GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

ïn Kuyper's lijn.

II.

Het is, voor wie ook maar eenigszins op de hoogte is met het wetenschappelijk bedrijf heele^ maal niet vreemd-, dat Dr Kuyper rusteloos op diepgaand wijsgeerig onderzoek aandrong en om ©en Schriftuurlijke philosopliie zelfs bad

De „philosophie" immers beheerscht in buitengewone mate alle wetenschappen en allen wetenschappelijken arbeid en allen die zich daaraan wijden. Zij immers handelt over de diepste grond^ slagen, de beslissende vooroordeelen, het allesbeheerschende uitgangspunt van iedere wetenschap.

ledere „philosophie" zet een eigen stempel op het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke resultaten van hen die zulk een philosophie hebben aanvaard. Of de beoefenaren der wetenschappen zich daarvan bewust zijn of niet doet aan het feit niets af óf toe.

Zeker, er zijn wetenschappelijke werkers, die met k]em betoogen van lederen philosophischen smet vrij te zijn. Los van elke philosophische constructie stellen zij hun onderzoek in en formuleeren hun resultaten. Maar zulk beweren is alleen maar een blijk van een groot en gevaarlijk zelfbedrog! Ieder onderzoeker gaat van bepaalde vooroordeelen.. zekere grondovertuigingen uit en is innerlijk gebonden aan allerlei opvattingen en inzichten. En naarmate hij zich van deze binding minder bewust is, is hij er meer aan geketend en wordt er sterker door beheerscht. Het is weer Dr Kuyper die dit verschijnsel zoo helder heeft gezien en gepeild.

„Aan iedere redeneering", zoo schrijft hij, „liggen „wijsgeerige gronden" ten grondslag.

Tot de wijsbegeerte behoort onder meer de logica en de „weg der kennis"; en natuurlijk niemand kan in zulk een geding (het gaat over encyclopaedische kwesties — C. V.) redeneeren, of hij komt met deze wijsgeerige wetenschappen, ook al merkt hij het zelf niet, in aanraking.

Het verschil is maar, dat de één dit inziet, en daarom die wetenschappen bestudeert, terwijl de ander dit niet merkt, en nu eenvoudig pracüsch, zonder de noodige kennis van zaken^ te werk gaat.

Ook dan is er wel een wijsgeerig uitgangspunt, een wijsgeerige achtergrond, een wijsgeerige grondslag, alleen maar ze zijn niet met bewustheid gekozen, doch slechts „op den tast en op het gevoel af", als we ons zoo mogen uitdrukken, in gebruik genomen.

Gemeenlijk nu plegen deze laatste betoogers dan aan hen, die wel deze wetenschappen onderzochten, en dus met bewustheid te werk gingen, na te roepen, dat ze in de philosophie verdrinken." 8)

Deze binding aan allerlei wijsgeerige opvattingen, zonder dat men er zich van bewust is, is — om bij eigen huis te blijven — ook bij theologen op te merken.

Vele predikanten zeggen b.v. dat ze zich niet met „de philosophie" bemoeien! Ze werpen zich op „de eenvoudige verklaring der Heihge Schrift" zonder meer. En, zeer naïef, meenen ze in oprechten gemoede, dat zich tusschen hen en de Heilige Schrift geen enkele wijsgeerige constructie, geen enkel philosophisch schema of vooroordeel bevindt. Neen, ze bemoeien zidh niet met „de philosophie" — het is alleen maar jammer, dat „de philosophie" zich zoo grondig met hen heeft bemoeid en hen stevig in haar greep houdt

Ook hier dan weer hetzelfde jammerlijke misverstand. Men hoeft niet lang met dergelijke a-pht losophische bijbelonderzoekers te praten of men bemerkt aanstonds^ dat allerlei wijsgeerige onderscheidingen en opvattingen een zeer belangrijke rol spelen in denken en redeneeren!

Meestal is bet dan zóó, dat het wijsgeerige apparaat waarmee men dag aan dag opereert, opgedaan' is in den tijd van de propaedeutische studiën de eenige periode waarin men , — gedwongen - ^ „aan philosophie deed". Levenslang doen de tóen aangeleerde schema's hun Invloed gelden. Maar men is zich daai^an niet bewust; men is overtuigd „blanco" te staan tegenover de Heilige Schrift.

