GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over de gegevens van de nieuwere zielkunde in verband met den ambtelijken arbeid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over de gegevens van de nieuwere zielkunde in verband met den ambtelijken arbeid.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Van groote beteekenis voor den ambtelijken arbeid is ook hetgeen de nieuwere zielkunde betoogt omtrent de oorzaken van allerlei verschijnselen, die juist in het ambtelijke leven tot zooveel moeilijkheden aanleiding kunnen geven.

Verschijnselen als koppigheid, on, gedurigheid, ong'ezeglijkheid en, wat meermalen voorkomt in dorpen zoowel als in steden, het verschijnsel, dat menschen schijnbaar twee levens leiden, terwijl toch in wezen bij een dieper doorzien der feiten er van één leven, van een zondige levenshouding gesproken kan worden — al deze verschijnselen heeft de nieuwere zielkunde op een eigen. wijze in een klaar licht gesteld.

Koppigheid b.v. is een kwaal, die voor veel menschen, die ermee behept zijn, uiterst lastig is, maar die misschien nog meer moeite geeft aan de personen, die die koppige menschen altijd moeten leiden.

Vroeger beschouwde men koppigheid in den regel als een (zondige) uiting van de behoefte om zich te laten gelden. Men dacht dan, dat zoo iemand eenvoudig niet buigen wilde en daarom, zooals men het uitdrukte, „een kop toonde". Natuurlijk was bij deze ouderwetsche opvatting de zaak wel heel erg simpel. Iemand was dan koppig, omdat hij koppig wilde wezen. Die koppigheid moest dus worden gebroken, bij een kind moest die koppigheid er dan uitgeslagen worden en bij een volwassene nioest men net zoo lang vermanen tot het harde hart tot inkeer kwam.

Nader onderzoek bracht hier echter merkwaardige feiten aan het licht.

Indien de oude opvatting juist geweest ware, zou men natuurlijk niet kunnen, verwachten, dat koppigheid juist voorkwam bij ietwat schuchtere en schuwe menschen en zou men zich zeker niet kunnen voorstellen, dat juist angstige kinderen de meest koppige zijn.

En nu is dit toch inderdaad het geval. Zeer'dikwijls is koppigheid eenvoudig een andere vorm • voor angst en dat niet alleen bij kinderen-, maar ook bij volwassenen. Hoe beperkter de capaciteiten en de levenssfeer van den mensch, speciaal van den angstigen mensch, hoe meer er neiging bij hem is om koppig zich tegen de wereld te openbaren en tegen allerlei goede bedoelingen, die zijn omgeving met hem heeft, zich te verzetten.

De koppigheid, die ook wel stijfhoofdigheid genoemd wordt — maar deze omschrijving is minder gangbaar in • de nieuwere terminologie en ^eeft bovendien een ietwat andere wending aan l(et begrip, omdat stijfhoofdigheid niet altijd koppigheid is — is in wezen niet een liiting van iemands kracht maar van iemands zwakheid. Zoodra iemand zich koppig gaat gedragen, ' bewijst hij daarmee, . dat hij zelf gevoelt in een slop te.zitten. Wanneer ik in een slop ben vastgeloopen, kan ik ijiaar één kant meer op • en dat is: terug. Zoo-gaat het nu ook met de koppigen. I'emand wordt b.v. koppig (er zijn ook allerlei andere mogelijkheden, waarover straks), wanneer hij voelt', dat hij niet verder kan, hetzij dat hij merkt, dat hij dan tot consequenties gebracht wordt, die hij niet wil aanvaarden, hetzij omdat hem zelf de capaciteiten ontbreken, zijn eigen standpunt verder door te voeren, hetsgj omdat hij in de tegenpartij zooveel kracht gevoelt. dat hij niet anders durft dan ophouden met verder te redeneeren. In zulke gevallen nu doet zich eenmerkwaardige complicatie voor. Dat de man Icwam op de plaats, waar hij tenslotte halt moest houden met zijn redeneeren of met zijn streven, is al een gevolg van het feit, dat hij eigenlijk niet voldoend© de mogelijkheden overzag. Hij had van te voren moeten zien, dat hij in een slop zou vastloopen. Bij voldoende geestelijke capaciteiten zou hij ook altijd eenig besef hebben gehad van de mogelijke bezwaren, die er tegen zijn standpunt te opperen waren. Hij zou ook met een zekere voorzichtigheid zijn verder gegaan, toen hij merkte, dat er bezwaren waren geopperd. Maar dat hij dit alles niet deed, wijst reeds op een gebrek aan capaciteiten, een gebrek aan geestelijke ontwikkeling.

Anderzijds staat hij nu op het moment, waarop hij tot halt houden gedwongen wordt, ietwat verlegen. Hij voelt hier een soort minderwaardigheid; een mogelijkheid, dat men hem zal uitlachen, omdat hij op zijn schreden moet terugkeeren. Dat geeft hem een angstgevoel. Daarop volgt dan de drang tot zelfhandhaving. Maar om zichzelf te handhaven ziet hij maar één uitweg, dat is koppig, en in dit geval dom, te blijven staan op de plaats waar hij gedwongen werd halt te houden.

