GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Afscheiding en Doleantie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afscheiding en Doleantie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Afscheiding is in de vorige eeuw niet de eenigc kerkelijke beweging in ons vaderland geweest. Op haar is ruim vijftig jaar later de Doleantie gevolgd. En de vragen, die reeds meer dan eens gesteld zijn, en ook nu nog, niet alleen historische, maar ook actueele beleekenis hebben, kunnen als volgt geformuleerd worden: Waren de beginselen, die aan beide bewegingen ten grondslag lagen, volkomen gelijk, zoodat de Afscheiding ook een Doleantie genoemd kan worden, en de Doleantie tol een Afscheiding te herleiden is? Of bestond er soms verschil tusschen beider beginsel? En indien dit laatste — was dit dan van dien aard en van zulk een omvang, dat de kerken, die door de Afscheiding ontstaan waren, onmogeHjk met die, welke uit de Doleantie te voorschijn gekomen waren, te vereenigen vielen, tenzij óf het beginsel van 1834, öf dat van 1886 geweld werd aangedaan? Of had dit verschil geringere afmeting en greep het zoo weinig diep in, dat de genoemde kerkengroepen, ondanks hun verschillende afkomst, zich toch heel gevoeglijk lieten samenbrengen? Of practisch gesproken: is de vereeniging van 1892 natuurlijk uitvloeisel, dan wel verloochening en verkrachting hetzij van 1834, hetzij van 1886, hetzij van beide geweest? '

Wanneer wij ons tot een onderzoek naar de beginselen van Afscheiding en Doleantie zetten, moeten wij beginnen goed in oogenschouw te nemen de twee voorname feiten, waarin deze beginselen zich hebben ontplooid. •m ; • : :

Het eerste feit bestaat in een ongeveer gelijk werk, dat zoowel door De Cock als door Kuyper is verricht. De eerste daad van De Cock bestond hierin, dat hij in 1833 na het Kort Begrip ook de „Besluiten van de Nationale Dordsche Synode, gehouden in den jare 1618 en 1619" uitgaf. En precies een halve eeuw later, dus in 1883, bezorgde Kuyper een nieuwe editie van de Drie Formulieren van Eenigheid, wel op lange na niet als het eerste geschrift, dat hij publiceerde, maar desniettemin als een werk, dat voor zijn verdere en vooral kerkelijke optreden, van groote beteekenis is geweest. l^ i ; ' l ; hi

Vragen wij nader aan De Cock, waarom liij tol deze uitgaaf overging, dan antwoordt hij zelf in de voorrede: „Om dan vele onkundigen de oogen te openen, vele zorgeloozen opmerkzaam te maken, vele Godvreezendeu te sterken en te vertroosten, in deze, voor de waarachtige dienst van God zoo donkere dagen in ons vaderland, heb ik gemeend dat het hoogst nuttig en heilzaam kon zijn om de besluiten van de, onder de Gereformeerden doorluchtigste, beroemdste en algemeenste synode, door den druk gemeen te maken en verkrijgbaar te stellen." ^) De Formulieren zijn hem een zuivere weergave van „de waarachtige leer der Godzaligheid" en moet deze leer niet altijd, en inzonderheid nu, bekend gemaakt?

Stellen wij deze zelfde vraag aan Kuyper, dan krijgen wij een eenigszins ander geluid te hooren. Ook Kuyper wil algemeene bekendlieid van wat de kerk in vroeger eeuw beleden heeft. „Waarom kan elk huisvader niet minstens eens per jaar deze drie Formulieren naast zijn Martelaarsboek leggen,

In een brief van den 10 Juli constateert Capadose I dat Le Roy en Engels') c.s. zich naderhand kenne-[lijk hebben aangesloten bij het standpunt door [hem jn zijn Ernstig Woord*) ontwikkeld, hoezeer hun gevoelen en standpunt als ©en nieuw [voorstellende". In de Stemmen wordt dit pam-? flet van Le Roy een „allergewichtigst werkje" ge-Uioemd; terwijl reeds vroeger in dezelfde Stemmen 'hiiet ingenomenheid gewag werd gemaakt van de I adressen van Engels en Le Roy en van Von Baumlgartens Gedachten

\ In November '34 bespreken de Stemmen Engels' ; w a a r h e i d e n geloof, onder het hoofd: E e n e (kerkelijke stem over waarheid en gej.loof, waarbij in een noot wordt aangeteekend: [, , Wij verblijdden ons echter in dit tweede stukje l niet die hevige en personele beschuldigingen tegen \hen (die Separatisten werden genoemd, K.) \ te vinden, die wij in hel eerste met leedwezen aan-' troffen." 5)

