GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De sociale etblek van Brunner.

(1. Het subject. A.)

II. Volgens het de vorige maal gegeven schema beginnen wij met het subject uit Brunners sociale ethiek, dus met de vraag, wie het is, diie in hiet sociale leven, handelend optreden moet. Dit subject wordt door hem op vers, chUl6nde! wijzeoi niader omschreven.

1. Het is de mensch. De centrale Vraag van de ethiek luidt immers: Wat zullen wij doen? En d'aar dit tevens de maast menschelijke vraag is, die gedaan, kan worden, sluit dit ook in, dat deze „wij" — wij, de menschen, zijn. i)

2. Dit subject is voorts de moderne mensch. Het wordt gevormd niet door abstracte' of voorbijgegane menschen, maar door o.ns, die niet in de achttiende, doch in de twintigste eeuw; niet in een, museum, maar üi het tegenwoordige leven. Wij mogen verschillen O'Ver de vraag, waarin het meest kenmerkende van den modernen mensch bestaat; hierover zijn wij het allen eens, dat hij een, denkend wezen is, en dat alles wat hij denkt en, doet, bepaald wordt door wat hij van zichzelf denkt. De mensch van iederen tijd en ook van deze eeuw interpreteert zichzelf, geeft van zichzelf een verklaring, in zijn techniek en wetenschap', in zijn politiek en maatschappijvorming, in zijn cultuur en bouwkunst, en veel meer nog. Zoowel de wolkenkrabber als de gothische dom, zioowel het kapitalistische als het communistische stelsel, zoowel de diviha co, media van Dantei als Goethe's Faust leggen uit, wat d© mensch v, ajL zichzelf oordeelt. ^) En op grond hiervan lijdt het voor Brunner zelf geen twijfel, dat de moderne mensch zich van al zijn voorgangers vooral hierdoor onderscheidt, dat hij een geëmancipeerde, een van alle bindingen losgemaakte mensch is. Hij is echt een individu; één, die geheel los op zichzelf staat; een geïsoleerde en vereen- Kaamde, en daarom één, die aan een vertereoide scepsis, ja a, an vertwijfeling lijdt. 3)

3. Dit subject is nog nader de werkelijke mensch. Hij verkeert altijd in een bic et nunc (hier en nu). Hij staat „Zwischen den Zeiten" (tiisschen dfe tijden). Hij beleeft steeds een „interim" (tusschentijd). 't Verleden ging voorbij. Het Staat niet moer onder oaze macht. Daaruit kunnen wij niets meer maken. Het is aan onze verantwoordelijkheid en onze beslissing onttrokken. Het komt, ethisch gesproken, niet meer in aanmerking. Wij moeten dit, als behoor end tot de dingen, cUe achter ons liggen, geheel vergeten. En op soortgelijke wijz.e slaat het ook met de toekomsL Die hebben wij nog niet, en daarom kunnen wij over haar nog niet beschikken en in haar nog geen besluit nemen. Alleen het heden hebben wij. Het komt er daaro^m op aan, om „het oogenblik", dit ééne tijdstip, dat „nu" heet, en waarin God als Schepper en Verlosser tot ons komt, te benutten, ons te laten verzoenen en tot beslissing te komen. *)

4. Dit subject is ten vierde, juist omdat het mensch is, niet God. Brunner acht het noo.dig, hierop bizonderen nadruk te leggen. Niet alleen ter wille van het pantheïsme, dat het wezen Gods met dat der wereld samenvloeien laat; maar ook ter wille van het nieuwere rationalisme van Europa, dat slechts een, andere voirm van pantheïsme is, omdat het de men, schelijk6 rede met de absolute waarheid vereenzelvigt. ^)

5. Dit subject is al verder, wederom omdat het mensch is, niet plant en dier. Het menschzijn mag niet geprofaniseerd en gebanaliseerd. De mensch bezit immers niet slechts, zooals het dier, üchamelijkheid, maar is bovendien een ge es tel ij k-lichamelijk- wezen.«) Hij heeft ©en Ik, ja is zelf een Ik. Hij kan door God als een „gij" aangesproken. Wij zijn niet slechts als de andere creaturen door —, maar ook in het Woord Gods geschapen; dat wil zeggen: wij zijn van God afhankelijk niet enkel causaal (oorzakelijk), maar ook in dezen zin, dat wij diit zelf weten en ons tegenover Hem bepalen kunnen. De mensch is niet enkel van of door God, maar ook in en tot God geschapen. Terwijl er, zonder het Woord, geen ding gemia, akt is, dat gemaakt is; is dit Woord voor den mensch tegelijk het licht, dat )iem verlicht, komcndte in de wereld. Het zijn des menschen is in zijn diepste kern een ver ant-' WO Oir de lij k zijn, ')

