CORRECTIE.
In ons vorig artikel, bl. 184, kolom 3, regel 8 van onderen (te beginnen bij het slot van het artikel) stond:1947. Lees 1944.
K. S.
eerediploma.
Een der eerste ambtsdragers, die krachtens de onrechtvaardige edicten der synode werd gevonnist, was ds W. G. Visser, predikant te Treebeek (L.)-We laten nu eens allerlei bizonderheden achterwege, en citeeren alleen het duidelijke, welsprekende vonnis, waarmee zijn kerkelijke rechters den Heere in het aangezicht geslagen hebben:
„De Kerkeraden van de Geref. Kerken van Treebeek en Heerlen in gecombineerde vergadering bijeen op 19 Aug. 1944, gelet:
a. op de verklaring van ds Visser op Zondag 13 Aug. j.l. de tweede doopvraag niet bevestigend te kunnen beantwoorden;
b. op zijn mededeeling Zaterdag 19 Aug. aan de leden der Geref. Kerk van Treebeek voorlichting te zullen geven in verband met de kwesties in onze Geref. Kerken in het Herv. Jeugdhuis te Treebeek buiten medeweten van zijn Kerkeraad;
c. op de acte van vrijmaking of wederkeer toegezonden aan den Kerkeraad van Treebeek;
d. en zijn voornemen zijn medegeloovigen op te wekken evenals hij de besluit(en) van Kerkeraad en Synode te verwerpen;
besluiten met leedwezen ds W. G. Visser wegens het aanrichten van tweedracht en openbare scheurmaking in de Geref. Kerk van Treebeek, op grond van artt. 79—80 der K.O. voor den tijd van 3 maanden (zegge drie maanden) te schorsen in al z'n ambtelijken arbeid".
We behoeven dus alleen maar te noteeren, dat ds Visser geschorst is om de leer (want hij kon de tweede doopvraag niet met „ja" beantwoorden, nu onder „de leer, die in de christelijke kerk alhier geleerd wordt", ook de leeruitspraken van 1942 moesten worden inbegrepen geacht als de „waarachtige en volkomen leer der zaligheid"!), om het geven van openbare voorlichting (of beter: de aankondiging daarvan), om de acte van vrijmaking (die anderen ook hebben ingediend zonder ooit daarom te zijn geschorst), en om zijn publieke verwerping van de synode-en kerkeraads-besluiten in dezen. Brumraelkamp zou zeggen: een eerediploma.
L. DOEKES.
PROtest IS zonde.
In Augustus 1944 barstte de orkaan der synodale hiërarchie met volle kracht over de kerken los. We kunnen niet nalaten, een frappant voorbeeld daarvan hier weer te geven. In het licht van wat men nu, nog slechts enkele jaren later, binnen de geknechte kerken ongemoeid laat gebeuren (vergaderingen van bezwaarde predikanten, communique's daarover, enz.) zal ieder verstomd moeten staan over de gewelddadige maatregelen van rechtskrenking, die men toen in den Naam des Heeren durfde te ondernemen. We gaan terug naar Schiedam, waar zich het volgende heeft afgespeeld.
Op Zaterdag 26 Augustus zou ds Vonk een spreekbeurt vervullen in een voorlichtingsvergadering te Leiden. Dit kwam ter oore aan ds J. Weggemans te Leiden, die daarop het volgende telegram zond aan den kerkeraad te Schiedam:
„Dringend verzoek ds Vonk te bewegen hedenmiddag niet naar Leiden te gaan om te spreken in een vergadering van bezwaarden, aangezien de kerkeraad zulke vergaderingen ontoelaatbaar en kerkscheurend acht.
J. WEGGEMANS".
Een dergelijk telegram deed hij ook toekomen aan ds Vonk.
Hier moet even een kleine opmerking gemaakt worden. Te Leiden was in diezelfde maand ds A. Veldman praeses van den kerkeraad. Deze wist totaal niets van dit alles. Ds Weggemans gaf dus den indruk, te handelen in opdracht of met goedkeuring van den kerkeraad, terwijl dit in werkelijkheid alleen uitging van zijn eigen initiatief!
Ds Vonk liet zich zijn christelijke vrijheid niet ontnemen, en hield de toegezegde spreekbeurt. D3, t beteekende voor Schiedam de lont in het kruit der synodaal-geïnfecteerde kerkleden. Er was een besluit genomen door den kerkeraad, dat deze in Augustus niet zou vergaderen. Maar de naarstige wachters bij de schaapskooi wisten te bereiken, dat dit besluit werd krachteloos gemaakt: nog dienzelfden Zaterdagavond moest de kerkeraad samenkomen om „den toestand van ons kerkelijk leven nader te bezien". Er waren 67 ambtsdragers aanwezig. Niemand van hen wist, wat ds Vonk te Leiden in zijn spreekbeurt gezegd had, dan alleen deze zelf. Niettemin werd op voorstel van een der leden met 50 tegen 17 stemmen besloten, ds Vonk voorloopig te schorsen in zijn ambt. De kerkorde werd daarbij geschonden: art. 79, dat schorsing voorschrijft als een besluit van twee gena-, buurde kerkeraden, was hier blijkbaar niet meer van kracht! En men ging maar af op een nog te controleeren telegram van ds Weggemans
Op Maandag 28 Augusttis (o die haast!) en Donderdag 31 Augustus vergaderden de kerkeraden van Schiedam en Vlaardingen. Zij durfden het volgende voimis voor het aangezicht des Heeren neer te leggen:
„De Kerkeraden der Gereformeerde Kerken van Schiedam en Vlaardingen, in meerdere vergadering bijeen op Maandag 28 Augustus en Donderdag 31 Augustus 1944,
kennis genomen hebbende van de tegen ds C. Vonk van Schiedam ingebrachte beschuldiging, dat hij zich door zijn actieve deelneming aan en het voorgaan in vergaderingen met en van bezwaarden te Dien Haag, Vlaardingen, Schiedam en Leiden zou schuldig gemaakt hebben aan openbare scheurmaking;
overwegende: ten aanzien van de vergadering te Den Haag,
1. dat deze vergadering het karakter droeg van een landelijke protestmeeting tegen een aantal besluiten van de meeste vergadering der kerken;
2. dat dit karakter zeer verscherpt werd,
a. door de voorlezing van een dusgenaamde „Acte van Vrijmaking of Wederkeer", waarin de gehoorzaamheid aan die synodale besluiten wordt opgezegd, en
b. door de daarop volgende toezending van de genoemde „Acte" aan alle deelnemers met het keimelijk doel om hen tot teekening van die „Acte" op te wekken;
3. dat deze agitatie tegen wettige besluiten van de meeste vergadering der kerken, waarover men terecht of ten onrechte bezwaard is, niet slechts in strijd met het Gereformeerde kerkrecht, maar zeer bepaald kerkontbindend moet worden geacht;
4. dat ds C. Vonk actief aan de voorbereiding van die vergadering heeft medegewerkt en in geest en hoofdzaak met de genoemde „Acte" zegt in te stemmen;
overwegende: ten aanzien van de andere genoemde vergaderingen,
1. dat deze vergaderingen als een uitvloeisel van de te Den Haag ontketende actie te beschouwen zijn;
2. dat ds C. Vonk in deze vergaderingen is voorgegaan;
3. dat ds C. Vonk in de vergadering te Leiden gesproken heeft, niettegenstaande van de zijde van den Kerkeraad van de Gereformeerde Kerk te Leiden tevoren op meervoudige wijze te zijner kennis was gebracht, dat die Kerkeraad deze vergadering ontoelaatbaar en kerkscheurend achtte en hem dringend verzocht daarin niet als spreker op te treden;
overwegende tenslotte,
dat ds C. Vonk pertinent heeft verklaard met deze actie te zullen voortgaan op elke plaats, waar hij daartoe wordt uitgenoodigd; spreken uit:
1. dat ds C. Vonk geacht moet worden direct medeverantwoordelijk te zijn voor de kerkontbindende actie, die op en tengevolge van de landelijke vergadering van bezwaarden in Den Haag in de Gereformeerde Kerken in den lande is ontketend;
2. dat ds C. Vonk welbewust en beslist voortgaat met aan die kerkontbindende actie op verschillende plaatsen leiding te geven;
3. dat derhalve de beschuldiging van openbare scheurmaking bewezen moet worden geacht; en besluiten:
1. ds C. Vonk, op grond van art. 79 en 80 der K.O. te schorsen in zijn ambt van dienaar des Woords der Gereformeerde Kerk van Schiedam, voor den tijd van drie maanden, teneinde hem gelegenheid te bieden, zich over zijn zonde te verootmoedigen en zich daarvan te bekeeren;
2. hiervan kennis te geven:
a. aan ds C. Vonk, door toezending van dit besluit;
b. aan de Gereformeerde Kerk van Schiedam, door afkondiging van den kansel en opname in het mededeelingenblad;
c. aan de Classes van de Gereformeerde Kerken in Nederland.
In dezen nood belijden zij hun solidariteit in de schuld met heel de gescheiu-de gemeenschap der Gereformeerde Kerken vanwege het gebrek aan liefde tot en het begrijpen van en vertrouwen jegens elkander, waardoor de Geest "der samenbinding is teruggeweken en broeders van hetzelfde huis onmachtig zijn, elkander op den grondslag van de Gereformeerde belijdenis en kerkeriordening te vinden, en roepen tot den Heere om ontferming tot bekeering en genezing en herstelling van de eenheid, die daar is in Christus Jezus".
