GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indrukken van de Generale Synode. (IV.)

Evangelisatie onder studenten.

De evangelisatie onder studenten kwam verleden weeli aan de orde. Eén der commissies had over deze aangelegenheid een breed rapport ingediend, waarvan dit de conclusies waren:

De Synode besluite:

a. thans geen maatregelen te nemen, welke kunnen leiden tot het beroepen van een dienaar des Woords voor de evangelisatie onder studenten;

b. bij de kerken, niet alleen in academiesteden, maar ook elders, er op aan te dringen, dat zij volle herderlijke zorg wijden aan de studenten in hun midden, die door Doop of belijdenis tot de Gereformeerde Kerken behooren;

c. de Kerken, in academiesteden en elders, er toe op te wekken, dat zij bij het werk der evangelisatie de studeerende en gestudeerde personen niet verwaarloozen, maar ernstig zoeken naar middelen en wegen, om ook hen in aanraking te brengen met het evangelie.

Begrijpelijkerwijze werd eenige teleurstelling openbaar omtrent den negatieven inhoud van het rapport. Van meer dan één zijde, vooral door ds Hagen, werd

aangedrongen op een predikant voor evangelisatie onder de (nederlandsche) studenten. De rapporteerende commissie meende de synode te moeten adviseeren in aangegeven zin, maar liad bij voorbaat besloten, zich niet te verzetten, indien vanwege de synode zou worden aangedrongen op meerdere ot andere activiteit.

Meerdere — of andere. •

Prof. Grosheide wees er op, dat het onder ons gemeenschappelijke overtuiging is, dat er moet worden geëvangeliseerd onder studenten, en dat dit krachtig en aanhoudend moet geschieden.

De vraag, waarover het loopt, zoo zei prof. Grosheide, is alleen maar, of ter bereiking van dit door allen begeerde doel nu speciaal de beroeping van een a p a r t e n predikant het gewenschte middel is. Prof. Grosheide zag hier wel bezwaren. Studenten zijn dikwijls a priori atkeerig van iemand, van wien zij weten, dat hij opzettelijk hen komt „bewerken". Iemand, die onopzettelijk met hen komt spreken, bereikt soms op gemakkelijke wijze meer dan wie als op hen „afgestuurd" contact probeert te krijgen. De arbeid van de geloovige studenten onder hun collega's zal dan ook het eerst aangewezen middel moeteia blijven, volgens prof. Grosheide. Een afzonderlijke moeilijkheid is deze, hoe een predikant, als bedoeld wordt, zou moeten werken en zijn tijd verdeelen. Het aantal academieweken is niet zoo héél veel grooter, dan het aantal vacantieweken; wat moet de man in die vacantieweken doen? En als hij in de periode van den academischen arbeid zich bezig houden moet met studenten in de onderscheiden academiesteden, zal dan niet veel te veel werk in een daarvoor veel te korten tijd moeten worden saamgeperst?

Vrijwel om deze twee punten bewogen zich de discussies. Bezwaren werden ook ingediend tegen de groeiende neiging tot specialiseeren. Evangelisatie onder schippers. Evangelisatie onder buitenlandsche studenten. Evangelisatie onder binnenlandsche studenten. Waarom straks — alzoo in vollen ernst ds Duursema — geen evangelisatie onder turf gravers? En zoo voort. Al die kringen hebben inderdaad eigen moeilijkheden en eigen bezwaren. Gaat men niet te ver den specialiseeringsweg op? zoo vroeg ds Duursema, evenals prof. Dijk.

Aan den anderen kant wees ds Hagen er op, dat, indien de methode maar goed aangepakt wordt, de organisatie van het werk een evangelisatiepredikant wel zooveel te doen geeft, dat hij ook tijdens de academische vacantie allesbehalve leeg te loopen heeft. En wat den „onwil" van studenten, om zich te laten „bewerken" betreft, er zijn. gelijk ouderling Scholtens betoogde, toch ook wel teekenen van opwakende begeerte.

