OPVOEDING EN ONDERWIJS.
„De voorbereiding van het meisje voor de gezinstaak"
Zonder twijfel is bovenstaand onderwerp van groote, ingrijpende beteekenis. De Nederlandsche ilervormde Vereeniging voor Geestelijke Volksgezondheid heeft er dan ook een van de door haar uitgegeven geschriften aan gewijd.
Inderdaad, er zijn heel wat krachten aan liet werk, die de beteekenis van het gezinsleven ondermijnen. Verslapping van de huwelijksbanden, het sleeds wassend getal echtscheidingen, de uithuiziglieid, de sterk toegenomen vrouwenarbeid, mindere bereidheid om zich voor een groeiend gezin offers te getroosten, zie, dat zijn evenzoovele factoren, die schade brengen aan het gezonde gezinsleven en daarom moeten we er op bedacht zijn, tegenkrachten te doen werken, die strekken tot wering van het bederf en tot sterking van het weerstandsvermogen.
Ieder zal er van overtuigd zijn, dat onder die krachten de voorbereiding van het meisje tot de gezinstaak, die haar straks wacht, een zeer voor- )iame plaats inneemt.
Bovengenoemd geschrift gaat dan eerst na, hoe de huidige stand van zaken op dit terrein is. En dan moet gezegd worden, dat de lagere school met de speciale voorbereiding van het meisje al heel weinig rekening houdt en ook uiteraard kan houden. Alleen de meisjes-nijverheidsscholen doen hier iets, naast het onderwijs in de nuttige handwerken op de lagere school.
Vooral voor de fabrieksmeisjes is de toestand wel zeer ongunstig. Zoodra de leeftijd van 14 jaar is bereikt, gaan de fabriekspoorten voor haar open. Een geweldige ommekeer heeft dan in het leven van deze meisjes plaats. En in plaats van zich des avonds nog aan de huishoiidtaak te wijden, vindt menig meisje vermaak in straatloopen, bioscoopbezoek en dancing.
Heel wat beter is "de toestand voor de aankomende dienstbode. Die heeft in elk geval nog de kans, dat ze zich voor haar eigen gezinstaak van later kan voorbereiden, vooral wanneer ze staat onder de leiding van een goede huisvrouw of van een verstandige oudere dienstbode.
Het meisje op het platteland wordt wel rustiger bij haar werk gehouden, maar staat later ook voor een zwaardere taak. Nog niet overal geniet men de gemakken, die waterleiding, electriciteit en gas voor de huisvrouw bieden. Én hoe vaak moet de vrouw in het bedrijf van den man mede een taak vervullen! Daarom is voor het meisje van het platteland een zeer zorgvuldige voorbereiding voor haar gezinstaak noodzakelijk. Zij moet worden opgeleid tol een huisvrouw, die in staat is de lichamelijke en geesteUjke verzorging van haar gezin zoo goed mogelijk te leiden. Zij moet de waarde van het plattelandsleven kennen en er op bedacht zijn, de verkeerde invloeden, die van uit de stad werken, tegen te houden.
Als het bovenaangehaalde boekje zoo de verschillende fouten, die er bestaan, heeft aangegeven en naar verschillende middelen ter verbetering heeft gezocht, komt het tot de volgende samenvatting.
De opvoeding van het meisje voor de gezinstaak neemt onder de middelen tot wering van het bederf van het huiselijk en maatschappelijk leven een zeer voorname plaats in. Niettegenstaande alles wat er gedaan wordt, is er in dit opzicht in ons land nog een betreurenswaardige achterstand. Zeker de helft van de meisjes gaat zonder eenige huishoudelijke scholing het leven in.
Op de lagere school en bij het voortgezet onderwijs wordt er behalve eenig handwerkonderwijs zoo goed als niets aan gedaan.
De huishoudelijke vorming van het fabrieksmeisje, de a.s. dienstbode en het plattelandsmeisje laat, op enkele uitzonderingen na, veel te wenschen over.
Het komt ons voor, dat het huishoudonderwijs op de volksschool onder de facultatieve leervakken moet worden opgenomen, zoodat in het z.g. gecentraliseerde zevende leerjaar ook huishoudonderwijs kan gegeven worden. Daarbij ware den meisjes tevens te wijzen op het nut van uitbreiding harer huishoudelijke kennis door het volgen van een opleiding of een cursus op een nijverheidsschool.
Het lager onderwijs moet voor meisjes in de gewone klassen meer in de richting van het huishoudonderwijs worden benut (natuurlijke historie, handenarbeid, rekenen).