Hoe de hand van een ambtsdrager in de Gereformeerde Kerk dit heeft kunnen schrijven en onderteekenen, kan ik niet verstaan. En bij die slot-tirade zou men het wel kunnen uitschreeuwen van verontwaardiging. Samenbinding onmogelijk? Roepen tot den Heere uit onmacht — en tegelijk den broeder knevelen? En dan die passage over het Leidsche telegram! We gaan maar verder.
Toen de 17 tegenstemmers weigerden, dit vonnis te helpen uitvoeren, en op 2 September den kerkdienst met ds Vonk voortzetten, werden zij, zonder gehoord te zijn, afgezet. Het waren de brs O. v. d. Vlies, !D. de Jong, J. van Schijndel, J. P. van Baardewijk, J. van Tilborg, A. J. van Tilborg, P. U. van 'tH]off, K. Wijker, G. v. d. Leeden, I. van Apeldoorn, C. Vonk, T. van Veen, P. P. Roozenbeek, M. H. Wijnmalen, H. W. Boele, P. Kleynjan, J. van Veen.
En op 14 September volgde dit vonnis over ds Vonk:
„De classis Schiedam der Gereformeerde Kerken in Nederland, in vergadering bijeen op Dbnderdag ^ den 14den September 1944 te Vlaardingen,
kennis genomen hebbende van het verzoek der Kerkeraden van de Gereformeerde Kerken van Schiedam en Vlaardingen, en verder met ds C. Vonk van Schiedam te handelen, en tot afzetting van dezen dienaar des Woords over te gaan,
overwegende, dat de voor dit verzoek aangevoerde gronden als rechtmatig moeten worden aanvaard, omdat ds C. Vonk na de terecht over hem uitgesproken schorsing, in plsiats van zich, ook overeenkomstig de bij zijn ambtsaanvaarding door hem afgelegde belofte, te onderwerpen aan de op • hem toegepaste tuchtoefening, zich wederrechtelijk het recht tot het uitschrijven en uitrichten van den ambtelijken dienst des Woords, der Sacramenten en der gebeden toegeëigend, en daardoor zijn zonde van openbare scheurmaking nog grooter gemaakt en de kerkelijke vermaning verworpen heeft,
met leedwezen constateerend, dat hij ook aan het vermaan der Classis geen gehoor heeft willen geven,
gehoord het advies van deputaten ad art. 49 K.O., besluit met diepe droefheid, ds, C. Vonk met ingang van heden, volgens artt. 79 en 80 K.O. af te zetten van zijn dienst"
Men kan deze afzetting niet verontschuldigen met de uitvlucht: ds Vonk belegde al eigen kerkdiensten. Want in dit voimis spreekt de classis uit, dat hg t e - recht geschorst wasi; dat hij ajn eerste zonde van openbare scheurmaking alleen maar grooter gemaakt had. Wat was die „openbEire grove aonde" ? Het deelnemen aan protestvergaderingen.!
L. DOEKES.
Wie heLpt?
Gaarne zou ik recensies en besprekingen cna.' yam. hpt boek van Ds Feenstra, welke in de synodale per» verschijnen, ontvangen. Het ia voor de kennis Ta» de situatie van belang deze stemmen nauwkeurig t» overwegen. Enkele broeders waren zoo vriendelgk m§ iets te zenden. Wie helpt verder?
Bij voorbaat mijn dank!
C. VEENHOF.
wie meet met tweeëRLei maat?
Telkens weer wordt een mensch in zijn leven ge-»dwongen ditagen te doen, die hij liever niet deed. Liever leefde ik in vrede met alle menschen, m£iar het blijkt ieder oogenblik, dat strijd noodzakelijk is.
Ik zal in dit artikel ingaan op een artikel van ds R. IJpma van Loppersum, getiteld: „Tweeërlei maat", voor eenigen tijd verschenen in „De Strijdende Kerk".
Ik had het liever niet gedaan; ik had den tijd voor het schrijven van dit artikel liever anders besteed. Maar ik geloof, dat het noodzakelijk is.
Ik heb daarvoor een paar redenen.
„Ten eerste wordt nog elke 14 dagen een nummer van „De Strijdende Kerk" samengesteld onder eindredactie van ds G. Toornvliet. Zoogenaamd moet het dienen „ter voorlichting van de Geref. Kerken in Ne-* derland"; ; het blaadje, heeft daarmee op het oog de Bynodocratische kerken. Cïedeeltelijk wordt het ook gratis verspreid onder de leden der echte, der vrijgemaakte Geref. Kerken; en, hoe meer synodocraten zich erop abonneeren, hoe meer nummers onder ons verspreid kunnen worden.
Wie van den inhoud kennis neemt, bemerkt dat het blaadje zich vrijwel uitsluitend richt tegen die echte Geref. Kerken; tegen haar bestaansrecht, tegen haar Sctiool, tegen haar predikanten en tegen haar leden.
Al direct rijst dan de vraag: maar zijn die echte Geref. Kerken dan zóó gevaarlijk voor die synodocratische kerken (die zich nog, in strijd met de Belijdenis, gereformeerd noemen), dat het instand houden van een apart blad daartoe vereischt is? Men heeft van die zijde n.l. géén blaadje, dat zich speciaal richt tegen de Hervormde Kerk; en geen, dat alleen strijdt tegen de Remonstrantsche Broederschap; neen, men heeft dit blaadje, geheel eenig in zijn soort, dat-zich alléén maar richt tegen de Geref. Kerken! ,
En toch, als ik eens let op b.v. de Hervormde Kerk; "" dan zie ik daar 'n niomenteel zeer groeten invloed van de Barthiaansehe theologie; niemand kan zelfs precies zeggen, hóe groot die invloed al is! De overgroote meerderheid der Hervormde predikanten is, in ieder geval, leelijk door het Barthiaansehe hondje gebeten. En als ik dan nog let op de leerstoelen in de dogmatiek aan de ^rie Rijksuniversiteiten en aan de Stedelijke ~ te Amsterdam, waar de a.s. Hervormde predikanten tot hun dienst opgeleid worden, dan zie ik daar doceeren Miskotte, Berkelbacli v. d. Sprenkel, Haitjema en Van Niftrik, allen Barthianen! Wat moet dat voor de toekomst worden? Daar komt bij, dat de Geref. Kerken veel en veel kleiner zijn dan de Synodocratische gemeenschap, maar deHervormde Kerk vele malen gróóter! Daar komt verder bij, dat de contacten tusschen de leden der Geref. Kerken, en der synodocratische, dank zij een uitgebreide en geraffineerde propaganda, .heel gering zijn; , maar die tusschen synodocraten en Hervorm dl en vele malen intenser; hier en daar zelfs vjrij innig! Altemaal redenen, waaruit een gewoon mensch tot de nuchtere conclusie zou komen: nu, als men eigen menschen wil gaan waarschuwen tegen dreigende gevaren, dan zal men toch wel op-d at front zijn hoofdmacht inzetten, waar het gevaar het grootst Is; in dit geval: op het front tegen de' Hervormde Kerk!
Maar neen, tot onze verwondering moeten we constateeren, dat ds Toornvliet het noodig vindt, den jnhoud van zijn blaadje alleen te richten tegen de Geref. Kerken!
Ra, ra, wat zou daar achter steken?
En dan denk ik zoo: zouden „zijn" menschen misschien tóch nog niet zoo overtuigd zijn van de noodzaak, de bewuste synodebesluiten streng bin.dend aan al de geloovigen op te leggen? Daar waren indertijd, in 1942, ook zooveel kerkeraden, zelfs verschillende classes, en zelfs nog 2 part. synoden, tftzamen vertegenwoordigende meer dan de helft van alle toenmalige Gereformeerden, die aan de generaJe verzochten, de meeningsverschillen, zoo zij dan nog behandeld , , moesten" worden, toch' zeker niet in oorlogstijd te behandelen.
Of zou er uit het regelmatig verschijnen van dat blaadje, met zijn karakteristieken inhoud, tóch spreken een spoortje valsche hartstocht, die het bestaan en voortbestaan der Geref. Kerken en het nog steeds voortgaan der kerkreformatie, niet goed hebben kan?
Het kon wèl eens zijn, dat wij hier het spijkertje op zijn kop tikten!
Daar is een tweede reden.
Het is bekend, dat ds Toornvliet het beroep heeft aangenomen naar de synodocratische kerk van Leiden om evangeliseerend te arbeiden onder de studenten en afgestudeerden, der Leidsche Universiteit. In zulke omstandigheden doet men nog al eens gaarne erg „breed"; dan moet men niet bekrompen zijn; liever behoorlijk „oecumenisch". Ik weet niet, hoe ds ^Toornvliet zich-zal ontpoppen in dien arbeid. Tot nu toe heeft dit zijn blaadje, als ik wel ingelicht ben, in zijn voorlichting nog niet opgenomen, dat het ook onze, de Geref. Kerken, gaarne gerangschikt zag onder de , ', kerken", die aan de oecumenische beweging mee mogen doen. Van een jammerklacht, dat zij b.v. niet vertegenwoordigd waren ter laatstgehouden, z.g. „oecumenische synode" in Amerika, . heb ik evenmin iets vernomen Maar dit kan nü misschien gaan verkeeren, zoodat we in de toekomst zullen mogen rekenen op een „Strijdende Kerk", die tegenover ons een heel wat „breeder" standpunt zal gaan innemen Of, zal de wijze waarop het blaadje tot nog toe onze kerken „bestookt", typeerend zijn voor den arbeid van ds Toornvliet onder de Leidsche studen ten en afgestudeerden; waaronder „vrijgemaakten' zijn, maar ook Hervormden en Remonstranten, enz.? Of „zou ds Toornvliet er op het eene „terrein" (dat der „Strijdende Kerk"), aldus uitzien, en op het andere „terrein" (dat van het Leidsch studentenleven) alzóó ?