Prof. Grosheide geeft in zijn mooie oratie: „D^ Geschiedenis der Nieuw-Testamenüsche Godsopenbaring" een interessant en sprekend voorbeeld van dit verschijnsel. Hij schrijft het volgende:

„Er is op het gebied van de Nieuwtestamentische wetenschap sedert het laatst der vorige eeuw heel wat veranderd. Opnieuw is aan den dag getreden, dat de Nieuwtestamentici ten onrechte vaak hebben beweerd!, dat ze geheel onbevooroordeeld hun studiën verrichten en dat geen band van eenig theologisch stelsel hen bond. Het is gegaan zop^'^ het meer geschied is: Juist toen op systematiscn gebied een gedachte, die lang heerschappij had geoefend', op haar laatste beenen liep, omdat de ongenoegzaamheid ervan werd ingezien, kreeg z® invloed in de wetenschap van het Nieuwe Testament. Op zichzelf heel begrijpelijk. Immers, hoe gaat het in den regel? Vakgeleerden blijVen, voor hetgeen niet tot hun vak behoort, doorgaans staan bij hetgeen hun aan de universiteit werd voorge" houden.. Wel op hun eigen gebied, niet op een

and©r maken ze de ontwikkeling mee der wetensoliap. En zoo is te verstaan, dat de Nieuwtestamentici, in hun jonge jaren met de ervaringstheologie — want op haar hebben we het oog — doortrokken, later als vanzelf exegese, inleiding en wat er verder moge zijn, als ervaringstheologen iKoefenden. Dat in denzelfden tijd bij de systematici de papieren van Schleiermacher en verwante geesten in waarde daalden, was voor hen van geen beteekenis." ^)

Wat Prof. Grosheide hier zegt van het gebonden rfjn aan eenig theologisch stelsel, geldt natuurlijk in niet mindere mate van het beheerseht .Worden door een wijsgeerige theorie.

Tot dusver hebben we alleen geteekend Dr A. Kuyper's rusteloos wijzen op de noodzaak eener christelijke of, wat hetzelfde is, calvinistische philosophie. En duidelijk bleek, dat hij de aandacht ciaarop l> leef vestigen tot aan het einde van zijn actief professoraat.

De vraag komt nu vanzelf op: is misschien na- < «en in dit manco voorzien?

Ongetwijfeld is meer dan een studie van beteekenis over wijsgeerige kwesties en stroomingen geleverd, maar permanent blijft ook de jongere generatie roepen om een wijsbegeerte, die ten volle met de Heilige Schrift rekent.

Zoo schreef Prof. Dr T. Hoekstra in 1913: 5, De Christelijke philosophie staat voor een zeer moeilijke taak. Zij heeft de groote Christelijke gedachten op de bizondere gebieden (van wetenischap n.l. — C. V.) door te denken en toe te Passen. Zij moet de principia der wetenschappen bloot leggen, formuleeren, het verband trachten te • < »itdekken, om zoo te komen tot eene „einheitache" wereld'- en levensbeschouwing.

Van dat ideaal zijn we nog zeer ver verwijderd. Maar hoopvol gaat de Christenwijsgeer aan het werk omdat hij verzekerd is dat de Godsopenbaring in Christus ons in beginsel de soluüe voor de problemen biedt".i")

Dit schreef Prof. Hoekstra. Maar wie zijner oud-leerlingen heeft hem niet telkens weer zijn innig verlangen hooren uitspreken, dat het nog eens komen mocht tot een eigen philosophie en dan met name een eigen ken-theorie?