Ook op scholen voor voortgezet onderwijs moet, te beginnen bij het uitgebreid lager onderwijs, huishoudonderwijs worden ingevoerd. De uitvoering hiervan moet geregeld worden in samenwerking met het nijverheidsonderwijs ter plaatse of met de rondreizende onderwijzeressen.
Aangestuurd moet worden op een verbod van arbeid, althans van fabrieksarbeid, voor meisjes tot en met het 16e levensjaar, gepaard gaande met de verplichting tot het volgen van onderwijs gedurende een beperkt aantal uren per dag.
Zoolang aan dezen eisch niet kan worden voldaan, besta overdag de gelegenheid en de verplichting tot het volgen van zoodanig onderwijs.
Reeds thans kan, met medewerking der fabrieksdirecties, beter in het onderwijs aan fabrieksmeisjes worden voorzien dan thans het geval is door cursussen, gegeven in aansluiting aan de fabrieksuren.
Aan dienstmeisjes worde gelegenheid gegeven tot het volgen van middagcursussen.
Ten behoeve van het plattelandsmeisje moet eenheid en uitbreiding worden bewerkt van het landbouwhuishoudonderwijs.
De catechisatie kan ten dienste van de geestelij k- zedelijke vorming (naast haar hoofddoel natuurlijk) van de meisjes van groote waarde zijn.
Men behoeft het met deze conclusie nog niet in allen deele eens te zijn, om toch te erkennen, dat hier een waardevol volksbelang onder de aandacht wordt gebracht. Bedoelde vereeniging geniete dan ook de voldoening, dat haar boekje worde gelezen en dat in menigen kring de hand aan den ploeg wordt geslagen.
G. MEIMA.
De Zending op de school. De enquête van de Onderwijzers-Zendings-Commissie.
Een van de verschijnselen, die de Zendingsmenschen de laatste jaren met zorg vervult, is de sterk verminderde belangstelling voor de Zending en haar werk. Men kan dit verschijnsel in heel de wereld conslateeren. Ook in ons land zijn symptomen te bemerken, die in dezelfde richting wijzen. Overal gaan daarom de zendende Kerken en Vereenigingen meer aandacht besteden aan de binnenlandsche actie. Zij zullen dat moeten blijven doen, zal het werk daarbuiten op het veld straks genoegzaam breede basis vinden, waarop verder gebouwd kan worden.
Eén van de objecten, die daarbij bijzonder aandacht vragen, is de school. Reeds jaren lang heeft de Onderwijzers-Zendingscommissie zich hiermee bezig gehouden. Het is immers haar doel: „te bevorderen, dat door middel van het Christelijk onderwijs liefde voor de Zending worde gewekt".
Om dat doel beter te kunnen bereiken, heeft zij mede op instigatie van de Commissie voor Zendings-Propaganda een enquête ingesteld op enkele duizenden Christelijke scholen in ons land om te zien welke plaats de Zending innam in het geheel van het leerplan.
Het rapport van de Commissie is zooeven verschenen en ik wilde er hier graag speciaal op wijzen omdat het hier gaat om voor de Zending zeer belangrijke dingen.
Terloops zij gezegd, dat hier m.i. ook ligt een groot belang voor het kind zelf. Want het is niet waar, dat het kind nog niet rijp is yoor de Zending. Zendingsopvoeding behoort zich niet te richten alleen tot de volwassenen. Het is juist een algemeene ervaring, dat de Zendingsfiguren zeer sterk spreken tot het kind. Die houden ze vast. Voor alles wat met de Zending in verband staat hebben ze bijzondere belangstelling. Hoeveel jongens kennen niet den tijd, waarop ze naar zee wilden of zichzelf al zagen als zendeling op tocht door oerwouden? We zullen het ook niet vergeten, dat het Zendingsonderwijs altijd weer de gelegenheid biedt om naar Hem te wijzen, die achter het groote Zendingswerk staal en ook van onze kinderen vraagt, dat ze Hem zullen kennen, die de wereld voor Zich opeischt en die daarom Zijn bevel heeft gegeven: Gaat lieen in de geheele wereld.
Om het kind dus zal de Zending een plaats moeten hebben op al onze Christelijke scholen en de Zending zelf zal er de vruchten van plukken, liet kind moet de Zending en het werk kennen. Die kennis is onmisbare voorwaarde voor belangstelling en liefde.
Gezien heel de situatie zou men dus mogen verwachten, dat de Zending een plaats innam in het leerplan op onze scholen. Maar de uitkomsten van de enquête, hoewel er ook is dat dankbaar maakt, laten een ander beeld zien.