We wonen in dezelfde stad; dat maakt het gemakkelijk voor mij, "hem een weinig in het oog te houden; hem en zijn „Strijdende Kerk"!
We komen nu tot het artikel van ds IJpma, dat ds Toornvliet waardig gekeiu-d heeft als hoofdartikel voor zijn blaadje dienst te laten doen.
Het begint al direct op deze vriendelijke wijze: „Het is bekend, dat prof. Schilder en de zijnen vrijwel geen middel hebben geschuwd om onze kerken zwart te maken".
Ik ga maar voorbij aan de uitdrukking „prof. Schilder en de zijnen", hoewel het mij sterk doet denken aan de nawerking van 'n gezegde, dat men in de eerste helft van i& 44, toen prof. Schilder geschorst was, nogal eens kon hooren; n.l. over den kop en het verdere van den lintworm: „als we den kop maar eenmaal te pakken hebben, gaat de rest vanzelf wel af". Ik vraag echter wèl even aandacht voor deze 1 a s - terlijke ins(inuatie: dat zij „vrijwel geen middel hebben geschuwd om de kerken van ds IJ. zwart te maken". Vrijwel geen middel! Zóó gemeen, zóó vuil kon het niet zijn; als het maar dienen kon, om die kerken zwart te maken, werd het niet geschuwdsi Een eerbaar mensch heeft een afschuw van gemeene middelen; prof. S. en de zijnen niet; zij „schuwden" zulke middelen niet. Want ze hadden maar één doel: die kerken zwart te maken! Ze zeiden wel: we willen de. kerken oproepen tot reformatie, oproepen zich vrij té maken van zondige besluiten! Maar dat was maar lak; hun eigenlijke doel was, die kerken zwart te maken!
Bij rustige overdenking is dat toch de inhoud van den eersten zin.
En terwijl ik dezen zin aldus overdenk, komt daar even voor mijn geest een andere zin, eveneens uit een synodocratisch blad; waarin geklaagd werd, dat de „toon" van de stukken in de vrijgem.aakte pers toch altijd zoo scherp is en zoo hatelijk
De volgende zin, dien ds IJ. verantv.'oord acht uit zijn pen te laten vloeien en dien ds T. waardig acht te laten drukken op de eerste pagina van zijn blad, luidt: „Eén van die middelen, waardoor zij getracht hebben de duizenden uit onze kerken te drijven, was dat van politieke verdachtmaking. De „synodocraten" waren kerk-verraders èn volks-Verraders. Hoe dikwijls hebben we die liefelijke qualificatie in „De Reformatie" niet kunnen lezen".
Ik overdenk wéér even Wat een welwillende kwalificatie toch van den arbeid der vrijmaking van Christus' kerk! , .Trachten de duizenden uit onze kerken te dr ij ven!" Als zulk „drijven" geen bewuste, opzettelijke, en openbare scheurmakerij is, weet ik het niet meer! En dan denk ik even aan art. 80 K.O.: „Voorts onder de grove zonden, zijn deze de v o o r n a a m s t e: openbare scheurmaking!" En dan denk ik ook aan het Avond-. maalsformulier: „allen, die secten, muiterij en tweedracht in kerken begeeren aan te richten moet aangezegd worden, dat zij geen deel in het Rijk van Christus hebben!"
Alweer, dit zijn toch de inhoud en de konsekwentie van dien zin; daaraan kunnen ds IJpma en Toornvliet toch niet ontkomen!
En dan denk ik verder hieraan, dat ik gedateerd Oct. 1946 een stuk ontving van "de „Generale Synode der Geref. Kerken in Nederland", onderteekend door de predikanten H. A. Munnik, S. G. de Graaf, C. v. d. Woude en dr L. v. d. Zanden, waarvan pg. 1 aldus besluit, dat wij degenen zijn, met wie die kerken zich „nog steeds in Christus vereenigd weten" en ik begin te twijfelen: zouden ds IJpma en ds Toornvliet het wel zoo. heelemaal met dat zinnetje eens geweest zijn? Nu, Sept. 1947, nemen zij het zelf niet meer voor hun rekening! Want; die vrijgemaakten het zijn op-en-top: doelbewuste scheurmakers!
We gaan. verder: prof. S. en de zijnen „schuwden" dus o.a. niet het middel van politieke verdachtmaking. Dat is dus: iemand politiek verdacht maken, die het tot nog toe niet was. Wat „politiek-verdacht" inhoudt in 1947, behoeven we haast niet te vragen. De overgroote meerderheid van alle Nederlanders zal daarop antwoorden: dat beteekent zooveel aJs N.S.B.neigingen te hebben. Ds IJ. schrijft: het is zooveel als iemand onder verdenking te brengen, volks-verrader te zijn! En hij schrijft dan verder, dat dikwijls in , , De Reformatie" gestaan zou hebben, dat , , de syïiodocraten kerk-verraders èn volks-verraders waren". DE synodocraten!
Als ik aan ds IJ. zou vragen, mij eens te brengen al de nummers van „De Reformatie", waar dat ingestaan heeft, ik vrees, dat hij niet met een erg dik stapeltje aan zou komen dragen.
Daarom zal ik ds IJ. een handje helpen; maar dan gaan we lezen, wat er stáát!
In het nummer van 20 Juli 1945 staat een meditatie van K. S., getiteld: „Landverrader? Kerkverrader!" Ik verzoek allereerst aandacht voor het vraagen uitroepteeken. En voor de waarschuwing (!), waarmee deze meditatie al aanstonds begint: „Land--verrader, landverrader! De term is suggestief genoeg; wie dit register opentrekt, vindt dadelijk belangstellend gehoor. Vooral in dagen van oorlog, en in bezet gebied'".
Het verdient aanbeveling de hééle meditatie goed te lezen, voor hij komt tot het slot, dat aldus luidt: „Daarom, bedenkt, gij anti-revolutionairen, dat de ramp over de natie, en over „het sociale" begint met k e r k-verraad. Met k e r k-miskenning. Als de kerk haar woorden devalueert — en daar is zij onder het synodocratische wanbestuur hard mee bezig, — dan wordt die kerk een ramp voor de natie. En als de Christen gemeenschap de goederen van „boven-Jeruzalem" verkwanselt, is zij een pest. Slechts in haar kerkisolement ligt haar kracht, ook voor de natie, óók voor „het sociale leven", voor alles wat natuurlijk is en kreatuurlijk.
Want wel is waar zijn wij als Nederland geen kerkvolk meer. En onze kerk is geen volks-kerk meer. Dat alles is verdwenen na den Pinksterdag, in het Nieuw Verbond.
Maar wij hebben uit alle volken, ook uit het onze, de kerk zien vergaderen. En die kerk i n het volk, i n de natie, kan en moet voor de natie ten zegen zijn als zoutend zout en ook als lichtend licht, indien zij haar kerk karakter zuiver houdt, en haar p o la - t i e ke credo opbouwt uit haar ge! o o f s belijdenis, haar kerkelijk credo.
Derhalve: in of buiten de cel, en onder of boven den grond: maakt U op, wordt verlicht, want Uw licht komt. Het groote eeuwige jubeljaar is toch in aantocht. Wilt gij geen landverrader wezen? Wees dan geen kerkverrader. Gij zijt geen van beide. Of anders: beide tegel ij k." (Alle gespatiëerde letters zijn van K. S.)
Ik kan mij voorstellen, dat ds IJ. onder het lezen van dit citaat al ongeduldig zit te draaien op zijn stoel, omdat hij het haast niet meer in kan houden: „ziet U wel, daar staat nu precies, wat ik beweerd heb. Ge zijt geen van beide, (geen kerkverrader en geen landverrader) óf ge zijt beide tege-1 ij k ! En boven staat: de kerk i s onder het synodocratische wanbestuur hard bezig aan kerkverraad; dan zijn de leden daarvan dus ook hard bezig aan landverraad!" Ds IJ. make zich echter niet zóó gemakkelijk van dit citaat af. Ds IJ. weet ook wel, dat de Kerk, naar luid van art. 29 N.G.B, drieërlei taak heeft: reine prediking des Evangelies, reine bediening der sacramenten en gebruik van de kerkelijke tucht, zooals Christus bevolen heeft. We letten nu hier op die „reine prediking des Evangelies"; van het Woord Gods dus. Is er in eenig ander ding, dan in het Woord Gods, redding voor de natie? Daarop moet toch ieder christen antwoorden: neen! Welnu, de kerk bedient dat Woord; de kerk mag geen enkel woord spreken, of het moet met dat Woord in overeenstemming zijn; door dat Woord geëischt zijn! Daarom is getrouwe Woordbediening het en het e e n i g e medicijn voor de natie! En daarom wordt een kerk, die haar woorden begint de devalueeren, een ramp voor de n4tie! Daarmee is geen woord te veel gezegd! En nu even naar de feiten: Wormser heeft eens terecht gezegd: leer de natie weer haar doop verstaan en de natie is gered. Uw synode, ds IJ., sprak heel wat woorden in 1943 over den doop; woorden, die U vinden kunt in het bekende PraeadvieS; woorden, waarop geschorst en afgezet werd! En een paar jaar later? U moogt dat Praeadvies wel in de kachel stoppen! I s d a t niet DEVALUEEREN van haarwoorden, door de Synode zelf? Komt U me nu niet aan, met dat gezegde, dat het Praeadvies niet de officiëele woorden der synode zijn, want het is onzedelijk, dat de synode zich zóó van het Praeadvies tracht te distantieeren. Begin 1944 was het zonder meer: toetssteen van rechtzinnigheid! Als de leer omtrent den Heiligen Doop, zooals het Praeadvies die bood, een „goed" was van „boven-Jeruzalem", en zoo werd hij aangediend, dan is dat „goed" later verkwanseld; en Wormser zou in de vorige eeuw over zulk gedoe zijn vernietigend oordeel hebben uitgesproken: een kerk, die zóó doet, ontneemt aan de natie de mogelijkheid van nog gered te worden! Zulk een kerk i s een pest en wordt een ramp voor de natie. Het ergste verraad, dat het land aangedaan kan worden, is dus, volgens K. S., dat de kerk het Woord Gods niet meer zuiver doorgeeft; dat zij dat Woord gaat devalueeren; dat zij dat „goed" van „boven-Jeruzalem" gaat verkwanselen. 'Wat de N.S.B.-ers deden, was slechts een gevolg van dat wortelkwaadi Zóó schreef K. S.
