staat te kloppen. Juist dat vragen en zoeken en wachten^ juist die aanval op de medemenschen om iets van hen te ontvangen

is de, om zoo te zeggen, natuurlijke houding, de Gode welgevallige houding van zondige menschen.

Opm. Ruslands goddeloozen wachten tenminste op ons. Wij niet op hen.

En dat... dat de booze daar tandknersend wacht om de arme schapen van Christus ook buitenslands te verscheuren, dat is dan een houding, die deze arme Lazarus bij God vóór heeft boven de rijke man, die de kerk is. Want daaraan manifesteert zich onze diepste mensclielijke eL lende.

Ten slotte zijn we allen Lazarus. We zullen dat zien als we slechts broeder Lazarus zien in alle proletariërs en goddeloozen. Wij zullen dan zien dat wij elkander noodig hebben, wij zullen Christus vinden in elkander, de eene Lazarus zal dat in den anderen vinden.

Dat wij dat toch mochten leeren zien.

Opm.: Dit is 't slot van deze geniale Barthiaansche omkeering van wat de Heere Jezus heeft gesproken toen Hij de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus sprak tot de geldgierige Parizeen!

Dat is het slot van een „wij "-preek, die niet maar onschuldig is.

Dat zulk een preek nog Gereformeerd kan heeten en dat er nog menschen zijn, die zich door den klank laten verblinden... dat komt mede, doordat de onschuldig bedoelde „wij"prediking onze ooren heeft gestreeld en ons slaperig heeft gemaakt, zoodat het rechte onderscheidingsvermogen tusschenwat God zegt in Zijn Woord en wat er van een tekst zooal te zeggen valt in het vrome... is 'verloren gegaan. Valsche profetie maakt daar gebruik van.

Menig eenvoudig Christen die bij het Woord leeft, zal dit lezende zeggen: wie luistert er nog naar zulke preeken als deze.

Maar men bedriege zich niet. 'G-eregeld wordt er in de pers blijdschap over uitgesproken, , dat Barth 'Gereformeerd theoloog is en dat hij groeten opgang maakt in Schotland en Hongarije enz.

De Heere erbarme Zich over ons. En over onze arme kinderen, die door „Lazarus" bedreigd worden.

A. JANSE.


1) Hiermee bedoel ik, dat m.i. de officiëele stukken zelf de verandering hadden moeten uitspreken; thans wordt ze eeHt duidelijk, nu een buitenstaander zich vergist heeft.

1) Over dien medemensch zegt de Schrift ook veel goeds. Maar hij is niet „Lazarus" en niet de „broeder" van Johannes' Brieven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

REDACTIE-ADRES.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's