GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een nieuw boek van Timmermans.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuw boek van Timmermans.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Felix Timmermans, Pijp en Toebak. — P. N. V. Kampen en Zoon N.V., Amsterdam.

Zeker niet minder groot dan in ons land is de bewegelijkheid op literair gebied in het moderne Vlaanderen.

Ook daar roeren zich de jongeren in heftige critiek op het oudere en is de leuze der vernieuwing, de „verhoogde drang zich aan de werkelijkheid te geven", het parool.

Met name keert zich de tegenstand tegen elke richting, die aan de Vlaamsche kunst een folkloristisch stempel oplegt en het, willens of onwillens, doet voorkomen, alsof de internationale stroomingen en nieuwere denkbeelden aan het Vlaamsche volk en zijn literatuur voorbijgaan.

En dan is het vooral Felix Timmermans, tegen wien zich de aanvallen richten.

Zijn typeerend genre, dat van een eigen-gekleurde vertelkunst over het doen en laten der eenvoudige menschjes, wordt als absoluut niet-Vlaamsch, als gekunsteld en onwaarachtig veroordeeld. En ook zijn streven om den Vlaamschen geest uit te beelden, zooals hij dien „geroken" heeft van de

schilderstukken van Pieter Brueghel, wordt als geheel onjuist en voor een werkelijken opbloei van Vlaamsche kracht zelfs gevaarlijk bestempeld. Pirof. Vermeylen b.v. deed in een artikel in het (thans reeds verdwenen) tijdschrift „Vandaag", de schim van Pieter Brueghel zelf optreden, om zijn scherpe afkeuring over Timmermans' gedoe te laten hooren en aan Timmermans' werk een plaats in i de Vlaamsche literatuur te ontzeggen. En dat allegorisch requisitoir heeft, in 't bijzonder bij de jongeren, instemming gevonden en tot een vernietigend vonnis geleid.

Let men op het willen en werken van die jongeren, van Gerard Walschap, Maurice Roelants, Willem Elsschot, Lode Zielens, e.d., dan is hun verzet begrijpelijk, 't Is zoo volkomen anders in ieder opzicht en zoo vlakaf tegenovergesteld aan de naïeveteit en simpelheid, die Timmermans zoekt, dat er voor waardeering, hoe gering ook, geen plaats kan zijn. En als zij hun werk de openbaring achten van de Vlaamsche kunst en den Vlaamschen geest, dan kunnen ze aan Timmermans werk ten dezen geen waarde hechten en moeten wel komen tot hun volstrekte afwijzing.

Toch geloof ik, dat, als steeds, ook hier de waarheid in't midden ligt, en dat Dr Lili Sertorius, een Duitsche, die haar dissertatie (1933) wijdde aan het „Literarisches Schaffen und Volkstum in Flandren", die waarheid-in-het-midden heeft aangewezen, toen ze het navolgende schreef: „al is hij (Timmermans) niet een Psycholoog in den modernen zin, geen episch kunstenaar, die een groot gebeuren gestalte geeft, daartoe door drang van binnen-uit gedreven, al is hij geen Filosoof, die een geheel bijzondere, persoonlijke visie op het menschelijk leven door zijn werk tot uitdrukking brengt, hij is evenwel een ongemeen kleurrijke schilder, een kunstenaar .van scherp, uitbeeldingsvermogen, van verrassend-plastische en heldere compositie, die niet een nieuwe wereld doet kennen, maar wel een wereld opnieuw doet kennen en er vreugde aan doet beleven, al is het dan ook slechts een kleine wereld".

Mij dunkt, dat Dr Sertorius hier het objectieve oordeel over Timmermans velt: niet een psycholoog en niet een filosoof, niet een peiler van diepe roerselen of een visionair beschouwer, maar wèl een kunstenaar, die een wereld doet kennen, al is het dan ook slechts een kleine wereld. En dan een wereld, die inderdaad bestaat, die óók „een stuk-Vlaanderen" is. Evengoed als de groot-stedelingen van Walschap en Elsschot, evengoed als de boeren van Streuvels of de harde werkkerels van Buysse, behooren de peekens en kwezelkes, de kleine burgerlui en de meneerkens van Timmermans tot de Vlaamsche wereld. Als hij van hen vertelt, altijd weer en met kennelijke voorkeur, heeft hij er evenveel recht op een ver-beelder van Vlaamsch leven geacht te worden als Lode Baekel-

mans, die het volk van de Antwerpsche kaden teekent, of de jongeren, die hun objecten zoeken in het rosse leven van de metropool, óók altijd weer en met kennelijke voorkeur. En als Timmermans zijn beelden kleurt met eigen effecten, doet hij niet anders, dan Elsschot of Roelants of Zielens, die naar hun individualiteit de dingen zien en zeggen. Er is zeker een ander Vlaanderen dan dat van Timmermans en er zijn gansch andere Vlaamsche menschen dan die van Maurits Sabbe, maar dit Vlaanderen en deze menschen zijn er óók.

Deze opmerkingen dienen ter inleiding op de bespreking van Timmermans' nieuwste boek, den schetsenbundel „Pijp en Toebak".

Deze bundel is als „Het Keerseken in de Lanleern" een verzameling vertelsels van primitieve menschen en klein-steedsche bedoening. Gommeer van 'tBeukeleerken uit d'Apostelstraat en Jef Lovers, de schoenmaker die dingt naar het baantje van portier aan 't stadhuis, zijn dezelfden als Piet Lawijd en Sooike van der Musschen uit de vertellingen van 10 jaar geleden.