Maar U, ds IJ., stelt het voor, alsof K. S. en de zijnen, op een inférieure manier aan het schelden waren geslagen en aan het lasteren, waarbij zij dan op minderwaardige wijze trachtten te profiteeren van de felle hartstocbt van het gewone volk tegen de N.S.B.-ers.
Geen sprake van, ds IJ., en ds T.! Maar hier wordt het Woord weer bediend; in al zijn scherpte. Het heeft U blijkbaar getroffen. Maar dan moet gij er niet tegenp gaan slaan, want dan slaat gij de verzenen tegen de prikkels. Daar hebt gij K. S. niet mee; daar hebt gij Uzelf mee, omdat gij U door die Woord-bediening niet laat bekeeren! ,
Ik wil U nog een tweede artikel noemen, waarin over deze zaak gehandeld wordt; het heet: „Politieke bezinning"; is geschreven door ds Den Boeft, en staat in het nummer van 17 Aug. 1945. Ook dit artikel moet in zijn geheel gelezen worden. Ik zal hier weer alleen citeeren de gedeelten, waar het direct op aankomt. „Voorop staat, dat wie vandaag de kerk verraadt en wie vandaag op een onverantwoordelijke manier de eenheid van de kerk, die boven alles noodzakelijk is, breekt, morgen in staat kan zijn land en volk eveneens te verraden en ook daar de eenheid niet zal vermogen te bevorderen. Ons politieke leven is niet veilig bij kerkverraders". „Wij willen staan in de politieke worsteling principieel, maar we gelooven, dat zulks niet kan achter leiders, die in de kerk niet principieel kunnen zijn". „Onder deze leiders gaat de geestelijke worsteling in het politieke leven noodzakelijk kapot. Achter hen strijden is eenvoudig verraad aan de zaak van land en volk". „Wie vandaag knoeien kan met het kerkrecht, kan het morgen ook met ander recht".
Ds den Boeft schuift dus sterk naar voren de noodzakelijkheid van de eenheid der kerk; ge zult het met mij eens zijn, dat dit in overeenstemming is met Christus' eisch: dat zij allen één zijn! En nu lezen we samen Lucas 16; b.v. vs 10b: „die in het minste onrechtvaardig is, die is ook in het groote onrechtvaardig". Nu is de kerk zeker niet het „minste"; tegenover de politiek eer als „het groote" te bestempelen. Welnu, wanneer nu is aangetoond, dat iemand in de kerk onrechtvaardig is, niet eens dus meer ïn het kleine, hoe zal die in de politiek, ook een groote zaak, rechtvaardig zijn? Wien daarom christelijke politiek en christelijke staatkimde echt ter harte gaan, juist omdat zij christelijk zijn en hij ze daarbij wil bewaren, die zal voorzichtig zijn in de keuze van zijn leiders; die is niet verantwoord voor God als hij daar tot leiders kiest, die in de kerk, in de gemeente des levenden Gods, verraders zijn!
Ds den Boeft heeft het scherp gesteld; maar geen woord TE scherp. En hij heeft, evenmin^ als K. S., geen moment, op goedkoope manier gescholden voor zooiets als N.S.B.-er; ook hij groef veel dieper!
Ge zult me misschien nogmaals voorhouden: maar ge spreekt van kerkverraad; bewijs dat eens! Ik wil gaarne aan Uw verlangen voldoen.
De afgevaardigden naar de generale synode zijn afgezondenen der kerken; die de zendsters zijn en blijven. Nu heb ik wel eens in Joh. 13 vs 16 gelezen: een afgezondene, „een gezant is niet meerder dan die hem gezonden heeft". De afgezondenen blijven dus ten allen tijde verantwoording schuldig aan de kerken; en de kerken houden ten allen tijde het recht de daden hunner afgezondenen-te toetsen; of zij in overeenstemming zijn met Schrift en Kerkenordening. En art. 31 dier K.O. bepaalt uitdrukkelijk, dat besluiten hunner afgevaardigden, die de kerken niet in overeenstemming achten te zijn met Schrift of K.O., zonder meer, voor die kerken niet vast-enbondig zijn. Maar wat deden de afgevaardigden naar de synode van Sneek-Utrecht ? Die verklaarden, onder leiding van praeadviseurs als Nauta, H. H. Kuyper, Den Hartogh, Dijk, enz.: , , wij zijn geen verantwoording meer schuldig aan de kerken; „wij staan boven de kerken; en de kerken hebben niet het recht, ook maar één van onze besluiten voor niet vast-en-bondig te houden. En de z e n d s t e r, die het daarmee niet eens is, zenden wij, afgezondenen, weg uit ons kerkverband. En dat wij, afgezondenen, meenen, wat wij hier aan die ons afgezonden hebben, opleggen, hebben wij bewezen ook; want wij hebben wel een heele kerk uit ons verband weggezonden; kijk maar naar Bergschenhoek!"
Dit nu was verraad aan „dit allergewichtigst artikel" der K.O. (Deze typeering is van De Savornin Lohman en Rutgers in hun: „De rechtsbevoegdheid onzer plaatselijke kerken", pg. 35, noot); en daarmeeverraad aan de heele K.O.; en daarmee verraad aan al de kerken!
Even een zij-opmerking, ds IJpma: vindt U het niet vreemd, dat er van dat uitwerpen van die kerk van Bergschenhoek niets te vinden is in de officieele Acta der uitwerpende synode? Ik zou zoo zeggen; het uitwerpen van een heele kerk uit het kerkverband is toch wel een héél gewichtige daad; die had men er toch wel in mogen zetten! Nu zijn we, als we er meer van willen weten, alleen aangewezen op enkele officieele stukken van de kerk van Bergschenhoek, op onze herinnering en op Scheps, pg. 253. Zouden de afgezondenen er nü toch eenigermate mee zitten? Het doet zoo aan, of ze deze daad niet goed in het licht durven brengen
Een ander bewijs.
Toen de vrijmaking pas aan den gang was, was de synode niet mis; luister, en — herinner U, hoe men toen optrad: , , Indien leden van de gemeente aan de schismatieke actie meedoen en voor haar propaganda voeren, zonder nog zelf de Acte van Vrijmaking of Wederkeer in te dienen, moeten deze door den kerkeraad ernstig worden vermaand om deze actie terstond na , te laten, en zoo zij aan dit vermaan geen gehoor geven, van het H. Avondmaal worden afgehouden". (U kunt dit vinden in Scheps, pg. 254, zitting van. Vrijdag 1 Sept. 1944; weer niet in de officieele Acta der synode Daar vermelden zij op dien dag niets van een dusdanig besluit, zie pg. 156; maar vele kerkeraadsleden zullen zich dit schrijven nog wel herinneren.) En in Oct. '46 bericht de Zwolsche synode officieel aan onze deputaten: „In elk geval is, voor zoover ons bekend is, op niemand in dit conflict de persoonlijke censuur toegepast".