Een en ander gaf de synode aanleiding, de commissie, thans uitgebreid met de heeren prof. Grosheide en ds Hagen, te verzoeken nog eens over de zaak te spreken.

Het debat was overigens interessant. Prof. van Gelderen merkte langs zijn neus weg op, dat studenten nog al eens overtuigd zijn van het verschil tusschen henzelf en de burgermaatschappij, maar dat het gevoel van dit verschil dikwijls grooter is dan het verschil zelf

Een eerste moeilijkheid.

De synode van Sneek is, ieder weet het, saamgekomen onder omstandigheden, die voor ieder synodelid wel de bizondere verplichting meebrachten tot uiterste voorzichtigheid. Er zijn gewichtige zaken aan de orde; en zullen deze op deugdelijke wijze worden afgewikkeld, dan moet alles, wat zonder oorzaak den vrede in de persoonlijke verhouding verstoort, vermeden worden. Er is niet veel noodig, om onaangename debatten te ontketenen. En daarom is het een groote kunst, in spreken en zwijgen, in de keuze van wat wèl en wat niet ter tafel gebracht wordt, zijn houding zóó te bepalen, dat er geen lont in het kruit komt. Zelfbedwang is vooral nu noodig.

We meenen te mogen zeggen, dat tot ongeveer het midden van de jongste synodeweek de sfeer goed was. Niet, dat er geen verschil was, of geen dingen gezegd zijn, welke niet van diepgaand meeningsversehil soms op ietwat pijnlijke wijze blijk gaven. Maar de toon was steeds voorzichtig, en men kon zien, dat over en weer getracht werd, zooveel mogelijk den vrede te bewaren en eikaars meening te ontzien.

Evenwel, j.l. Dinsdagmorgen kwam een eerste moeilijkheid voor den dag. Het curatorenrapport was gelezen, en naar aanleiding daarvan kwamen twee punten aan de orde.

Het eerste was een mededeeling van de hoogleeraren Greijdanus en Schilder. Zij legden, met verzoek tot opneming in de Acta, volgende verklaring af:

„dat zij de in het verslag van Curatoren vervatte mededeelingen betreffende 'persdebatten' niet juist, en in het verband, waarin zij voorkomen, onvolledig en een oorzaak van onvermijdelijk misverstand bij de lezers achten."

De praeses sprak aanstonds uit, dat zijn inziens tegen opneming in de Acta geen bezwaar zou zijn, mits degenen, die. de verklaring aflegden, dan ook verder over de zaak niet meer schrijven zouden (vrije weergave). Daarop is door prof. Greijdanus en mij verklaard, dat we onzerzijds gaarne alles wilden doen, om een nader in détails treden te voorkomen, doch niet een e e n- z ij d i g e belofte dienaangaande konden afleggen. Men weet van te voren niet, wat anderen zouden publiek maken; en als van andere zijde in détails getreden wordt, dan kan niemand vragen, dat ook dezerzijds gezwegen wordt. De kwestie van opneming in de Acta is toen nog even aangehouden.

In afwachting van een en ander lijkt het me daarom geboden, thans geen enkele nadere mededeeling te doen. doch af te wachten, hoe de dingen verder loopen zullen.

Een tweede punt werd door dr W. A. v. Es aan de orde gesteld. In openbare zitting deelde deze curator mede, in de synode te willen bespreken eenige bezwaren, die bij hem nog altijd bestonden ten aanzien van 'een artikel, door dr v. Es met name genoemd. Het is hel artikel, dat prof. Greijdanus tijdens mijn verblijf in Amerika geschreven heeft in ons blad, onder den titel „Tweeërlei Curatorschap".

