GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Nieuwe Bedeeling In hare noodzakelijklield en rijke ontferming tegenover de Oude.^)

I.

Laat mij voorts tex opening van .de lessen van idezen cnrsus u wijzen op 's Heeren Woord in. Matth. 11:25—26: In dieai tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze aan kinderkens geopenbaard; ja, Vader, wamt alzoo is geweest het welbehagen voor U.

. De Heere dankt hier den Vader. Exomologoiumai soi, pater. Ik dank U, Vader. Homologeinj beteekent eigenhjk: hetzelfde zeggen. En daaruit hebben zich dan de beteekenissen van belijden, en danken ontwikkeld. En het vooTVoegsel ©x dient hier nog' ter versterking van het begrip. Onze fljedland zegt hier dus eigenlijk: Ik ben het geheel met U eens, Vader, en spreekt dat openlijk uit. En die gedaohte kunnen wij niet ongeschikt weergeven m©t de vertaling van onzen Statenbijbel: Ik dank U, Vader.

Nu is dat al een© ©erste zaak, die we hier kuanen leeren voor iden arbeid 'en de lotshedeeling, nu of later door God ons gegeven of over ons beschiktj dat wij het eens moeten zijn met God en Zijn bestal, en Hem voor alles behooren te danken. W© moeten leeren in aUes, dat ons gewordt of overkomt, Gods beschikking en het werk van Zijn hand te zien, ©n Hem in dat alles te ©rfcennen met instemming en dank. Dat kan ons soms wel niet zoo gemakkelijk vallen.

•Onze Heiland gaat er hier ons ©chter in voor. Maar waarvoor dankt onze Heere, waarin zegt Hij het geheel eens met Zijnen Vader te zijïi? Dat Hij de dingen van Gods koninkrijk. Zijn heil, geopenbaard heeft aan kinderkens? Ja, ook daarvoor. Dat zegt Hij uitdrufckehjk len duidehj'k: en hebt ze aan kinderkens geopenbaard. En deze dankzegging kunnen w© begrijpen. Want het is toch eene heerlijke, onwaardeerbare zaak, dat God Zijn heil heeft willen openbaren, bekendmaken, en wel zoo, dat vnj er deel in ontvangen mogen, aan kinderkens, aan degenen, die van zichaelven zouden moeten omkomen.

Doch de Heere dankt daarvoor niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats. Hij dankt eerst voor iets anders. En stechts tegen den achtergrond van dat andere komt Zijn dank voor de openbaringi van Gods heil aan kinderkens uit. Dq Heere dankt in de eerste plaats voor Gods verberging! van Zijn heil. Hooren we maar: In dien tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt. Daarna eerst volgt Zijn dank: en hebt ze aan kinderkens) geopienbaard.

Onze Heiland dankt dus wel ook voor heilsopenbaring, maar Hij dankt ook, en nog; wel in d© ©erste plaats, voor heilsverberging: dat Gij deze dingen verborgen hebt.

Ho© hebben wij het nu, vraagt ge? Moeten w^© ons dan niet verblijden over de steeds verder© iDekendwording van Gods Evangeh© onder het onenschdom, ook bij heiden en Mohammedaan? Heeft de Heer© niet Zelf geboden : ï Gaat dan heen, onderwijst alle volken? En nu Hij danken voor heilsverberging? Ja, zoo staat het hier toch: Ik dank U, dat Gij deze dingen verborgen hebt. En dan volgt wel: ©n dat Gij ze geopenbaard hebt. Maar dat laatste heft h©t ©erste niet op-, en neemt niet weg, dat onze Heiland zeUs eerst voor heilsverberging dankt, ©n stechts vervolgens voor heilsopenbaring.