Nu vraag ik U eerlijk weer te geven: hoe vindt U zoo iets? Ik laat nu buiten beschouwing, dat in het eerste synodale schrijven de VrijmaKing der kerk gekwalificeerd wordt als „schismatieke actie"; er staat echter duidelijk, dat de kerkeraden moeten afhouden van het H. Avondmaal hen, die de Vrijmaking met woord en daad voorstaan, Welnu, dan ZIJN dezen in den grond der zaak, op het moment, dat dit schrijven werd vastgesteld, censurabelen. En allen, die daarna doorgegaan zijn met het werk der Vrijmaking vallen zonder meer onder dit synodale vonnis; die liggen in wezen reeds onder deze synod a 1 e - „k e r k e 1 ij k e" tucht. Maar dan twee jaar later te schrijven, als men ziet, dat er maar al te velen zich vrijgemaakt hebben; als men met angst bemerkt, dat het wel eens kon zijn, dat er menschen zijn, die naar de synode kijken en vragen: maar v/aarom hebt gij die behandeling van de meeningsverschillen ook zoo door dik en dun heen doorgezet en waarom wildet gij niet wachten tot na den oorlog; als die oogen liever afgewend moeten worden op de vr ij gemaakte n, zoodat dié als scheurmakers aangekeken worden; om dan zelf weer door te kunnen gaan voor vcrzoeningsgezind: „In elk geval is, voor zoover ons bekend is, .; ; Op niemand in dit conflict de persoonlijke censuur toegepast" ! Dat te schrijven, terwijl haast ieder synodelid wistliit eigen naaste omgeving: die en die is afgehouden! Zoodat later ds ^oekes een heele „Zwarte Lijst" kon publiceeren dat is verraad! Eerst welbewust (men was toch met z'n vijftigen!) een heele groep, in wezen onder de kerkelijke tucht plaatsen en twee jaar later aan dezelfde „getuchtigden" schrijven, als die zich beklagen over de op hen verkeerdelijk toegepaste kerkelijke tucht: „maar zóó onbroederlijk zijn we niet geweest; voor zoover we weten, hebben wij niemand door de kerkelijke tucht getroffen; wij zien U nog altijd als broeders in Christus; zij het dan ook dwalende broeders!" Ik npem zooiets: devaluatie van de woorden der kerk. Was dat bevel tot tuchtoefening op 1 Sept. 1944 op 's Heeren bevel, ja of neen? Indien 3 a, dan is het verloochenen van den Heere, om zich in Oct. '46 zóó te schamen voor de menschen, dat men dat bevel niet durft op te nemen in de officieele Acta en dat men een houding aanneemt, alsof zij toch zéker nooit zulk een bevel gegeven zullen hebben; laat staan, ten uitvoer gelegd! Zulk een houding is verraad aan den Heere, die beloofd had (en volgens U zijn al 's Heeren beloften on-voorwaardelijk, nietwaar? ), dat, wat op aarde gebonden of ontlaonden wordt, in den hemel gebonden of ontbonden wordt! Dat schrijven van Oct. '46 is daarom ook: verraad in de kerk; en verraad IN de kerk is altijd: verraad VAN de kerk! En indien dat bevel van 1 Sept. '44 onjuist was, dan had men nu niet bij onze deputaten moeten aankomen met een stuk, waarin dit en nog een paar van die zoetsappige zinnetjes, en dat verder alleen maar venijn puurt uit onze correspondentie; dan had men moeten komen met betuiging van leedwezen over de verkeerdelijk uitgesproken tucht en men had dat schrijven ruiterlijk, of liever: christelijk, wijl door Christus geëischt, in moeten trekken. Maar men durfde niet te doen, wat Christus eischte, want dan kwam men in eigen vleeschelijke oogen, voor gek te staan voor de gemeenten en dan had men op één puntje moeten wijken voor die vrijgemaakten! Ook die houding is verraad in en daarom van de kerk!
Ik acht hiermee het artikel van ds Iten Boeft en daarmee nu ook de eerste alinea van het artikel van ds IJpma, dat ds Toomvliet de plaats op de voorpagina waardig keurde, voldoende toegelicht.
En nu dat eerherstel van prof. Kuyper.
Op 23 Aug. 1940 was prof. Schilder in het huis van bewaring te Arnhem opgesloten; en „De Reformatie" was verboden. Ieder herinnert zich nog, hoe prof. Schilder toentertijd ons volk voorlichtte; letterlijk ieder greep elke week naar „De Refoimatie"; ook niet-christenen. Als een trouw herder bediende hij in dat blad, week aan week, het recht des Heeren!
Begin Dec. 1940 werd hij, na slechts één keer verhoord te zijn, vrijgelaten; naar hij meende, voor een belangrijk deel door de bemoeiingen van prof. Kuyper, die deputaat voor deze zaken bij de Overheid was. Hij schreef hem daarom deswege een hartelijk bedankbriefje.
Op een latere synodevergadering (in 1941) meenden enkele synodeleden echter ernstige critiek uit te moeten oefenen op het beleid in dezen, van prof. Kuy per; deze stelde ten slotte in de synode de kwestie van vertrouwen!! Nadat hij, voor zijn verdediging, óók het briefje voorgelezen had, dat prof. Schilder "hem gezonden had. Hij kon dat toen „gebruiken" , De Veldkamp, toen nog te Sneek, nu te Middelburg, liet toen aan prof. Schilder een briefje lezen, dat hij, ds Veldkamp, van prof. Kuyper ontvangen had over prof. Schilder. Het was gedateerd 9 Sept. 1940. Prof. Schilder zat dus toen ruim 14 dagen gevangen. Ds Veldkamp had n.l. in de Friesche Kerkbode geschreven, dat prof. Schilder een martelaar was vanwege zijn belijden van den Christus. Prof. Kuyper schrijft dan aan ds Veldkamp: „Maq, r wel wilde ik U waarschuwen om voorzichtig te zijn en niet noodeloos het Bewind, waaronder we verkeeren, te 'prikkelen. Uw artikelen over K. S. en over 31 Augustus waren, vergun mij, dat ik u dit zeg, niet verstandig. Wat K. S. betreft, zoo is de voorstelling, alsof hij een martelaar zou wezefi zooals de Apostelen, in strijd met de waarheid. Vermoedelijk zijt ge niet op de hoogte met wat de gronden zijn, waarom de Duitsche Overheid hem heeft gevangen genomen en ook niet met wat K. S. daarop verklaard heeft, want dan zoudt ge weten, dat dit met een belijden van Christus niets te maken heeft. Het is daarom een door en door valsche voorstelling, alsof hij als martelaar voor Christus' zaak zou lijden". Ik denk, dat K. S. dit briefje als een koudwaterbad ondergaan heeft en ik vind het alleszins gerechtvaardigd, dat hij in een brief, gedateerd 18 Maart 1941, (pas toen was hem dit schrijven getoond!), die hij voor mij, onbegrijpelijk genoeg, begint met: „Hooggeachte Collega Kuyper", in welks aanhef .hij verder schrijft: „natuurlijk niets van zija dank terug te nemen", vraagt: a. wat prof. K. op 9 Sept. 1940 omtrent de gronden der duitsche autoriteiten weten kon, en b. wat prof. K. op dien datum wist van de eigen verklaring van K. S., „afgelegd" tegenover die duitsche autoriteiten. (K. S. had n.l. in dat ééne verhoor, dat ooit heeft plaats gehad, niets, maar dan ook niets teruggenoimen van wat hij in „De Reformatie" geschreven had.) Daarop is een heele correspondentie gevolgd, die eindigt op 17 Juli 1941. In den laatsten brief trekt prof. Schilder conclusie en hij schrijft dan aan prof. K.: , , Maar nu mfe achteraf blijkt, dat U, die toch in elk geval deputaat waart, met den Heer Husshahn, die toch officieel was, hebt zitten praten over het geval, en blijkbaar zonder hem het dwaze van de arrestatie, en zéker van het gevangen houden op dien grond onder het oog te brengen, , nu blijft mij geen andere conclusie over dan deze: U hebt mijn gevangenistijd niet verkort, doch indirect, door dit zwijgen n.l., verlengd. U hebt de Kamper collega's alleen laten staan; immers, nog op 9 Sept., toen U wist, dat zij dat ééne zinnetje als grond voor arrestatie en geva, ngenhouding volkomen afwezen, hebt U-aan ds Veldkamp een brief geschreven, „gegrond" (!) op mededeelingen des Heeren Husshahn, en niet op die der Kamper collega's".
Het is op grond van beschuldigingen door prof. Schilder in deze briefwisseling geuit, dat prof. H. H. Kuyper eerherstel aan de synode verzocht. En de synode (en volgens Uw nieuwe kerkrecht, dsl IJpma, dus AL Uw kerken!) verleende dit eerherstel aan prof. Kuyper, zij het eerst na zijn overlijden; want, zoo concludeerde de synode, „de bedenkingen en beschuldigingen" door, , prof. Schilder geuit, dragen „inderdaad een eer en goeden naam aantastend karakter"' (vergadering van 14 Aug. 1945). Hoe de synode tot dit veroordeelend vonnis over prof. Schilder komt, is niet na te gaan. In de Acta leest men alleen, dat deputaten aaji de synode gerapporteerd hebben en verder is alles afgehandeld in comitézitting. Het rapport zelve is natuurlijk verhuisd naar de geheime kerkelijke archieven, waartoe dr Ruys den toegang bewaakt.
Ik wil nu eenige opmerkingen gaan maken.
1. Het is nu noodzakelijk, dat de correspondentie publiek gemaakt wordt. De synode beschuldigt prof. Schilder ervan, dat hij bedenkingen en beschuldigingen geuit heeft, die een eer en goeden naam aantastend karakter dragen; dat hij dus in duidelijke overtreding is tegen het 9de gebod, naar de uitlegging van antw. 112 Held. Cat. Deze synodale beschuldiging, die nu wél in de Acta voorkomt • (waarom? Is de goede naam van prof. K. b.v. van zooveel hooger waardij, dan de belangen van de broeders en zusters te Bergschenhoek? ) en dus publiek geuit is, moet waargemaakt of ontzenuwd kunnen worden. Een synode zonder meer gelooven is nooit door de K.O. geëischt, en is zeker niet verstandig bij deze synode!)
2. Wat ds IJpma schreef in , , De strijdende Kerk" is in flagranten strijd met de feiten. Mij werd verteld, dat dat blad laatst aan een zekeren D. V. verzocht, een 2-tal onjuistheden aan te wijzen, die er in gestaan zouden hebben. Nu, die D. V. kan zich de moeite besparen ; in dit artikel. liggen er al enkele voor het grijpen. En niet alleen maar onjuistheden'; erger dingen dan deze!