Zooals onze lezers zich misschien herinneren, is dit artikel, nadat van de zijde van dr v. Es eenige mededeeling was gedaan, door prof. Greijdanus teruggenomen. Ik behoef niet nader op te halen, waar de zaak over loopt; dat doet thans niet ter zake.

Dit alleen is thans ter zake: is het noodig, den tijd der synode in beslag te nemen voor een bespreking van een artikel, dat teruggenomen is? Prof. Greijdanus is één van de weinigen, die den christelijken moed betoond heeft, een artikel terug te nemen. Naar mijn stellige meening zou het er met de onderlinge verhoudingen heel wat beter voor staan, indien anderen dit goede voorbeeld hadden gevolgd. Er zijn beschuldigingen geuit, bepaalde beweringen gedaan, of van de opinie, die iemand voorstond, voorstellingen gegeven, op zoodanige wijze, dat nader redres hoogst noodzakelijk was. Maar — 't is publiek geconstateerd — er werd niet eens geantwoord door den één; een samenspreking teneinde te komen tot een nadere publieke verklaring werd afgewezen door den ander; en al werd ook stuk voor stuk een onjuiste bewering weerlegd, men bleef zvrijgen. Een bepaald blad heeft onlangs moeite gedaan te betoogen, dat terugneming van onjuist gebleken beschuldigingen lang niet altijd gevraagd kon worden: het was immers maar de vraag, of de beschuldiger ook inderdaad zelf overtuigd was van de juistheid der uitgebrachte weerleggende critiek. Maar zulk een opmerking schijnt ons niet veel meer dan uilen naar Athene dragen. Er zijn evenwel wel degelijk aanwijsbare gevallen, waarin ieder kon vaststellen, dat een bepaalde beschuldiging onjuist was. En in ieder geval is het weigeren van eenig antwoord onverdedigbaar.

Nu heeft tot nu toe niemand de synode bezig gehouden met dergelijke kwesties. Wie er aan zou willen beginnen, zou licht het verwijt te hooren krijgen, dat hij de synode onnoodig ophield. Ik herinner me van de amsterdamsche synode een praesidiale opmerking, dat elk uur van vergaderen aan de kerken zóó en zooveel kostte. Bovendien: hij zou gevaar loopen den vrede te verstoren op een punt, waarop het niet noodig is. Als 'tover zaken van principiëelen aard gaat, zal, we hebben er op gewezen, de liefde voor den vrede den strijd voor de waarheid niet in den weg mogen staan. Maar juist om die twee goed uit elkaar te houden, is het bepaald ongewenscht, p e r s o o n 1 ij k e geschillen op te rakelen.

Trouwens, welke figuur kan men krijgen?

Thans is den volke kond gedaan, dat dr v. Es de synode wil bezighouden over een teruggenomen artikel. Hoeveel weken zou de synode moeten zoek brengen, indien van andere zijde over niet-teruggenomen artikelen werd geïnterpelleerd? Men kan niet zeggen, dat de gevallen ongelijk zijn, wijl het ditmaal de eer van een curator geldt, van wien de synode lastgeefster is. De synode rs het óók van hoogleeraren, die door anderen publiek van confessioneele afwijking zijn beschuldigd; of van commissieleden, tegen wie een mede-commissielid publiek schreef in betrekking tot aangelegenheden der commissie; of van een adviseerend lid, dat in „De Heraut" het verwijt van opzettelijke misleiding te hooren kreeg ten aanzien van synodale beraadslagingen. Men kan zijn hart vasthouden, indien, als de één begint, de ander ook van wal steken zal, wat overigens zijn recht zou zijn. Maar dan behoort men evenmin goed te vinden, dat, als de één bereid is, terwille van den zakelij ken vrede over zulke zaken te zwijgen, de ander den vrijgebleven synodetijd zijnerzijds zou in beslag nemen.