6. Dit brengt ons als vanzelf tot een zesde typeering van het subject uit Brunners sociale ethiek. De christelijke boodschap, die allereerst en ajlermeast da boodschap des Ouden en Nieuwen Testaments is, en die verkondigd wordt door de kerk als de gemeenschap van hen, die haar geloofd' en verstaan hebben — deze boodschap is vóór alle dingen het Woord van de Schepping.s)

God schiep den mensch naar Zijn beeld; en dit wil in de eerste plaats zeggen, dat wij ons zijn en ons wezen niet uit ons zelf hebben. De mensch is ec-type, niet arche-type. Het beeld', dat wij bezitten, heeft zijn inhoud van het oer-type, waarvan wij slechts ©ert afdruk zijn. Het is nu eenmaal zooi, dat, wanneer God iets doet. Hij altijd aan datgene wat Hij doet, het stempel van Zijn Wezien opdrukt. Gods scheppingsdaad is daarom tegelijk openbaring Gods, ZelfmededeeMng. ^) En dat de mensch beeld Gods is, zegt verder, dat hij nu ook teruggeeft wat hij eerst heeft ontvangen. De mensch is dus wat hij is, doordat hij eerst ontvangt, en daarna hetgene, dat hij ontvangen heeft, zoowel teruggeeft als doorgeeft, i")

Wanneer Brunner ald'us van onze schepping naar liet beeld Gods spreekt, moet dit geen verkeerde voorstellingen bij ons wekken. Want onder het beeld Gods verstaat hij niet een zekere uitrusting met allerlei zedelijke deugden en gaven. Ook niet ©en substantie. De substantie van den mensch als mensch is juist gaan substantie, maar het betrokken-zijn op God.") Het beeld' Gods bestaat voor Brunner uit ©en relatie, en dan nog nader uit een verhouding van d© hoogste actualiteit. Het zegt in één woord, dat de mensch een verantwoordelijk wezen is. Wie het wezen der verantwoordelijkheid heeft verstaan, heeft daarmee ook tegelijk het wezen des ïnenschen verstaan. Want deze verantwoordelijkheid is — indien men van substantie zou willen spreken — de substantie van het mensch-zijn. Daarin immers zitten de beide zelfde elementen van gebondenlieid en vrijheid. Gebondenlieid, doordat de mensch door God in Uefda .aangesproken wordt, aldus i n het Woord Gods is, en zoo in zijn Ik-zijn door God' als een gij bepaald wordt. Vrijheid, doordat de mensch nu zeil zijn leven in handem neemt, zichzelf verstaat, tot iets besluit, zichzelf bepaalt en aldus in liefde antwoordt, i^) De mensch, die God avereenkomstig en op' grond van Zijn Woord der liefde in geloovige liefde zou antwoorden, zou de waarachtige, menschelijke mensch zijn. In hem was het raadsel van het mensch-zijn zoowel theoretisch als practisch opgelost. Hij had God lief, omdat Hij hem eerst heeft üefgehad (1 Joh. 4:19). is)

7. Dit subject dat als beeld Gods gesdhlapen, werd, is thans zondaar geworden. Reeds Paulus predikte, dat wij aUen gezondigd hebben en de heerlijkheid Gods derven (Rom. 3:23). i*) Wij zijn uit de eenheid met God uitgevallen. ^^) Niet, alsof er ooit een mensch bestaan zou hebben, die volmaakt beeld Gods was, en alsof daarop' toen, , op een bepaald punt des tijds, als historisch feit een val heeft plaats gehad. In zijn jongste werk is Brunner er eerlijk voor uitgekomen, dat de bijbelsche en kerkelijke leer van schepping en val voor hem slechts zinnebeeldige inkleeding van ©en dubbele waarheid zijn. De leer der schepping Van déze waarheid, dat de mensch slechts in het zijnin-God en vanuit God te verstaan is, en dat hef! leven, zooals God' het geeft, altijd ©en zijn in Zijn liefde is. De leer van den val: inkl©eding van de waarheid, dat de mensch van zijn zijde er altijd op uit is, om dit te verstoren en te verwoesten, i^) Adam — dat zijn wij aUen. i')