Is dat niet vreemd? Hadden we daaraan tevoren wel genoegzaam onze aandacht g©schanb©n? Krijgt nu 'sHeeren dankwoord voor ons niet als ©enemi anderen klank, ©enen deels onbegrijpelijken zin? Is er wel samenstemming tusschen dit woord des Heeren en dat andere in het hoogepriesterlijb gebod: Ik heb Uwen Naam geopenbaard den menschen? Maar, vergeten we niet, daar voiligt in Joh. 17:6 nog: die Gij Mij uit d© wereld gegeven hebt. Ook daar dus ©ene onderscheiding, ©en verschil van groepen: Gegevenen des Vaders, en anderen, niet aldus aan den Zoon gegevenen.

Maar om des H©©ren dantwoord recht te verstaan, moeten we goed© acht geven op wat Hij zegt. Hij dankt voor Gods verberging van Zijn heil voor wijzen en verstandigen, en voor Zijne openbaring van het h©il aan kinderkens. We hebben hier dus de onderscheiding tusschen wijzen en verstandigen eenerzijds, en kinderkens anderzijds. Wie zijn die wijzen en verstandigen? Zijn dat de geleerden, de groote en diepe denkers, de menschen van wetenschap en bewonderenswaardige inteUectueele bekwaamheid? En de kinderkens^ zijn dat de niet-gestudeerden, de dikwerf door ons als „eenvoudigen" aangeduiden, de menschen zonder inzicht en doorzicht en schranderheijd?

War© dat zoo, dan ja, zou in dit woord des Heeren liggen, dat de wetensohappelijke opleiding tot den dienst des Woords maar dadelijk moest ophouden! Maar dat zegt de Heer© hier toch niet. Wel is waar, idat zeer vele menschen van wetenschap Gods Evangelie verw©rpen, en dat 's Heeren gemeente voor het meerendeel bestaat uit menschen zonder wetenschappelijke vorming ©n bekwaamheid, of aardsche verhevenheid. Gij zi©t uwe roeping broeders, schrijft de apostel Paulus aan, de Corinthiërs, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vleesch, niet v©l© machtigen, niet vel© ©d©len. Maar toch, zoo maakt de Heere hier de onderscheiding ien tegenstelling niet.

Hij spreekt ni©t van geleerden, noch van mannen/' van wetenschap, en Hij stelt tegenover wijzen eiï( verstandigen niet onkundigen. Hij zegt niet, dat Hij; er voor dankt, dat God Zijn heil verborgen heeft voor ontwikkelden, en geopenbaard aan onont-

wikkelden. Maar Hij dankt ©r den Vader voo-r, dat Hij verbergde voor wijzen en verstandigen, pn openbaarde aan kinderkens. We moeten daarom den zin van wijs en verstandig, en vankindeke hier verslaap uit hunne tegenstelling. Het wijs en verstandig duidt hier den mensch aan gezien van uit de standplaats van, en in vergelijking met, ©en kindeke. En kindeke ontvangt zijne beteebenis door d© tegensteüing met wijs ©n verstandig. Het crite^ rium is hier niet de studie. En de grenslijn wordt niet getrofeken door kunde, wetenschappötijk© vorming en bekwaamheid, intellectueel© begaafdheid en ontwikkeling. Maar d© Heer© spr©©kt ©enerzijds van wijzen en verstandigen, en anderzijds van 'kinderkens. Hij gebruikt het woord nèpioi, dat kleine kinderen noemt, eigenlijk, die nog niet spreken kunnen, hoewel het ook wel iets ruimer, voor wat ouder kinderen gebezigd wordt. Wat is nu het kenmerkende van zulk ©en kleim kind? Dat het zichzelf niet helpen kan, ma, ar geheel geholpen moet worden. Het kan zich niet kl'eeden, maar moet gekleed worden. Het kan zich niet voeden, maar moet gevoed worden. Als het niet in alles geholpen werd, moest bet eüendig omkomen: verhongeren, verdorsten, verkleumen, verstikken. Ook wanneer g© het voiedsel gereed gemaakt bij zulk ©en klein kind zondt neerzetten, zou het toch zijnen honger niet kunnen stillen, omdat het geen verstand noch geschiktheid heeft, zich van die spijzen te bedienen; . 'Zoudt g© er mes en vork aan geven om het voedsel op geschikte wijze t© kunnen nuttigen, het zou zich maar wonden, maar zijnen honger zou het niet stülen, spijze zou liet niet bekomen. Het kan zichzelven niet bedienen, het moet geheel geholpen worden. Op zulke kinderkens wijst de Heere hier. En tegenover hen stelü de Heer© nu wijzen en verstandigen. Dat kimnen dus niet zijn de wetensohappehj'fcen, de geleerden als zoodanig, dat verstaan w© nu als vanzelf. Dat zou geen© tegenstelling vo'rmen. Maar deze wijzen en verstandigen zijn de volVassenen, dat zijn degenen, die tot dien teeftijd 'Cn tot dien wasdom gekomen zijn, dat zij zich zelVen kunnen helpen en bedienen, dat zij wijs en verstandig genoeg zijn om zich zelven te kunnen helpen en bedienen, dat zij wijs en verstandig genoeg zijn omi zioh te kunnen voeden en kleeden en van het noodige gebruik te maken. Daarvoor behoeft iemand in het geheel' niet gestudeerd te hebben, noch zelfs op schooji igegaan te zijn. Maar tegenover ©en kindekei is hij wijs en verstandig, inzoover hij in staat is en het begrip en inzicht heeft, om 'het noodige^, zooaJi zich niet te verwerven en t© bereiden, dan toch, als het voorhanden en toebereid is, tot zich te nemen en tot zijnen dienst te doen strekken.