Ik schrijf deze regelen vóórdat ik weet, of de synode op het verzoek van dr v. Es zal ingaan. Maar ik hoop, dat ook deze regelen er toe mee mogen werken, dat ons volk weet, dat de vrede aan een zijden draad hangt, en dat er veel noodig is, om óók in het belang der goede behandeling van zakelijke geschillen de sfeer zuiver te houden. Het zou min of meer benauwend worden, indien men in de Gereformeerde Kerken, al was 't maar indirect (b.v. door het éeii wel, en het andere niet in de courant accent te geven) stemming maakt tegen één der weinigen, die den rnoed had, in , de pers een klacht terug te nemen, en tegelijkertijd de aandacht afleidt van hen, die tot die hoogte zich niet hebben kunnen opwekken, ja, alle poging daartoe met stilzwijgen hebben beantwoord.

Natuurlijk zijn er nog andere bezwaren. Officieel is het Curatorium niet ter synode aanwezig, evenmin b.v. als radio-deputaten aanwezig zijn, of IJsselmeerdeputaten. Waarom kan zulk een zaak niet terug naar het Curatorium? Er is pas besloten, menschen, die zonder noodzaak appèl-zaken ter synode brengen, deswege te vermanen. Heeft dat hier niets te zeggen? Nog pas is een bezwaar behandeld tegen een predikant, die in de pers beschuldigingen had geuit tegen de hoogleeraren Vollenhoven en Dooyeweerd; de bezwaarde meende, dat de nadere verklaring, waarin bedoelde predikant nog eens op de zaak zou terugkomen, ongenoegzaam was, en hij beklaagde zich toen bij de generale synode. Deze wees de zaak tei'ug naar de desbetreffende particuliere synode. Zegt dit alles niets? Voorloopig laat ik het hiei-bij.

B u c h m a n b e w e g i n g.

Ook ik ben, gelijk onlangs prof. Hepp, deze week „toch een beetje geschrokken". Prof. Hepp was geschrok­ ken van een bepaalde verbondsbeschouwing, waarin van tweeërlei „kinderen Gods" gesproken werd (getrouwe en afvallige). Dat blijve verder rusten. Ik zelf — en ik was de eenige niet — keek een beetje verwonderd, toen deze week naar aanleiding van enkele vragen over de Buchmanbeweging enkele sprekers zich meldden, die over de Buchmanbeweging In vrij sympathieken zin zich uitlieten. Ik wil hier niet verzwijgen, dat één van deze sprekers uitdrukkelijk verklaarde, zich niet uit te willen laten over de Buchmanbeweging, gelijk ze in Nederland zich heeft voorgedaan, doch alleen maar over deze beweging, gelijk ze in Indië aan den dag treedt. Met deze uitlating moet gerekend worden, zal geen misverstand rijzen. Wat we opmerken, slaat dan ook niet op één bepaalden spreker, doch neemt alles wat gezegd is bij elkaar.

En dan was er aan den éénen kant een zeer duidelijke en concrete afwijzing van de Buchmanbeweging. We gaan daarop niet in, omdat ons blad herhaaldelijk zich duidelijk daarover uitgesproken heeft. Maar anderen voerden een pleit a décharge. Herinnerd werd aan de bekende uitspraak: „een levende hond is beter dan een doode leeuw", van welken tekst uit het boek Prediker de exegese thans zij daargelaten. We behoeven niet breed op een en ander in te gaan: men weet over en weer tevoren wel, welke argumenten voor- en tegenstanders zullen gebruiken.

Aanleiding tot het debat was een dubbele omstandigheid. Eenerzij ds, dat er een bezwaar uit Indië was ingekomen, waar de classis Batavia wel de Buchmanbeweging „in het algemeen" door groote bezwaren gedrukt achtte, maar toch in de konkrete aanwijzing van wat er tegen te doen zou zijn zich nog al vaag had uitgedrukt. Anderzijds had de kerk van lerseke er op gewezen, dat de Buchmanbeweging in ons land nog steeds doorwerkt, soms ook in den vorm van een beweging voor „moreele en geestelijke herbewapening", weshalve deze kerk de synode om een nadere uitspraak tegen de Buchmanbeweging vroeg.