Ds.IJpma schrijft: , , Wat was het geval: Eén.onzer Synodes heeft wijlen Prof. H. H. Kuyper o p e e n b e-paald punt posthuum eerherstel verleend. Dat bepaalde punt was de vreselijke laster, alsof Prof. Kuyper zich ervoor zou hebben geleend om Prof. Schilder den Duitsers in handen te spelen. En dat, terwijl prof. Schilder na z'n ontslag uit zijn gevangenschap
aan prof. Kuyper een hartelijke bedankbrief zond voor diens bemoeiingen ten behoeve van Schilders' vrijlating".
Hier staat dus, dat prof. Schilder „vreselijke laster" geuit heeft in die bepaalde correspondentie. Daarop immers heeft dat posthuum eerherstel alleen betrekking; zie art. 631 Acta. Nu verzoek ik U ernstig, ds IJpma, de heele correspondentie, die gepubliceerd is in de „Bijlagen" bij het „Handboek Geref. Kerken" 1946, na te speuren, en mij dan te melden, op welke pagina, of in welken brief, U dezen laster hebt aangetroffen. Dat kunt U niet, want U lastert. U praat dr Hommes maar. wat na, zonder behoorlijk te controleeren, of het ook waar is, wat hij schrijft. Ik heb boven reeds opgenomen, waarvan prof. Schilder prof. Kuyper beschuldigde. Hiervan: dat prof.
Kuyper, nog wel indirect; niet door een directe daad, maar door te zwijgen toen hij als deputaïlt had moeten spreken, de gevangen-h o u - ding van prof. Schilder heeft verlengd. Prof. Schilder hééft het niet in dit verband, over zijn gevangenn e m i n g en hij beschuldigt er prof. Kuyper niet van, dat hij hem (K. S.) den Dluitschers in handen wilde spelen. Hoe komt U daarbij? Die blaam moeten wij vermoedelijk mede leggen' op dr H. W. V. d. Vaart Smit; toentertijd maar al te goede kennis van-prof. Kuyper!
Ik hoop dan ook van harte, ds IJpma, dat U deze T3eschuldiging, die niets minder is dan vreeselijke laster, openlijk zult willen terugnemen; ongeacht het feit, dat wij reeds een heel eind uit elkaar gekomen zijn. En ik hoop, dat ds Toomvliet ook daarvoor een behoorlijke plaats op de voorpagina van „De Strijdende Kerk" zal willen inruimen. Het is vanuit christelijk standpunt even gemeen van iemand te zeggen: „hij zegt, dat die en die hem den Duitschers in handen wil spelen" (terwijl het niet waar is), als iemand in bezettingstijd inderdaad den Duitschers in Tianden te spelen.
U schrijft: „Welnu — terwille van dit posthuum eerherstel aan Prof. Kuyper op dit bepaalde punt, werden wij gescholden voor kerkverradersvolksver ra der s".i Maar ik breng U een paar data in herinnering: Posthuum eerherstel 14 Aug. 1945; meditatie K. S. over „Landverrader? Kerkverrader!" 20 Juli 1945; een maand vroeger! Het artikel van ds Dbn Boeft 17 Aug. 1945, was dus al geschreven vóór het eerherstel plaats vond. Ook hier bent U dus weer in strijd met de waarheid.
Maar weet XJ, wie na dit eerherstel dit schreef: „Kuyper nu was een Hoogleeraar. Kuyper nu was een Calvinist. De Societas Studiosorum Reformatorum buigt zich in schaamte neer over den groeten verzaker van de zaak van het Christendom in Nederland in de Twintigste Eeuw. Hij waarschuwe en zuivere ons, nadat hij gestorven is"? Die zijn artikel aldus besluit: , , Zet het daartoe met hoofdletters, opdat men 't wete op de straten niet van Askalon, maar van Jeruzalem: IKABOTH ANNO DOMINI 1945"? Dat was de perscommissaris der S.S.R., die zeide dit te durven schrijven „a Is lid der Gereformeerde Kerken" (waarmede hij bedoelt de synodocratische). Een der Uwen dus, ds IJpma!
En daarmee ben ik het eens; en daarmee is ds Knoop het eens, die daarna over dit eerherstel in „De Reformatie" schreef; ook tegen prof. Ridderbos Sr.
En dan komt bij U bok dat „bedankbriefje" weer op de proppen.
U voert dit bij uw lezers weer in op een onzedelijke manier. Want U moet weten, dat na dit bedankbriefje méér correspondentie gevolgd is over hetzelfde onderwerp. U leest toch wel eens de Acta Uwer eigen' synode na, als U over een bepaald onderwerp schrijft? Art. 631 kon U leeren, dat er meer correspondentie gevolgd was. Welnu, dan is het onzedelijk, dat bedankbriefje kunstmatig naar voren te schuiven en de verdere correspondentie buiten beschouwing te laten.
Durft U heusch te eindigen met dat bedankbriefje, als U óók bekend is de brief van 9 Sept. 1940? En w^t dr Hommes niet van dien brief af? Ik laat in het mraden, of prof. Kuyper hem ook de verdere correspondentie heeft laten lezen, nadat hij van dat bedankbriefje afschrift nam, omdat hij al vermoedde dat er „something rotting" was; waaruit blijkt, dat hij zich al bij voorbaat van wapens ging voorzien tegen K. S. Maar dr Hommes was toch ook secundus-afgevaardigde van Zeeland naar de Gen. Synode van Sneek-Utrecht! Zou hij óók al niet art. 631 Acta zijner synode gelezen hebben en dus bemerkt, dat er méér correspondentie was dan dat ééne bedankbriefje, toen hij zijn artikel schreef voor het „Geref. Weekblad"? Waarom wèl dat bedankbriefje ijverig overschrijven en niet kennis nemen van de veel belangrijker volgende correspondentie? Mogelijk mag dr Hommes daarvan ook wel een verklaring afleggen op de voorpagina van „De Strijdende Kerk".
Ik ga dit punt beëindigen; wie de correspondentie geheel en aandachtig doorleest, die verbaast zich erover, dat de synode aan prof. Kuyper op dit punt volledig eerherstel heeft willen verleenen. De beschuldiging vaii prof. Schilder was waardig gesteld; door voldoende feiten gestaafd. Maar prof. Schilder moest toch, als het eenigszins kon, een strenge afkeuring ontvangen? Kerkstijl? Neen, kerk-POLI-TIEK!!
Hoewel prof. Schilder, na zijn beschuldiging geuit te hebben, die wij boven afdrukten, zijn brief aan prof. Kuyper aldus eindigde:
„Ongaarne schrijf ik dezen brief; ik had zoo gaarne met U in vrede willen leven, en heb spontaan-vertrouwend U gedankt, na mijn terugkeer. Oordeelen over Uw persoon doe ik ook nu niet. Maar enkele handelingen, evenals enkele omissies, moet ik wèl veroordeelen. Tusschen U en mij ligt tenslotte een geschil in betrekking tot de vraag, wat Gods volk in deze tijden van druk noodig heeft gehad. En als er velen zijn, die achter Uw rug over U spreken, houdt het dan mij ten goede, dat ik het niet heb gewild, ook niet, nadat U aan ds Veldkamp hebt geschreven, wat U mij nooit hadt gezegd. Inmiddels, met vr. gr., en hoogachting. Uw dw., (w. g.) K. Schilder".
Ik heb in dit slot niets onderstreept. Ware .ik met onderstrepen begonnen, ik had alles moeten' onderstrepen; want iedere zin is voor de verhouding van K. S. jegens H. Hi K. (en ten deele ook van H. H. K. jegens K. S.) even belangrijk.
Alleen maar dit: zóó eindigt niet een brief van iemand, die van plan is een ander „vreselijk te gaan lasteren". „Vr. gr." is afkorting van „v r i e n d e - 1 ij k e groeten"
Ten slotte: de kwestie van het meten met tweeërlei maat.
U licht deze beschuldiging als volgt toe: „Br A. Janse heeft in bezettingstijd oneindig veel ernstiger gefraudeerd dan prof. Kuyper. Maar zijn principieel verkeerde houding wordt nu üi vrijgemaakte kringen toegejuicht „als een strijd om des V/oords wil". Zijn vervolging door het Tribunaal als een martelaarsschap „om des Woords wil", op één lijn staande met Paulus' gevangenschap. Is dat geen meten met twee maten? "
Ik begin met vragen: hoe wéét U, dat Janse oneindig veel ernstiger gefraudeerd heeft dan HL H. K.? U gebruikt het woord: oneindig! Hebt U alle verkeerde uitdrukkingen van H. H. K. afgewogen tegen die van Janse? Hebt U hun persoonlijke verhoudingen tegen elkaar afgewogen? Ik meen, dat de leidersfunctie van H. H. K., gezien zijn geregelden pprsarbeid in „Dfe Heraut" grooter en daarom verantwoordelijker was dan die van Janse; die niet geregeld voorlichtte. Kuyper liep bovendien, als oud man, minder gevaar opgepakt te worden dan Janse, die jonger was.
Maar verder: u hebt het er een paar keer over, „dat in vrijgemaakte kringen de funeste houding van. dhr Janse , wordt geprezen". U schrijft: „vrijgemaakte kringEN", meervoud; aldus den grooten schijn niet vermijdende, maar in de hand werkende, dat de lezer hieronder verstaat: de vrijgemaakte gereformeerde kerken. Terwijl U uit , .Kerknieuws" van Scheps maar één geval bij de hand hebt van voorbede voor den heer Janse! Ig wat de kerk van Breda zegt, soms evangelie in DE vrijgemaakte geref. kerken? Het rapport van onze Groningsche synode: „Samenspreking, ja of neen? ", dat Uw kerken werd toegezonden, kon U anders leeren.