Reeds eerder had Capadose over Le Roy's werkjjes een en andermaal aan Da Costa geschreven, fin minder gunstigen zin dan hierboven. In Aug. 1834 heet het: „Dezer dagen heeft Do Ie Roy i weder een boekje uitgegeven; ik heb het nog niet \ gelezen, maar ik verneem het is more solito — ja en neen". Van nu at vindt men telkens gewag gemaakt van Le Roy in de correspondentie van Capadose met Da Costa. Begin Dec. '34 schrijft Capadose: „Do ie Roy helt zeer naar Scholte over. Doch van deze zal mij ook niets verwonderen". In Mei '35 deelt Capadose aan Dia Costa mede dat Koenen hem in diens laatsten brief had gevraagd: „waarom hij toch zoo tegen le Roy is: hij zelve (Koenen) en ook gij (Da Costa) dachten toch gunstiger over hem". Capadose merkte, 7 Juli 1835, op, dal v. d. Kemp hem het stuk van Le Roy had gebracht, bij de lezing daarvan ziet Capadose, dal hij „door Gods zegen niet geheel vruchteloos geschreven heeft, hoewel ook in zijn stuk punten komen, die hem minder behagen en de geheele voordracht wat heel langwijlig is". In dezen zelfden brief deelt hij nog mede: „Het stuk van Engels heb ik laten komen en heb er het een en ander dat zeer uitnemend goed is reeds in gelezen, hoezeer mij de ondraaglijke hoogmoed, waarmede de man sclirijft, mij zeer tegenstaat en vooral zijn zeer laakbare verwerping van den brief van Jakobus. Daarentegen spreekt hij de taal eens oprechten en is ijvervolle voorstander van het goede en wat de kracht en het kernachtige in zijn schrijven betreft mijns inziens verre boven Le Roy te stellen".

Engels' adres vindt Capadose „zeer wel", zoo schrijft hij in September '35 aan Da Costa, „en bevalt hem beter dan alle die hij nog gelezen heeft"; alleen hel doet hem leed, „de namen der overige leerai'en er niet bij te vinden". In Maart '36 deelt Capadose met ingenomenheid mede vernomen te hebben, dat „Engels en Le Roy ieder afzonderlijk bezig zijn met iets te schrijven".

Capadose dan schijnt eerst niet al te hooge gedachten gehad le hebben van Le Roy, immers in Den Haag hoorde hij van een stukje door dezen geschreven, dat hel more solito, ja en neen, was. Oudergewoonte! Van wien hoorde hij dit?

Uit den kring der „Ilaagsche vrienden"!

Daartoe behoorde toen reeds mr G. Groen van Prinsterer, echter nog niet in al te nauw verband. Immers hij liet o.a. Capadose, tot diens teleurstelling weten, dat hij hem niet bij zich kon ontvangen. Groen van Prinsterer nu had van een vriend ter lezing gekregen in het voorjaar van '34, met eenige stukjes van Newton, tevens twee geschriftjes, Engels' Ontboezeming en Le Roy's Woord ter behartiging. Na de lezing daarvan zond Groen de boekjes terug en voegde daarbij een schriftelijke breede beschouwing, waaraan hij de voorkeur gaf boven eene bespreking van mond tot mond. Ze is gedateerd 31 Maart 1834 en berust in handschrift in het Rijksarchief. Hij eindigt zijn brief met de woorden: „deze schriftelijke uiteenzetting van mijn gevoelen, lieve F. (Elout? , K.) zal u, vlei ik mij, het bewijs zijn, zoowel dat ik ernstig over onze conversatie nagedacht heb, alsook dat het veel spreken over deze zaak mij minder aangenaam eu nuttig voor u en voor ons voorgekomen is; vooral ook daar ik mij, evenals u, gaarne vereenigen zou met de belijdenis van Do Engels, p. 5, ook in hetgeen hij van de omkeering van de orde des heils heeft gezegd; en mij althans ook weder in deze plegtige dagen, evenals u en B(etsy) (zijne vrouw? , K.) vereenigd heb met de schoone belijdenis der kerk, waarvan wij allen ledematen zijn".