In het jaar 1918 houdt Prof. Honig op de Wetenschappelijke samenkomst der Vrije Universiteit zijn referaat over.„De taak der Wijsbegeerte". En weer hooren we dezelfde klanken: „Ons ontbreekt nog een systeem van cliristelijke wijsbegeerte, eene philosophie van het calvinisme", „De nood der tijden vordert zulk een systeem". Vooral met het oog op de studeerende jeugd hoopt Prof. Honig, dat het tot zulk een systeem spoedig kome. „Negatief, opdat ze niet langer meenen, dat een wijsgeerig systeem van het Calvinisme niet kan verwacht; en positief, opdat ze onmiddellijk reageeren zullen tegen van onze beginselen afwijkende voorstellingen, ook al hebben deze een schoonen schijn." n)

Prof. Hepp geeft in het nummer van „De Reformatie", uitgegeven ter gelegenheid van het vijfen-twintig-jarig regeeringsjubileum van Koningin Wilhelmina, een overzicht van de beoefening der philosophie in Nederland gedurende die periode.

Na erop gewezen te hebben dat onze wetenschap philosophisch teert op het buitenland, schrijft hij: „Van hooger belang dan een zelfstandige, nationale filosofie is een zelfstandige christelijke filosofie, en met name eene, die de Gereformeerde wereld- en levensbeschouwing tot wetenschappelijke uitdrukking brengt.

Dat hiervoor belangrijke bijdragen zijn geleverd. Kuyper schonk in het tweede deel van zijn „Encyclopaedic", Bavinck in zijn „Christelijke Wetenschap" waardevolle bouwstoffen voor een eigen wetenschapsleer. De laatste ontwierp bovendien in zijn „Christelijke Wereldbeschouwing" de schets eener filosofie. W o 11 j e r liet in zijn oratiën ons menig filosofisch fragment na. Ook de eerste twee deelen van Gee sink's „Van 's Heeren Ordinantiën" zitten, schoon populair uitgewerkt, vol wijsgeerige gedachten. Om nu van studiën der jongere generatie niet te spreken.

Als vóór-arbeid is dit alles niet te versmaden. Moge echter een nieuwe periode ons verrassen met een filosofie uit eigen beginsel gegroeid. Onze lijd roept er om.

De vooruitgang der Gereformeerde wetenschap hangt er voor een groot deel van af. Bestudeering van de historie der filosofie is uitnemend, mits ze leide tot een eigen filosofisch! systeem.

Met filo-filosofie mag geen genoegen genomen. Met minder dan het scheppen van een filosofie kunnen we niet tevreden zijn." ^^)

En — wat misschien nog het sterkste spreekt — het is bekend, dat Prof. Dr H. Bavinck er in zijn latere levensjaren ernstig aan gedacht heeft zijn professoraat neer te leggen om gedurende den lijd, die hem nog restte al zijn denkkracht en geweldige wetenschap te besteden aan het zoeken, het bouwen van een christelijke philosophie.")

Die pericxie der Cliristianiseerüig, gaat Btachmann verder, werd door de dienaars der Roomsche kerk ingeleid, die duizend jaar geleden, gsr kleed in de pijen van Roomsch-Katholieke priesters en missionarissen in Duitschland kwamen. Het tijdperk werd gevolgd door dat der Reformatiei, welks zwaartepunt weer in het kerkelijke leven lag, en dat, zooals Paul de Lagarde e.a. vastgesteld hebben, tot een confessioneele splitsing van het Duitsche volk leidde. En na deze „geschiedsbeschrijving" laat Brachmann volgen: Zonder daarmede een oordeel te willen uitspreken, moet dit geschiedkundig feit (dat der confessioneele verscheuring) als feit der geschiedenis vastgesteld worden