En nu dankt d© H©©re Jezus den Vader, dat Hij bij Zijne heil'sopenbaring de menschen niet, of niet meer, behandelt als volwassenen, als menseben die wijs ©n verstandig zouden zijn om wel zelven van Zijn heil, tot hen .gebracht, gebruik te jnaken en daardoor behouden en gezaligd t© worden, maar als kleine kinderen, die door hunnei moeders gevoed worden on geld'eed ©n verzorgd in voUen omvang. Zelfs wordt zulfcen kinderen het eten in den mond gestoken. En zijn zij zeer klein, dan) kauwt moeder eerst nog vaak 't voedsel voor haar kleine, dat deze alleen maar te slikken heeft. Zulk een klein kindek© verdient zich het noodige niet, bereidt het zich niet, neemt het zelfsi niet tot zich, ja kauwt het ook niet, maar ontvangt het en geniet het slechts, slikt het in, en daarmed© uit. Denkt aan het Psalüiwoord: doe uwen mond wijd open, ©n Ik zal hem vervullen. Dat b©do©lt d© Heere hier, God heeft Zijn heil niet zóó besteld, dat de mensch het nog ©erst zelf zich verwerven of verschaffen moest, noch aldus, dat hij het zich althans nog ©erst toebereiden moet, noch zelfs alzoo, dat hij ten minste het hem voorgezette, toebereide heil tot zich nemen moet. God heeft het heil besteld, door Christus doen verwerven, het toebereid tot ons gebracht. En Hij deelt Zelf het ook uit door Zijnen Heiligen Geest. De mensch heeft daarbij niets te do-en dan maar Gods hem' toegereikte en als in den mond gestofcen heil te genieten, om, zoo t© zeggen in te slikken. God behandelt de menschen niet als wijzen ©n verstandigen, als volwassenen', die zelf wel van Zijn heil tot hun nut gebruik zouden kunnen maken, maar als klein© kinderen, di© volstrekt geheel geholpen, bediend moeten worden.

En wie nu als zulk een klein kindek© zich geheel door Gods genade ©n heil wil laten bedienen, di© ervaart den zegen van dat heil. Maar wie niet zulk een klein kindek© gelijk wil zijn, dat te ve'mederend vindt, en waant als 'n volwassene wel wijs en verstandig genoeg te zijn om 't heil des Heeren zicli te verwerven, of althans zich toe te eigenen, of die ten minste meent dat dat vereischt wordt, die wordt dat heil niet deplachtig, , maar komt ellendig om, ook al omringt dat heil hem als van alle kanten.