Dezelfden, dat wil zeggen, van dezelfde soort. En dat behoeft volstrekt geen reden te zijn, om

dit nieuwe boek ter zijde te leggen. Want, al is er in de ruim 10 jaren, die sinds „Het Keerseken" verliepen, veel veranderd, er zijn in de Vlaamsche stadjes, waar Timmermans zijn stof vindt, stellig menschen over wier hoofd al die veranderingen in geestesstructuur en sociaal denken zijn voorbijgedreven, zonder dat ze er iets van hebben ondergaan. 'En als Timmermans van hen vertelt, nu, in 1934, is dat geen archaïstisch gedoe of onwezenlijke plaatjeskleurderij, maar kan dat evenzeer levende realiteit zijn als het beeld, dat de jongeren geven van de menschen, die door de veranderde verhoudingen heftig zijn beroerd en in heel hun wezen anders zijn geworden.

Heel merkwaardig is het, dat Willem Kloos in zijn Nieuwe-Gids-artikel over dit boek juist op deze situatie den nadruk legt. Kloos, de man die onveranderlijk heeft vastgehouden aan zijn inzichten omtrent de voorwaarden van kunstenaarschap en nog, precies als in 1885, in dezelfde terminologie „de diepste Zijndheid", „de psychische Inwezenheid", „de eigenste Zelfheid" in de kunst geopenbaard wil zien, Kloos noemt „Pijp en Toebak" een kunstwerk, dat „een allerleukste reeks van fijn-en toch sterk-geziene, van eenvoudig-en toch zielssubtiel den lezer voor oogen gebrachte korte verhalen" brengt, dat Timmermans doet blijken „te wezen en gebleven te zijn een onzer beste moderne Nederlandsche auteurs". En ïün. motivfiering is, , dat Timmermans' „zien en voelen van alle dingen buiten hem spontaan ontstaat: het gaat bij hem voort als in een vloeiend bewegen en hij weet dat innerlijke zielsbeweeg te zeggen op een wijze, die het tot allerprettigste woordmuziek maakt" ... Het juiste beeld, dat hij van de waarneembare uiterlijke wereld heeft ontvangen, valt bij hem naar binnen tot in zijn zuivervoelenden geest, waaruit het dan later weer komt stijgen alsonsterfelijkekunst"(ik spatiëër).

Zoowel de stof als de wijze van bewerken worden in dit oordeel begrepen; en de waardeering voor beide, de qualificatie zelfs als onsterfelijke kunst, klinkt zeker verrassend uit den mond van een criticus, die zoo weinig waardeering voor het werk van anderen kent.

Tusscheu het vonnis der minderwaardigheid en het epitheton der onsterfelijkheid ligt de waarheid-in-het-midden van het normaal bevredigende.

Aan die waarheid-in-het-midden geloof ik dat we ons ten aanzien van „Pijp en Toebak" 't best kunnen houden.

De verschillende stukken, die hier worden samengebracht, zijn verhalen van het echte Timmermans-soort, noch minderwaardig, noch onsterfelijk, maar wel prettig om te lezen door hun humoristischen inslag en geestige stijleffecten, ook door het naïeve van de teekening en van de verhoudingen. „De Lange Steenen Pijp", „Rond een plaats van portier", „Gustat uit „De Roode kat" zijn er de voorbeelden van: ze doen een bekende wereld opnieuw kennen en er ook opnieuw vreugde aan beleven. En hel schilderachtige, de plastiek en de compositie, dat dus wat Dr Sertorius kenmerk acht van Timmermans' kunstenaarschap, is hun aller karakteristiek.

Het romantische, dat eveneens een trek is van Timmermans' werk (men denke aan „Anne-Marie", en aan „De pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt") wordt hier gevonden in het verhaal van „Mademoiselle de Chanterie" en in „Het geheim der wilgen"; het naïeve (men herinnere zich „De zeer schoone uren van juffrouw Symphorosa, begijntjen") in „De Oranjebloemekens"; het mirakuleuze (dat van de „Begijnhofsproken" tot „O. L. Vrouw in de Doornkens" Timmermans' geschriften doortrekt) in „De Heiligende Kraai". De bewondering voor den heilige, waarvan „De Harp van St. Franciscus" en „Het Hovenierken Gods" uiting waren, wordt hier aangetroffen in „De Dinsdagsche Heilige" en „De stralende mantel"; de spot met hen, die het ten aanzien van godsdienstplicht en eigenbelang op een accoordje willen gooien, in „De moedwillige verkenskop".

Er is dus in dezen bundel duidelijke en directe verw.antschap met al het vorige werk van Felix Timmermans en dit te constateeren is voldoende. Want het beteekent, dat wie behoort tot de misprijzers of de tegenstanders van de Timmermansboeken ook dezen bundel maar ongelezen moet laten, en dat, wie van het genre houdt, ook hier weer lectuur van zijn gading zal vinden.

Diepte heelt de bundel niet en van eenigen geestelijken achtergrond is geen sprake: behalve de uitingen van heiligen-vereering is er geen religieuze gedachte in te bespeuren. Maar de schetsen zijn ook niet meer dan stukjes volksleven, die, om het nog eens met een woord van Kloos te zeggen, „precies-realistisch" dat leven weergeven. Een „werk" van Timmermans, een boek dat eenige phase van zijn ontwikkelingsgang spiegelt, zooals „De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt" of „De Harp van Sint Franciscus", is het dus niet. 't Is een verzameling „klein-goed", (gedeeltelijk overgedrukt uit periodieken) en als zoodanig is het aardig en frisch genoeg, om er kennis van te nemen.

De illustraties zijn weer van den Auteur zelf, en evenals de verhalen „op bekoorlijke wijze geestig".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Een nieuw boek van Timmermans.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's