Hoewel Groen in het begin van dezen brief betuigt de „brochures van Engels en Le Roy nog eens geheel herlezen le hebben met de meeste aandacht en belangstelling en daardoor in zijne ingenomenheid mei beide stukjes is bevestigd geworden", zoo dunkt hem, „juist omdat hij gaarne erkent dat hem de inhoud, bijna in alle opzigten uitnemend bevalt, even openhartig te moeten uitkomen voor hetgeen hem daarin minder loffelijk schijnt". Hij kan dat „in één punt samentrekken: Het koml mij namelijk voor, dat beide schrijvers wat te veel geven en nemen, wat te veel op denzelfden afstand van hetgeen zij de twee partijen noemen, willen staan". Dan volgt een beschouwing zoo meesterlijk, zoo teeder en oprecht, dat het me innig leed doet, haar plaalshalve niet te kunnen opnemen. Hij wraakt wat Engels zegt van de Separatisten, en vervolgt: „Ik spreek ndet van de uitdrukkingen tegen De Cock; de woorden, „schuimbekkende en bijtende dolle hond, razende dier", ontsieren het schoone boekje, en ik heb te veel achting voor den schrijver om te betwijfelen dat hij over dit liefdeloos en onchristelijk schelden reeds een opregt en bitter berouw zal hebben gevoeld. Maar hetgeen mij ook vreemd voorkomt, is dat gedurig herhalen der uitdrukkingen: „Separatisten, Secte der Separatisten", „Wie worden toch hiermede bedoeld"? zoo vraagt Groen.

Wat Le Roy's stukje betreft, „geloof ik", zoo gaal hij voort, „kunnen echter gelijksoortige aanmerkingen worden gemaakt. Het in 't midden staan, het onpartijdig zijn, gelijk hij dit schijnt te wenschen, kan ik niet zonder eenige nadere verklaring wenschelijk en prijselijk achten."

Nadat ik deze wonderschoone uiteenzetting had gelezen; daarna nagegaan wat de Stemmen oordeelen van de „stukjes" bovengenoemd, en Capadose's correspondentie met Da Costa mij was ontsloten, prees ik bij vernieuwing het klaar inzicht van Hendrik de Cock in hel. karakter van den strijd zijner dagen, overwegende dat dit, zouder dat hij daarvan kennis droeg, toch in de kern overeenstemt met het oordeel gevormd door een Groen en Capadose, in hun brieven medegedeeld aan hun vrienden.

Het boekje, door Capadose met verontwaardiging gelezen, is, nadat ik wat ik boven mededeelde, overwoog, mij zeer waardevol geworden!

G. KEIZER.


1) Afgedrukt in Hendrik de Cook, door H. de Cock, 2 65—66.

3) Engels schreef: Ontboezeming over de godsdienstige denkwijze, vroomheid en zagtzinnigheid in de Hervormde Kerk, bijzonder met betrekking tot de leeraars; door R. Engels. - Groningen, R, J. Schierbeek,

4) Ernstig en biddend woord aan de getrouwe leeraren der Hervormde kerk in Nederland, betreffende den tegenwoordigen toestand van de kerk en derzelve synodaal bestuur, door A. Capadose, med. doet. — Amsterdam, bij W. Messchert, 1835. Nog schreef Engels: Aan al mijne Hervormde landgenooten, ter verdediging van mijn, in het verleden jaar bij de algemeene Synode ingeleverde adres: en tot verdere voorzetting en uitbreiding van het daarbij beoogde doel van eene grondige herstelling en tevens ware bevrediging der Nederlandsche Hervormde kerk, door J. J. le Roy. - Rotterdam, Van der Meer & Verbruggen, in 8°, (II) en 118 blz.

5) Ontboezeming over de godsdienstige denkwijze enz. (als 't vorig), door R. Engels. Tweede druk. Groningen, A. J. Schierbeek, 1834, in 8°, (VI) en 80 blz. Daartegen verscheen: Bedenkingen over de ontboezeming van R. Engels, door een onderzoekend Gereformeerd Protestant. - Groningen, M. Smit, in 8°, 76 blz. Waarop weer volgde: Waarbeid en geloof, of Mijne ontboezeming, in eenige voorname bijzonderheden nader opgehelderd en ontvouwd, door R. Engels. - Groningen, R. J. Schierbeek, 1834, in 8°, (VIII) en 100 blz. De brochure van Von Baumgarten, waarop de Cock doelde, droeg den titel: Gedadhten omtrent den toestand der Nederlandsche Gereformeerde kerk. Een woord aan allen, die tiet met die kerk wel meenen; geschreven na de Synode van 1835, door G. J. F. Cramer von Baumgarten. - Groningen, R. J. Sierbeek, 1835; =in 8°, (VIII) en 120 blz.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's

Afscheiding en Doleantie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's