De Heere Jezus dankt hier den Vader, dat Hij Zijn heil in 'di'sn vorm en op di© wijze heeft willen geven, dat Hij het alles doet, en het ons z©lfs geeft, zooals de moed©rs haren kleinen kinderen het voedsel en alles g©ven, zoodat die Meinen daarvoor niets t© doen hebben, zich slechts hebben te laten bedienen in volstrekten zin: dan gaat het hun wel.

God wil bij Zijn© h©ilsopenbaring en heilsschenting ons behandelen als klein© kinderen, niet als wijze en verstandig© volwassenen, maar als klein© kinderen, als zuigelingen. En dat is bet, waarvoor de He©r© hier jubelend uitbreekt ia dank. Daarom noemt Hij Hem ook Vader, omdat God daarin zoo wonderbaar ©n groot Zijne vaderliefd© en vaderlijke erbarming heeft betoond. En voegt Hij aan dien Vadernaam toe: H©©re d©s Hemels > en der aarde, dan doet dat de tegenstelling uitkomen. Hij, di© groote, ©n geduchte^, Die hemeli en aard© geschapen heeft, en Die hemel en aarde bezit, Hij heeft Zich zoo wülen geven om Zijn heil beschikbaar te stellen en uit te deelen ©venals ©en moeder haar kleine kind bedient. Hoe groot is, Zijn© ©rbarming, dat Hij zoo als ©en Vad©r ons wild© worden, ©n zoo volkomen alles wild© volbr©ngen ©n doet om Zijn heil ons te doen genieten.

S. GREIJDANUS.

Maar dat zelfde kan de Heere ook bereikten door de goede werken.

In Gods beloften ligt ook opgesloten de toezegging, dal ik, in Christus geloovende, de zondte zal overwinnen en ingaan tot een nieuw leven.

"Wanneer ik nu, na eerst in Christus geloofd te hebben, in mijn leven de goede werken zie, als vruchten van bet geloof, dan zie ik daarin Gods belofte vervuld, dan zie ik daarin Gods Woord bevestigd, dan krijgt daardoor de belofte Gods in mijn leven sterker klank en als gevolg daarvan zal mijn „geloofs-amen" forscher, onoverwinnelijker worden.

Zoo blijkt, dat inderdaad de goede werken beteekenis hebben voor de geloofszekerheid.

Evenwel niet in dezen zin, dat ik door de werken verzekerd word, dat ik wel werkelijk geloof en dus dfeel aan Christus heb.

Maar zóó, dat het geloof waarin ik sta, het geloof in den Christus Gods, het geloof, dat ik niet loslaat als ik mijn leven ga beproeven, dat dat gei loof door de goede werken tot onbestredener heerschappij geraakt.

Het is niet de zekerheid omtrent het geloof, maar de zekerheid door het geloof, die door het zien van de goede werken in mijn leven jgediend wordt.

* In de laatste artikelen ging het over de vraag, waartoe de zelfbeproeving, wanneer zij mij tot de ontdekking brengt, dat ik wandel in den weg der

verbondsgehoorzaamheid, mij dient. Maar als ik nu eens tot de ontdekking kom, dat ik ongehoorzaam ben, dat ik niet geloof, dat ik niet jaag naar de volbrenging van Gods geboden,

wat dan? Wel, daarop is maar één antwoord te geven en dat is dit: dan moet ik onmiddellijk met die ongehoorzaamheid breken; mijn ongeloof en onbekeer lij kheid afleggen.

Als ik dit zeg, dan, ik weet het, dan rijst van' alle kanten de tegenwerping op: ja maar, dat kan een mensch toch niet van zichzelf.

Alsof ik dat ook niet wist. Maar wat wil men dan?

Wil men dan, dat wij tegen de menschen zullen zeggen: gij kunt van uzelf niet gelooven en ^j kunt niet met de zonde breken; gij moet daarom bidden of God het u zou willen geven?

Maar gevoelt men dan niet, dat zóó te spreken feitelijk beteekent, dat men God er de schuld van geeit, dat men niet komt tot geloof en bekeering?