Verder moet, lezen we, vastgesteld worden, dat jgeen der beide confessies in het uur van het grootste gevaar voor het bestaan van het Duitsche Rijk en het volk, in staat geweest is den innerlijken ommekeer van het ondraaglijke Duitsche lot na den wereldoorlog en na Versailles, tot stand te brengen. Zooals de toestand was, moest deze wenr^^ang echter, zoo zij slaagde, een gebeurtenis van \ . ^itengewone beteekenis worden, die in niets bij V.ie der twee eerste tijdperken achterstond. Allereerst dient weer het geschiedkundige fedt, als onloochenbaar feit der geschiedenis, vastgesteld te worden, dat die bedoelde ommekeer door de nationaal-socialistische beweging tot stand gebracht werd, innerlijk en uiterlijk. Niet de drager van het monnikenkleed, zooals duizend jaar geleden, niet de togadrager, zooals voor 400 jaar, maar de man in het bruine hemd, de strijder voor een politieke idee, trad in 1933 zichtbaar als vormer deir Duitsche geschiedenis naar voren. Met zijn politieke idee bracht de man in het bruine hemd een wereldbeschouwing en een nieuwe geschiedenisopvatting, die van het ras, mede. Zonder deze zou het nationaal-socialisme nooit aanspraalc op zijn revolutie als op een daad van geweldige historische beteekenis, hebben kunnen maken. Met deze wereldbeschouwing is die pretentie werkelijkheid geworden. Haar richting wijst naar het volk, in welks schoot zij eens werd geboren. En dit volk wordt hier noodzakelijk als een eenheid doorleefd en gezien: een eenheid, voor welke op den dnur zich geen innerlijke en uitwendige splitsingen meer kunnen laten gelden. Het nationaal-socialisme weet zich gezonden tot het scheppen van zulk een volk. Het heeft dus, om het eens met theologische begrippen te zeggen, een zending, en het heeft ook een boodschap, juist die der rassische wereld- en geschiedenisbeschouwing, welker eerste in het oog vallendte kenmerk de eenheid van lichaam, ziel en geest is. Deze eenheid en d'e eenheid van het volk liggen op dezelfde lijn. Dat deze door Alfred Rosenberg verworven en gefundeerde toestand tot innerlijk bezit van het Duitsche volk wordt, daarvoor strijdt het nationaalsocialisme zijn harden strijd met het onwanlcelbare vertrouwen in de overwinning. Tot zoover Brachmann.

* De woorden van dezen verdediger van Rosenberg's beschouwingen, bevatten niets, dat niet reeds bekend is. Toch hebben zij in het verband, waarin zij worden geuit, bijzondere beteekenis. Allereerst valt op, dat hoe langer hoe sterker de nadruk gelegd wordt op het „normatieve karakter" van

Rosenberg's beschouwingen. Uit het begintijdperk van diens optreden (en ook in de latere perioden) weten we, dat deze strijder zijn meeningen als strikt persoonlijke verkondigde. Thans blijkt duidelijk, dat zij het geestelijk goed van de nationaal-socialisten vormen. Want tiiet de „kring van Rosenberg" strijdt voor de opvattingen van den schrijVer van de „Mythus", maar, zooals Brachmann zegt, het nationaal-socialisme. En als het kenmerk zijtaer wereldbeschouwing wordt dan de „eenheid van lichaam, ziel en geest" genoemd, welke eenheid die van het volk

beteekent. Wat wil dit zeggen? Dat alle gedachten en voorstellingen, alle willen en begeeren, alle eischen en doeleinden van het volk een ondeelbaar geheel moeten uitmaken. Anders gezegd: het geestelijk leven en het gevoelsleven moeten de practische politiek dienen. Dat is de formule der nuttigheddsethiek, zij! het ook hier in bijzonderen vorm. En nu luidt het verwijt tot de Protestantsche Kerk, dat zij' deze eenheid niet erkennen wil. En dat zij zich in die weigering een dienares van Rome

toont. Om dat verwijt te motiveeren, geeft Brachmann (die, zooals werd vermeld, een oud-leerling van Barth is), een merkwaardige karakteristiek van den geestelijken toestand van het „kerkelijke

Duitschland". Eens, zegt hij, in Luther's tijd', was het voornaamste onderscheid tusschen de Roomsche en de Evangelische Kerk van zuiver dogmatischen aard. De Roomsche Kerk leerde dat de mensch door „geloof en werken" zalig kon worden; de Protestantsche Kerk verkondigde echter: „alleen door het geloof'. Dit vroeger zeer diep ingrijpende onderscheid in de leer, zegt Brachmann, heeft zijn historische macht, in het bijzonder in ons volk, verloren. Ook het kerkelijke Protestantisme is op de (niet te ontkomen) beteekenis van het doen: theologisch gesproken: op die van de werken, opmerkzaam geworden; terwijl leidende theologen der Roomsche Kerk reeds lang bereid zijn de „theologie alleen uit het geloof" te beoefenen, ja in nauw contact met d© „theologie van het Woord" treden.