Feitelijk werd het debat nog wat aangewakkerd, toen men ging vergelijken, wat volgens de rapporteerende commissie zou te antwoorden zijn aan Indië en wat aan lerseke. Aan Indië wilde zij een antwoord geven, waarin werd aangedrongen op meer consequentie in de afwijzing der Buchmanbeweging ook metterdaad. Maar lerseke wilde zij doen weten, dat de zaak niet zóó groote urgentie en ook niet zoo'n groot belang had, dat een afzonderlijke synodale uitspraak noodig zou zijn. Men moet hier niet uit afleiden, dat de rapporteerende commissie een slappe houding wilde aangenomen zien; integendeel, zij zelf stelde een antwoord aan lerseke voor, dat aan duidelijkheid niets te wenschen overliet. De vraag was alleen maar, of een afzonderlijke uitspraak noodig was. Welnu, zoo vroegen sommigen, is de loop van zaken in Indië geen bewijs, dat de zaak althans van groot belang is?

Tot mijn blijdschap heeft de rapporteerende commissie hieraan tegemoet kunnen komen, door het woord „belang" te schrappen. Dat lijkt me ook juist. Want het is toch wel vreemd, als eenerzijds gevraagd wordt om een diepgaand onderzoek over het zelfonderzoek, en als anderzijds de principieel foutieve opvattingen en practijken der Buchmanbeweging nopens „stillen tijd", „deelen", etc. zouden worden gepropageerd. Of, als eenerzijds over het genadeverbond en de pluriformiteit der kerk een paar jaar moet gestudeerd worden, terwijl' anderzijds een beweging, die met haar humanistische surrogaten groote schade toebrengt aan kerk en kerkwaardeering (dus ook aan „geestelijk leven") haar op veel plaatsen acuut, en op alle plaatsen op den duur funeste, en ondergravende werking met behulp zelfs van ambtsdragers zou kunnen voortzetten.

Men moet trouwens ook deze beweging niet beoordeelen naar het type, dat ze hier of daar vertoont, doch naar haar eigen officiëele geschriften en beginselverklaringen. Wat daar in staat, dat werkt op den duur overal door.

Ik denk bij al die dingen nog al eens aan Paulus in Philippi. Toen daar die vrouw „met een waarzeggenden geest" gratis propaganda voor de missionarissen van Jezus Christus maakte, begreep Paulus' scherpe geest aanstonds, dat dat schade voor de kerk zou brengen. Want als hij dezen „propagandadienst" accepteerde, zou tusschen evangelie en gnostiek de grenslijn worden uitgewischt, nog voordat ze goed en wel had kunnen getrokken worden. Zoo is het ook min of meer met die goede vruchten van de Buchmanbeweging speciaal in Indië, on trouwens ook in Nederland. Een levende hond is beter dan een doode leeuw; maar 'tis maar de vraag, over wat voor „leven" 't gaat. Een levende patiënt is beter dan een doode medicijnman. Dat is óók een ding om over na te denken, geloof ik.

Theologische Hoogeschool.

Hierover schrijf ik wel, als .alles, wat met haar in betrekking staat, is afgehandeld. .

K. S.

Kerk en wetenschap, hier en ginds.

In het bekende Amerikaansche Maandblad „The Calvin Forum", vol. V, no. 1—2 (Aug.—Sept. 1939) lezen we het volgende:

„Gedurende zestig jaar hebben de Gereformeerde Kerken in Nederland (nu) gediscussieerd over de kwestie: zal de Theologische School te Kampen het praerogatief ontvangen, den doctorsgraad in de theologie toe te kennen aan diegenen, die op bevredigende wijze het daarvoor (vereischte) werk hebben voltooid? Maar het. antwoord is steeds geweest: Neen. Achter het ontkennende antwoord ligt de (steeds) verdedigde opvatting van verscheidene leiders in de kerk, dat de kerk haar studenten opleidt voor het predikambt, maar

ziclx niet bekommert om academische graden. Voor academisclie graden belioort men te gaan naar de Vrije Universiteit (te Amsterdam). Sommigen gaan zoo ver, dat zij zeggen, dat er een „heilig beginsel" op het spel staat.