Ik kan U wèl zeggen, dat vrijwel alom in onze kerken, de houding van den Heer Janse scherp afgekeurd wordt; en zeker door „prof. Schilder en de zijnen". Zoolang Janse zóó blijft, zult U hem niet terug zien keeren als medewerker aan „De Reformatie" b.v. Al die uitdrukkingen, die U van hem citeert uit zijn „Catechismus", vinden bij ons sterke afkeuring. DE VRIJGEMAAKTE GEREFORMEERDE KER-"JKEN pleiten den heer Janse niet vrij; geven hem geen eerherstel.
En daarom is de door U gesuggereerde tegenstelling tusschen onze beoordeeling. van Kuyper en van Janse een niet-bestaande. Wij veroordeelen in BEIDEN de door hen gebezigde uitdrukkingen. Wij metenbeidenmetdezelfdemaat.
Maar U meet met twee maten!
Want U hebt aan prof. Kuyper wél posthuum eerherstel verleend; dat hebt U, in Uw kerken, verleend aan iemand, die, ook op dat punt, geen eerherstel verdiende; lees daarop nog maar eens goed na het artikel van ds H. Knoop in „De Reformatie" van 7 Sept. en 17 Nov. 1945. En ook in Uw artikel vergoelijkt U in Kuyper, wat U in Janse veroordeelt. Luister; het gaat over Kuyper: hij heeft „ongelukkige uitlatingen" gedaan, „die den vijand min of meer in het gevlei kwamen". O, zoo, slechts , , min of meer"? ? Verder: „Al willen we niet vergeten, dat prof. Kuyper een oud man was, toen hij deze dingen neerschreef". Ik zou zoo zeggen, dat maakte het nog te erger! En dan: „Terwijl we tevens nimmer vergeten kimnen de groote verdiensten, die wijjen prof. Kuyper voor onze kerken gehad heeft". Daar wordt een heele lastercampagne van de vrijgemaakte broeders gevoerd en U roept dan uit: „hoe wordt er nog steeds met zijn lijk gesold"; een uitdrukking, die mij volmaakt duister is.
En dan komt Janse: , , die zich in bezettingstijd nu niet bepaald als een braaf vaderlander gedragen heeft"; zijn zaak is , , zulk een ernstige en bedroevende zaak"; als U over hem schrijft, schrijft U „over droeve dingen", dat U tegen de borst stuit. Het is dhr Janse, „die zooveel kwaad gesticht heeft". Het is „de treurige houding van dezen vrijgemaaktei? broeder, die b.v. het Chr. schoolverzet op Walcheren torpedeerde." Zijn houding was „een funeste houding". „Br A. Janse heeft in bezettingstijd oneindig veel ernstiger gefraudeerd dan prof. H. H. Kuyper"; zijn houding , , was principieel verkeerd". Zijn houding „komt neer op volledige onderwerping aan de bezettende macht".
Me dunkt, ds IJpma, er zijn geen erg helderziende oogen voor noodig om te zien, dat U een héél anderen maatstaf gebruikt als U prof. H. K. Kuyper beoordeelt, dan wanneer Uw oordeel gaat over dhr Janse.
U meet met twee maton! Niet wij !
Bovendien: wat deed U, toen de synode onzer kerken tucht wilde gaan oefenen over prof. Schilder, wegens een 'Vermeende , , verachting der kerkelijke orde", terwijl zij niets deed tegen prof. H. H. Kuyper en prof. V. Hepp, die openlijk de synodebesluiten aangaande de N.S.B, van 1936, in bezetting s-t ij d, toen de N.S.B.-ers het hoofd begonnen op te steken (Dec. 1940), saboteerden? U deed niets, wij protesteerden, tot we de kerk uitgeduwd werden.
Wat deed U, toen de synode niets deed tegen ds Schouten, em. predikant te Amersfoort en wat doen Uw kerken mi teigen hem?
U meet met twee maten.
U behandelt prof. H. H. Kuyper en prof. Hepp en ds Schouten héél anders dan dhr Janse.
Dat doen wij niet; wij, DE vrijgemaakte kerken! Maar bedenk dit: aan het meten met twee maten heeft de Heere een gruwel!
P. JASPERSE.
eenige opmeRkinqen oveR öe veReischte methob€ VAn Samenspreking.
Bij hen, die sportbeoefening voor onze theologen aanbevelen ter voorkoming van kerkelijke conflicten of mogelijk ook zelfs ter oplossing daarvan, zit de duidelijke gedachte voor door het scheppen van een gezellige en aangename sfeer de persoonlijke verstandhouding over en v/eer te verbeteren en zoodoende een geladen sfeer te ontladen. Door het lichaam zijn rechten te geven, wil men den geest met zijn vragen zoo noodig wel eenigen tijd met vacantie zenden. Dat streven naar verbetering van de sfeer en dat koesteren van groote verwachtingen van die eenmaal veranderde sfeer beperkt zich niet alleen tot het aanbevelen van de sport. Meer dan eens hoort men de verzuchting, men moest nu dien pennestrijd maar eens beëindigen en trachten onder het genot van een goed glas wijn en een goeden sigaar en aan een smakelijken maaltijd toenadering tot elkander te zoeken. Al dat schrijven brengt maar verdere verwijdering, zegt men dan.
Ik herinner mij in dit verband een gesprek met een der predikanten uit de dagen, die gelegen waren tusschen de schorsing^en ontzetting uit het ambt van prof. Schilder. Deze predikant sprak toen tegenover mij als zijn meening uit, dat het tusschen de Synode en prof. Schilder wel niet in orde zou komen. Hij stelde mij de vraag: weet ge waarom.niet? En zijn antwoord was: omdat prof. Schilder niet zal doen wat ik destijds wel gedaan heb. Wat dit dan was? Wel, deze predikant had eens in zijn ambtelijke loopbaan ook zelf in kerkelijke moeilijkheden verkeerd, welke zelfs zulk een dreigenden vorm gingen aannemen, dat naar zijn eigen oordeel on dat van zijn omgeving het heel goed wel eens op zijn schorsing zou kunnen uitdraaien.
Er stond dan ook een bezoek van een depuputaat der meerdere vergadering te wachten, die met den kerkeraad zou komen spreken. Toen heeft die predikant des middags dien deputaat, zooals hij zeide, bij zich aan tafel genoodigd. Zij hebben toen samen eens lekker gegeten en allergenoeglijkst met elkander gesproken en toen des avonds de bewuste vergadering met den kerkeraad kwam, was er geen wolkje meer aan de lucht en kon de synodale deputaat verklaren: het is met dien dominé van jullie best in orde! Kijk, zei die predikant toen tegen me: dat zal Schilder nu nooit doen en daarom komt het met hem ook niet in orde. Het is duidelijk, dat in dit verhaal de lunch dinatoir het „piece de milieu" vormde, dat wonderen had verricht. Het zou me niet verwonderen, wanneer er lezers waren, die, dit vernemende, prompt zouden zeggen: ziet ge nu wel, dat is de methode! Toch zou ik dezulken tot voorzichtigheid willen aanmanen, om toch vooral niet al te spoedig de eene oplossing ook in een ander geval toepasselijk te verklaren, afgedacht nog van de vraag of de oplossing zelf wel dien naam verdient. Het is toch best mogelijk, ook al weet ik dit niet, dat die bewuste predikant, toen hij dien deputaat als gast aan zijn tafel noodigde, dit had opgenomen in zijn strategie, zoodat hij het weloverwogen deed vanuit deze overweging: welbeschouwd is de kerkelijke kool, welke men "mij dreigt te gaan stoven, mijn goede soep niet waard, ook al heb ik hem ter wille van de kerkelijke eenheid er gaarne voor over. Het is zelfs denkbaar-, dat deputaat en gastheer beiden, nadat zij zich de gerechten uitstekend hadden laten smaketi, en al causeerend de laatste restjes van hun dessert hadden verorberd, met een laatsten veeg van hun servet langs de lippen, elkander vonden in de gemeenschappelijke overtuiging: pro resto, wat de kerkelijke kwestle
betreft, die ons bijeen brengt, het is „trop de bruit pour une omelette", onverschillig of zij nu hadden genoten van een gewone alledaagsche omelette van eierstruif of van zoo'n heerlijke, zomersche omelette sibérienne!
Welnu, ook al zouden prof. Schilder en wij met hem moeilijk vanwege de gevaren, die bij een dergelijken gang van zaken dreigen voor een zakelijke behandeling der kwesties, tot soortgelijk optreden als van dien predikant zijn te bewegen, men mag niet vergeten, dat de zaken zelf ook in belang zeer kunnen verschillen. Aan de zaken, die ons bezighouden, is wel zooveel „bruit" verbonden, dat geen omelette, öok niet de kostelijkste, door zijn streeling van ons gehemelte kan bijdragen ze uit de wereld te helpen.
Over en weer zijn wij gescheiden door toegepaste kerkelijke tucht, welke werd bediend op grond van beweerde, gepleegde grove zonde. Deze "^positie mogen wij niet voorbijzien. 'Deze zaak zal opnieuw en dan zeer deugdelijk aan de orde moeten komen.