En nu luidt de redeneering van Brachmann ongeveer zoo: De Evangelische Kerk had op den nieuw ingeslagen weg (in de richting der „goede werken", zullen we maar zeggen) voort moeten gaan. „De beslissende zorgen en krachtsinspanningen van het Duitsche volk liggen thans waarlijk niet meer op het gebied van de kristallisatie der zuivere leer, die de onderwijzing over den l^echten weg tot de eeuwige zaligjieid van den enkeling dient, maar geheel ergens anders". Nu zij' dat niet doet, en voor de zuivere leer opkomt, dient zij „Rome, dat immers zich van de werken afwendt", en „alleen het geloof" zoekt! HIet feit, dat Rome met de oude Evangelische leer sympathiseert (we laten natuurlijk dit oordeel geheel voor Brachmann's rekening), had de volgelingen van Luther moeten bewegen hun theologisch standpunt te verlaten. „Want het is de taak der Protestantsche 'Kerk, zonder v o o r b e h o u d Duitschland tegen het Katholicismete verdedigen, zooals Luther dat deed. Inplaats daarvan plaatst het kerkelijk Protestantisme zich op het standpunt van voor vierhonderd jaar, en moet nu, „omdat er nu eenmaal geen terug in de geschiedenis is, zooals zij' geheel verkeerd oordeelt, terwille van de ^uiveire leer, dien Luther verraden, die eens geschiedenis, komende geschiedenis gemaakt, en niet oud-katho^ lieke of Orientalisdhe-Palestijnschie geschiedenisi vernieuwd heeft."

Welk een wonderlijke redeneering! Omdat de oude tegenstander ons standpunt gaat kiezen (volgens Brachmann natum-lijk) moeten wij haastig die positie verlaten. Want het is onze dure plicht zich steeds tegen hem te keeren. Geeft hij' ons gelijk, dan moeten wij onszelf ongelijk geven. Doen we dat niet dan plegen we verraad aan onszelf en dienen wij den ouden vijand. Deze methode spreekt voor zichzelf. Natuurlijk heeft de luidnichtige verkondiging van 't „verraad aan Luther" haar invloed niet gemist. Het vaststellen van dien „afval" is echter niet de hoofdzaak, volgens Brachmann. Wat hij vooral aan dte Evangelische Kerk verwijt, vat hij in de volgende woorden samen:

„Het kerkelijk Protestantisme begaat de beslissende fout, dat het een tijdperk van de Duitsche geschiedenis alleen maar onder den .absoluut dogmenhistorischen gezichtshoek beschouwt. Hem moet, het recht ontzegd worden als Duitschen en volkschen gezichtshoek te gelden. Beide Kerken nemen onder hem stelling tegen de tegenwoordige Duitsche geschiedenis. Wanneer de Roomsche Kerk dat doet, is dat een zaak voor zichzelf; wanneer dat Duitsche, kerkelijke Protestantisme haar echter daarin volgt, — en dat doet het — dan is het tijd zoo duidelijk te spreken, zooals Alfred Rosenberg het gedaan Tieeft".

Zoo oordeelt Brachmann. Hooren we den volgenden keer weer naar' zijii verdediging.


8) „De Heraut"; No. 929; 13 Oct. 1595. - , .

9) A.W. p. 7/8.

10) „Wat is Christelijke Philosophie? " „Geref. Theol. Tijdschr."; XIV, 1 (Mei 1913); p. 24. 11) A.W.; p. 58, 65.

12) „De Reformatie"; III, 49; 7 Sept. 1923. De eerste ain van de tweede alinea van dit citaat loopt niet. 13) Dit werd mij medegedeeld door den vriend van Prof. Bavinck, Dr W. H. Nieuwhuis, overl. te Kampen. Meermalen had Prof. Bavinck met hem over dit plan gesproken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's