Niet ontmoedigd door het meermalen herhaalde „Neen" hebben de voorstanders van het Kamper promotierecht de kwestie weer op het tapijt gebracht. De Synode van Sneek, Augustus 1939, moet opnieuw beslissen. Ditmaal heeJt ook het studentencorps van de School een request aan de Synode gezonden, waarin zij verzoeken, dat de Synode, „met het oog op de hoogst gewenschte mogelijkheid van het verkrijgen van een volledige theologische opleiding aan de school te Kampen" besluiten moge, het reclit ditmaal te verleenen.

De studenten hebben blijkbaar gelijk. Ze hebben ongelijk wanneer aan de School geen „academische" maatstaven gelden. Maar Kampen staat goed bekend, zoowel om zijn academische maatstaven als om de mannen met academischen graad, die daar werkzaam zijn. Bovendien is het toekennen van graden door een onder toezicht der kerk staande School geen nieuwigheid. Calvin Seminary te Grand Rapids heeft (reeds) jarenlang zoowel den graad van candidaat in de theologie als dien van master^) in de theologie toegekend."

L. D.

De Sleine Catechismus van Zacharias Ursinus. (XVII.)

83. Wat is afgoderij?

Het is in de plaats van den eenen en waarachtigen God, die Zich aan ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, of buiten Hem, iets anders verzinnen of hebben, waarop onze hoop en ons vertrouwen steunt; of dat wij meer dan Hem liefhebben of vreezen; of tegen Zijn bevel eer bewijzen.

84. Wat verlangt het tweede gebod?

Dat wij niet naar ons believen, maar alleen naar het voorschrift van het Goddelijli. Woord, in Geest en waarheid God zoeken te eeren; opdat wij niet door verzonnen en afgodische eerbewijzen de zwaarste straffen over ons en over onze naliomelingen halen.

85. Verbiedt God dan het maken of hebben van alle beelden?

Neen, maar alléén die, die gemaakt worden om God voor te stellen of te eeren, of die aanleiding tot of schijn van afgoderij geven.

86. Maar moeten ze dan toch in de kerkgebouwen der Christenen, als boeken der „leeken", getolereerd worden?

Neen. God wil immers Zijn Gemeente niet door voorstellingen en standbeelden, maar door Zijn Woord onderwezen hebben. Daarom zondigen tegen dit bevel, en maken zich schuldig aan afgoderij, zij, die beelden durven gebruiken om deze rol bij den eeredienst te laten vervullen.

87. Wat vraagt het derde gebod?

Dat wij bij den Naam van God niemand iets kwaads toewenschen, noch valsch of lichtvaardig zweren, noch anderen de gelegenheid geven om dit te doen, noch dien Naam anders dan met vreeze en eerbied gebruiken; opdat Hij door ons voortdurend geëerd worde en wij de schrikkelijke verbolgenheid Gods ontgaan, waarmee Hij vooral hen bedreigt, door wie Zijn Naam smaadheid_ aangedaan wordt.

88. Kan men soms niet op godzalige wijze bij den Naam Gods zweren?

Zeer zeker.. Wanneer n.l. de noodzakelijkheid eischt, wegens Gods eer en der naasten heil, dat op deze wijze de waarheid bevestigd en verdedigd wordt.

G. B.


1) „Master": een wetenschappelijke titel, die o.a. in Amerika in gebruik is, en die een hoogeren graad aanduidt dan de candidaats-titel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's