Op de ruim twee duizend vragenlijsten, die de Commissie in zee zond kwamen 750 antwoorden binnen. Dus slechts ruim een derde deel kwam terug. En nu weet ik wel, dat onze hoofden van scholen veel administratief werk hebben te doen. Maar als we dan daarnaast zien, dat de Commissie haar vragen, die tot een minimum beperkt waren zoo stelde, dat de beantwoording daarvan kort zou kunnen worden samengevat, dan verbaast het toch pijnlijk, dat er zoo weinig medewerking ondervonden werd, en er zoodoende 1250 scholen buiten beschouwing moesten blijven.
Dat zoovelen niet de moeite hebben willen nemen om te antwoorden, is een van de bedenkelijke symptomen, die de enquête aan het licht heeft gebracht. Juist dat zwijgen zegt hier genoeg!
Men kan daaruit niet anders concludeeren, dan dat de Zending voor meer dan de helft van de hoofden der scholen, quantité négligeable is.
De Commissie heeft uiteraard zich alleen bezig gehouden met de ingekomen antwoorden. Maar bij de beoordeeling van het gestelde vraagstuk moet dubbel worden onderstreept het feit, dat hier zonneklaar aan den dag treedt: de Zending quantité négligeable op vele, zeer vele van onze Christelijke scholen.
Daartegenover kan het rapport gelukkig wijzen op het verblijdende feit, dat er heel wat hoofden van scholen waren, die in grooler of kleiner schrijven van hun belangstelling blijk gaven en opmerkingen maakten over het onderhavige vraagstuk: de School en de Zending. Een enkele moge hier volgen:
„Telkens stuit men op de wel niet uitgesproken maar toch aanwezige meening, dat de Zending een zekere liefhebberij is van een bepaalde groep van Christenen. De propaganda voor het Zendingswerk zal aan dit kwaad de volle aandacht moeten wijden. Het Christelijk leven is een geheel, men kan het niet in stukjes knippen. Wel heeft ieder zijn eigen taak in een bepaald onderdeel, maar dit mag niet leiden tot onverschilligheid voor de andere onderdeden, waarvoor we niet veel meer soms kunnen doen dan belangstelling hebben, bidden en geven. Dat is echter onze taak ten allen tijde en voor alle onderdeden van het werk in Gods Koninkrijk. Een onderwijzer, die dit ziet, kan aan de Zending niet voorbijgaan, kan er niet over zwijgen".
En zoo gebeurt het. Op vele scholen wordt de Zending behandeld in verband met de Kerkgeschiedenis. Waar de Zending in alle klassen behandeld wordt is het in den regel zoo, dat in de laagste van tijd tot tijd een Zendingsverhaal verteld wordt, terwijl in de hoogere de Zending een onderdeel van de Kerkgeschiedenis uitmaakt. Er blijken maar heel weinig scholen te zijn, waar de Zending speciaal behandeld wordt en niet occasioneel! Speciale behandeling moet natuurlijk het ideaal blijven, zoo oordeelt ook de Commissie. Zij wil voorloopig met het oog op de overlading van het leerplan wel blijven bij occasionede behandeling, „mits die niet bestaat in het zoo nu en dan, te hooi en te gras eens behandelen van de Zending." Dit laatste is de teekening van den bestaanden toestand, want de Commissie vreest: „dat de behandeling wel erg occasioneel is, al zijn er gelukkig uilzonderingen." „Zoo komt de Zending tekort en doet de Christelijke school zichzelf te kort."
Aan het slot komt de Commissie tot haar conclusies. Het zal interessant zijn, onderwijs-deskundigen over enkele van haar voorslagen te hooren.
Wat de groote vraag naar handboeken betreft, moge ik hier met nadruk wijzen naar den Zendingssludieraad. Daar hebben we een centraal punt, dat heel de Zendingsliteratuur overzien kan en dat door zijn uitgaven stimuleerend zou kunnen werken, zooals liet dat tot nu toe heeft gedaan. Onze groote Onderwijsorganisaties zouden hierbij krachligen steun kunnen en moeten bieden.
Van Zendingsfilms ben ik geen groot bewonderaar en zeker niet van speciale voor kinderen alleen. Zeker geen toegang beneden 14 jaar! Voor de andere conclusies wil ik graag verwijzen naar deze zoo belangrijke brochure.
Ze zij bijzonder al onzen Chrislelijken onderwijzers ter lezing aanbevolen. Naast hen aan allen die het kind en de Zending ter harte gaan. i) Ieder moge er mee aan het werk gaan.
Dan zal de Commissie de vrucht van haar arbeid zien rijpen, de verwerkelijking van haar ideaal: de Zending op de Christelijke school de plaats innemend die haar toekomt!
J. v. d. L.
1) 15 et. storten op 265567 van D. J. Coimiou, Zeist. Brochure franco thuis.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1938
De Reformatie | 8 Pagina's