Neen, daar is slechts één boodsdhap voor wie van zichzelf erkennen moet, dat hij niet gelooft en niet met de zonde breekt; en die ééne boodschap is: geloof en bekeer u.

Die boodschap moeten wij doen klinken als de roepstem Gods. Meer kunnen wij niet; anders mogen wij niet.

En waar die boodschap vat op het hart krijgt (en dat kunnen wij aan God overlaten) daar wordt in het hart een worsteling wakker geroepen, die vanzelf tot gebed uitdrijft.

Maaf dan is het geloof reeds in het hart Hen troon gestegen. En het bidden is een zoeken naar kracht om de nog in ons overgebleven machten des ongeloofs neer te slaan en verre te houdein„

Zie daar de zin van de ware zelfbeproeving.. Wie daar oog voor heeft, verstaat het, dat de zelibeproeving, die men altijd weer aanbeveelt, n.l. het onderzoek naar de echtheid van zijn geloof, geen reden van bestaan heeft.

Want stel dat iemand door een dergelijk zelfonderzoek tot de ontdekking kwam, dat zijn geloof niet echt was; wat wil men dan tegen zulk een zeggen?

Dan is er toch zeker ook maar één boodschap voor hem: geloof in den Heere Jezus Christus!

Waarom dan eer men met die boodschap, met dat bevel Gods komt, dien langen, moeizamen weg afgeloopen, waarlangs men dan tenslotte tot de overtuiging zou komen: neen, wat ik tot nu"toe voor geloof hield, dat was geen geloof.

Waarom niet altijd weer onmiddellijk den eisch gesteld: geloof in den Heere Jezus Christus, oj) grond van de beloften Gods.

Wie dat niet aandurft geeft m.i. blijk, dat hij niet vertrouwt de kracht des Woords en dat hij van zijn psychologisch naspeuren van het zieleleven meer vrucht verwacht, dan van het enkel brengen van de boodschap, het laten hooren van de roepstem des Heeren.

Denkt men nu werkelijk, dat wanneer nien iemand heeft laten zien, dat hij tot nu toe niet' werkelijk heeft geloofd, hij dat dan wel zal doen, zich werkelijk zal overgeven, terwijl hij het tot nu toe nooit gedaan heeft?

Och, wat zou de prediking, wat zou het leven in de gemeente veel rijker worden, wanneer daar niet meer plaats had in de prediking, noch in het leven van Gods volk, dat bezig zijn met wat tn ons is, als een brug om daarover te gaan tot den rijkdom in' Christus.

Hoevelen blijven er nu altijd maar op die brug zonder dat zij ooit komen tot het wandelen in de gaarden des heils.

Direct ingaan tot Gods beloften, direct ? ich werpen in de armen van Christus. Daarin is alléén heil.

Hiermee sluit ik deze artikelenreeks, om weer te beginnen met het beantwoorden van allerlei vragen.

Terloops behandel ik ook de vragen, die ik over deze materie nog heb liggen. Maar dit is mijn bede:

In den laatsten tijd is er opgegaan uit de ge^ meente een roep om meer zekerheid; die roep is gehoord uit den mond van ouderen en jongeren, van dienaren des Woords, ouderlingen en leden der gemeente. Doorgebroken is het inzicht, dat er maar één weg tot zekerheid is, n.l. het geheiel afzien van zichzelf, en het rusten zonder mee, r in den Christus der Schriften.

God geve, dat men nu toch niet, zonder zelfs grondig de bezwaren tegen de tot nu, toe telkens gevolgde methode te weerleggen, toch altijd maar weer die methode blijve volgen en verdedigen; op gevaar af van de door Gods goedheid aanvankelijk ontloken bloesem van geloofsverzekerdheid en geloofsblijdschap neer te slaan. 'God helpe Zijn

Kerk.

D. v. D.


1) Hoofddeel der toespraak tot opening der lessen aan de Theologische School te Kampen op 9 Oct. 1936.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's