De vraag, wat wij nu onder koppigheid hebben te verstaan is hier op haar plaats. Koppigheid is iets anders dan eigenwijsheid. De eigen'wijze of eigenzinnige mensch houdt steeds zijn eigen, meening vast. Maar de koppige mensch houdt vast aan zich zelf, verzet zich tegen een werkelijk aanwezigen of vermeenden aanval op zijn eigen waarde. Er komt bij den koppige steeds het element in het geding, dat hij zijn eigen persoon tot gelding wil doen komen. Is dus bij eigenzinnigheid of bij eigenwijsheid een element aanwezig, dat wij positief zouden kunnen noemen (de eigenwijze houdt iets vast), bij den koppige is het de instelling van de negatie. Hij ; gfil niet, dat men hem' als minderwaardig beschouwt. Zoo is er dus bij den koppige altijd het element van de vrees voor de aanranding van het eigen ik.

Dat deze koppigheid nu op allerlei wijzen weer met angst kan samenhangen, moet duidelijk zijn. Het zou ons te ver voeren hier over de verschillende vormen van angst te spreken. Slechts wijzen wij „erop, dat deze angst aangeboren kan zijn öf op een natuurlijk aanwezigen aanleg kan berusten, terwijl het ook mogelijk is, dat deze angst door bepaalde levenservaringen in de kinderjaren werd gekweekt en versterkt. In den regel zal de vreesachtige mensch niet een angstig mensch behoevengenoemd te worden. Het woord angst heeft in de psychologie nu eemnaal een eigen beteekenis. Vrees is betrokken op een iets, dat buiten mij is en waarvan ik met goede gronden kan aannemen, dat het mij een gevaar zou kunnen opleveren. Bo'vendien is vreesachtigheid ook een zekere remming in de uitlevingsmogelijkheden. Een kind b.v., dat vreesachtig is, durft zich niet te geven bij het spel en durft tegen vreemden niet te spreken.

Angst grijpt echter veel dieper in. Angst komt altijd van binnen uit. De angst is een permanente gesteldheid, die samenhangt met een' gevoel van minderwaardigheid eenerzijds en met een overschatting van de waarde van het ik anderzijds. Een angstig kind is dus altijd in den toestand 'van angst; een vreesachtig kind alleen maar dan, wanneer door uitwendige omstandigheden die' vrees wordt geprikkeld.

Zooals er nu angstige kinderen zijn (en in sommige ontwikkehngsperioden komt deze angst over een groot deel van de kinderen), zoo zijn er ook angstige volwassenen, die altijd den druk voelen van de dreiging tegen de eigen persoonlijkheid. Als middel tot zelfverweer, als middel tot zelfbeveiliging dus, wordt dan de koppigheid te baat genomen.

Nu spreekt het wel weer vanzelf, dat ook deze koppigheid weer op zeer onderscheiden manieren kan worden uitgeleefd.

Ik herinner mij een geval van een boerenlcnecht, die in een zeer goed en vriendelijk milieu leefde, maar intusschen onder den druk van zijn angst nooit weg komen kon. Hij trachtte door koppigheid zichzelf tegenover zijn angst te handhaven. Zooals gewoonlijk was ook hier het.gevolg, dat zijn minderwaardigheidsgevoel al grooter werd. Immers de houding van de omgeving' tegenover den betrokkene kon er onder deze omstandigheden niet beter op worden. Tenslotte stak hij uit pure koppigheid den brand in de schuur van den boer bij wien hij in huis was. Hoe raadselachtig zoO' iets ook moge schijnen, toch komen deze dingen vaker voor dan men denkt. Deze vorm van koppigheid noemen we herostratische koppigheid. Deze naam herostratische koppigheid is afgeleid van den naam van Herostratos, die in 356 voor Chr. in Ephese een - tempel in den brand stak om zijn naam te vereeuwigen. Zulk© figuren handhaven tenslotte zichzelf door een dwaze daad en wanneer hun naam straks in de courant staat in het bericht van den brand en later weer in het bericht van de terechtzitting, hebben zij een groot gevoel van voldoening, omdat zij hun persoon op die wijze hebben gehandhaafd.

Er zijn natuurlijk ook allerlei andere vormen van koppigheid. Zoo denken we hier aan den heroïschen vorm. De heroïsch-koppige valt op, doordat hij luidruchtig doet, dikke woorden zegt, bij ordeverstoringen gaarne de eerste is. In dit geval oefent het communisme groote aantrekkmgskracht op hem uit. Of ook wel, doordat hij bij ordehandhaving jaarne de eerste is. In zulk een geval is hij een actief fascist.

Merkwaardig is, dat heroïsch-kqppigen het in de maatschappij ver .kunnen brengen. Soms zelfs tot een leidende positie kunnen komen, al blijkt dan achteraf ook dikwijls, dat de keuze van den leider allerminst gelukkig was. Immers, dezulken blijven ook als leider kleingeestig, zij leggen op alle slakken zout, .omdat zij in elke kleinigheid een aanval op hun persoon meenen te ontdekken. Zij blijven onder alle omstandigheden de koppige zelfhandhavers en werken zich niet anders dan uiterst moeilijk op tot de hoogte, vanwaar men een broeden blik beeft over de zakelijke en principiëele belangen en doelstellingen.

'Vanuit dit gezichtspunt moet ook menig conflict, dat een kerk versoheuxde, worden bezien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over de gegevens van de nieuwere zielkunde in verband met den ambtelijken arbeid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Reformatie | 8 Pagina's