Door deze zonde, die uit hoogmoed en hybris (aanmatiging) bestaat, en waardoor wij ons uit de hand Gods losrukken, houden wij niet op, mensch te zijn. Wij worden geen duivel of dier. Wiij blijven mensch, ja zelfs beeld Gods. i^)

Toch is het Brunner niet heeleniaal naar den zin, en acht hij het onbeholpen, om met Calvijn en de , andere reformatoren te zeggen, dat er resten van het beeld Gods in ons zijn overgebleven. Dit is hem te quantitatief gedacht, i^) Het lijkt te veel op een aftreksom. Brunner wil nu eenmaal niet van onzen val of o.nzen afval van God als een afgesloten feit weten. Dit zijn dingen, die zich telkens herhalen. En ook de zonde is hem geen kwaliteit, geen substantie, geen toestand'. Zjj is louter daad, actualiteit, ^o)

Wiaiuiieer Brunner ook in onzje zonden nog van een, beeld Gods spreekt, bedoelt hij hiermede, dat de functie yan het beelddrager-zijn niet is opgegeven, maar voortleeft. Al is de materiëele Godgelijkheid teloor gegaan, de formeele Weef nog over. "Wij behielden onze ver.antwooi^denjkheid. Trouwens, indien dit niet - waar, was, zouden wij niet eens. zondaars kunnen zijn of kunnen zondigen. De mensch moet subject en veriantwoordelijk zijn, om zijn zonden te kunnen bedrijven, ^i) Maar onze verantwoordelijkheid is thans negaüet bepaald. Zij is van een zijn in de liefde tot een zijn onder de wet en een leven onder dein toorn Gods veranderd. De liefde, is in haar tegendeel omgeslagen. ^^) Alles werkt verkeerd. De miensch scheidt zich van, God af en scheurt zioh van Hem los. Wij leven niet meer v.an God' uit en niaar Hem toe, maar van Hem weg. ^s) En liiermee nemen wij tegelijk een verkeerde houding in tegenover onze mede-menschen. En de mensch weet dit ook van zichzelf; en deze wetenschap is zijn geweten, . W.ant het geweten is, volgens Brunner, geen stem Gods in ons; niet het bewustzijn van een zedelijke wet, die tot ons spreekt: gij zult. Het heeft in eersten aanleg met God niets te doen. Höt is enkel het bewustzijn van onze verantwoordelijkheid 24)

Hiermede is echter over het subject uit Brunners ethiek nog niet alles gezegd. Daarom hierover D.V. den volgenden keer nog iets meeir.


1) Das Grundproblem der Ethik, 5; Das Gebot und die Ordnungen 2, Vorwort V, en 78.

2) Das Wort Gottes und der moderne Mensch, 9—10; 13—15.

3) t.a.p, , 14—15; Das Grundproblem der Ethik, 7—8; Der Mensch im Widerspruch, 199.

4) Das Gebot und die Ordnungen, 107—108, 184—185.

5) Das Wort Gottes und der moderne Mensch, 15—16.

6) t.a.p., 16.

7) Der Mensch im Widerspruch, 60, 82, 87; Das Gebot und die Ordnungen, 137.

8) t.a.p., 39.

9) Natur und Gnade, 12.

10) Das Wort Gottes und der moderne Mensch, 16.

11) Das Gebot und die Ordnungen, 586, noot 5.

12) Das Wort Gottes und der moderne Mensch, 16—17; Der Mensch im Widerspruch, 62, 87—89, 94.

13) t.a.p., 41.

14) Das Gebot und die Ordnungen, 56.

15) t.a.p., 61.

16) Der Mensch im Widerspruch, 95, 114, 124—125. Van den historischen vorm der leer over den zondeval zegt Brunner, dat hij niet eerst en meest uit wetenschappelijke, maar uit geloofsgronden bedenkelijk is, en geleid heeft tot zware verminkingen van het geloof, van onze zondekennis en van de kennis onzer verantwoordelijkheid jegens God. (t.a.p., 112.)

17) Das Gebot und die Ordnungen, 139.

18) t.a.p., 140; Der Mensch im Widerspruch, 121—123.

19) Natur und Gnade, 27—28.

20) Der Mensch im Widerspruch, 142—143.

21) Natur und Gnade, 10—12.

22) Der Mensch im Widerspruch, 96, 126.

23) t.a.p., 129; Das Gebot und die Ordnungen, 138.

24) t.a.p., 140; Natur und Gnade, 12.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's