Moeten wij, zou ik willen vragen, aan het zwakke vleesch de heerschappij of ook maar de leiding gaan geven bij behandeling van zaken van den geest? Wanneer wij de vraag zóó stellen, dan is het antwoord m.i. vrij eenvoudig te vinden. Dan schuilen er in een dergelijken gang van zaken voor een solide afdoening dier zaken inderdaad de grootste gevaren, ook al lijkt de methode zeer aantrekkelijk.
Bovendien moet men niet vergeten, dat wij op het gebied van samensprekingen, waarbij het nuttige met het aangename werd vereenigd in den vorm van een vorstelijke omlijsting met een keur van tafelgerechten, eenige ervaring hebben opgedaan. Het was in het jaar 1943, kort voor het samenkomen van de Synode, die prof. Schilder uit zijn ambten zou ontzetten, dat te Blo'emendaal epn conferentie werd gehouden, waar tn evenredige vertegenwoordiging een aantal personen bijeenkwamen, die geacht werden pro en contra het standpunt der Synode te staan en die toen samen eenige dagen lang met elkander hebben geconfereerd. Persoonlijk mocht ik ook daarbij zijn. Het is buiten kijf m.i., dat degenen, die, tot die Conferentie het initiatief hebben genomen, gedreven werden door de begeerte een breuk in het kerkelijk leven te voorkomen. Zij hebben zich kosten noch moeite gespaard en waren er inderdaad in geslaagd aan de gasten een nagenoeg vqor-oorlogsche keur en overvloed van spijzen voor te zetten, die tegenover den nood en ontbering van die dagen, in één woord verbazingwekkend mag genoemd worden.
Maar ondanks de kostelijke en in één woord gezellige maaltijden, de goede wijn en de beste sigaren, en de uitstekende sfeer, welke op die conferentie heerschte, hebben die besprekingen tot niets geleid en reisde ik persoonlijk naar huis met geen andere gedachte dan deze: het kwaad is ten volle besloten. De één verliet de conferente om op de Synode tot den uitersten maatregel te gaan voortvaren, de ander om daarvan mede de gevolgen te ondergaan. Wat voorts de Conferentie zelf betreft, zij heeft bij mij slechts één indruk achtergelaten van de allergrootste machteloosheid tot bezwering van het kwaad, dat naar een ieder zag ging komen over de kerken. En wat die maaltijden aangaat, in het onheilspellend licht van dit voltrokken kwaad, is mij de nasmaak daarvan bitter geweest als van een galgenmaal der veroordeelden, ook al was het niet zoo bedoeld.
Hoewel ik nu zeer goed weet, dat men ter anderer zijde, ons officieel niet heeft samengeroepen om in gezellig samenzijn en onder het genot van een goeden sigaar en onderbroken door gemeenschappelijke maaltijden, de hangende zaken te bespreken, toch is het onmiskenbaar, dat velen het toch gaarne dien kant zouden zien uitgaan.
Tegen al dat geroep om verbetering van de sfeer, is m.i. een aanhoudende oproep tot strikte zakelijkheid op zijn plaats. Er zijn veel te ernstige dingen gebeurd, dan dat wij over en weer ook maar iets zouden mogen gaan ondernemen, zelfs ook maar in de methode van ons samenspreken, die aan dezen ernst der feiten zou tekort doen of haar zou relativeeren.
In dit lichf nu moet ook m.i. bezien worden ons onwrikbaar vasthouden aan de voorshands schriftelijke methode van samenspreking.
Mondelinge besprekingen kunnen vaak zeer verward en onzakelijk zijn. Wie eenige ervaring heeft van kerkelijke vergaderingen, ook van meerdere vergaderingen, zal dit moeten toestemmen. Dikwijls is het daarmee zoo gesteld, dat een aantal personen een betoog houdt, ieder spinnend aan een eigen gedachtedraad, waarbij dan de voorzitter aan 't eind een soort grootste gemeene deeler moet trachten te concipieeren als resumptie der besprekingen. Hoevele malen verlaat men niet de vergadering met het onbevredigende gevoel, dat de discussies een totaal verkeerden loop hebben genomen, doordat men al maar op zijpaden geraakte; of dat men tot de ontdekking komt, dat een plotselinge brillante gedachte ter vergadering geuit, welke de geesten mee op sleeptouw nam, toch bij zorgvuldige analyse van den inhoud ervan onhoudbaar bleek, te zijn. De Synode ter anderer zijde heeft het voorgesteld, alsof bij schriftelijke verhandelingen licht misverstanden kunnen rijzen, doch deze mogelijkheid lijkt mij juist^veel grooter bij mondelinge besprekingen, waar de gelegenheid tot zorgvuldige en rustige bezinning op het gesprokene zeer onvoldoende is, vooral als het zulke belangrijke zaken betreft, die bovendien nog in een vrij gespannen atmos, feer ahn de arde komen. Voeg daarbij de onmogelijkheid om het gesprokene direct met daarop betrekking hebbende stukken te vergelijken en te bestudeeren ter vergadering, voorts het allerminst denkbeeldige gevaar, dat handigheid en gevatheid in voorstelling van zaken en wijze van voordracht, meer of mindere gevoelige inkleeding van de betogen, te veel gewicht in de schaal kunnen gaan leggen, zoodat het oordeel wordt vertroebeld en de zaken er scheef komen voor te staan.
Wij hebben dan ook als overtuiging onzer kerken uitgesproken, dat de eerste arbeid, die volbracht^zal moeten worden, noodzakelijk schriftelijk zal dienen te geschieden. De confessioneele en kerkrechtelijke standpunten zullen zuiver tegenover elkander dienen te worden bepaald en van argumenten voorzien. Alleen zóó, stap voor stap vorderende, kan daarna de weg worden gebaand voor mondeling overleg. Het is nu deze grondleggende arbeid vooral, die in mondelinge besprekingen bezwaarlijk goed tot stand zal kunnen komen. Nog uit hoofde van een andere overweging verdient de schriftelijke methode de voorkeur.
Deze samenspreking mag niet als een comité generaal zijn van deputaten, die de zaken wel in orde zullen brengen voor de kerken, ook al wordt dan een gezamenlijk communiqué verstrekt. De kerken, en alle ambtsdragers en geloovigen in haar, hebben het recht deze deputaten te, controle'eren in him arbeid, waarbij ze zelf zoo nauw betrokken zijn. Daarvoor is dat produceeren over en weer van schriftelijke stukken zoo bij uitstek geschikt.
Er moet gelegenheid komen tot zorgvuldig overleg en tot nauwkeurige beantwoording van hetgeen over en weer wordt geponeerd. In een dermate ingewikkelde en omvangrijke materie als de onderhavige geeft de schriftelijke methode de beste waarborg om uit het labyrinth te komen. Vandaag is er nog veelszins een dubieuze toestand, indien ik het goed zie niet aan onze zijde, maar ter overzijde. Nu kan nog de een spreken van een Verklaring, die aanmerkelijke verruiming zou hebben gebracht en de ander van een verruiming ter breedte van een gekloofde haar. Persoonlijk sta ik, wat dat betreft aan den kant van hem, die het verschil tusschen 1942 en 1946 slechts een haar-breed acht, ook al voeg ik eraan toe, dat men de krultang door die gekloofde haar heeft gehaald, zoodat het ding meer lijkt dan het is! Nu veroorlooft zich weer menigeen ongestraft, wat in veel discreteren vorm vóór eenige jaren met de tucht werd gestraft, denk aan de Friesche predikanten en de vergadering van bezwaarden die weer gehouden werd.
Even verward als de leerstellige positie is ook de kerkrechtelijke situatie. Vastgesteld zal dus dienen te worden, welk kerkrecht geldend is en of dit is naar de Schriften. Öe ook te dien opzichte nog talrijke kromme en zigzag-gaande lijnen zullen recht getrokken moeten worden, zoodat een ieder weet, waar hij met de kerk en haar rechtshandhaving principieel aan toe is.
Dan verstommen de beweringen van misverstanden, , omdat ze stuk voor stuk worden opgeheven, zoodat we elkander eenvoudig niet meer kimnen misverstaan. Dat verschijnt dan zwart op wit, zoodat een ieder het volgen kan. Dat zal ook in den weg van zoo rechtlijnig denken als maar mogelijk is, dienen te geschieden. Daartegen maakt prof. Berkouwer blijkens zijn opmerking in het „Geref. Weekblad" wel bezwaar, doch vooralsnog houd ik het daarvoor, dat wij voor alle rechte lijnen ook in ons denken, waar zij ook uitkomen, God mogen - en moeten danken, omdat alle rechte lijnen van Henl komen en alle kromme en verdraaide van den duivel.
Het is mogelijk, dat door een dergelijke strikt zakelijke, schriftelijke vaststelling der standpunten over en weer, blijken zal, dat binnen de grenzen van de tot vóór 1942 onaangevuld geldende Belijdenisschriften der kerk de kerkelijke eenheid kan worden hersteld, het kan ook zijn, dat door dien arbeid de kloof eerst recht onoverbrugbaar zal blijken. Dien uitslag laten wij evenwel over aan God, Die alles leidt.
Het zij toegegeven, dat de schriftelijke methode van samenspreken ook bezwaren met zich kan brengen. Ook daarvan zijn er bewijzen. Men denke slechts aan die correspondentie met prof. Schilder, gepubliceerd in: „De Waarheid luistert nauw". Dat al maar niet antwoorden van die deputaten op de vraag of een eisch werd gesteld. Met dergelijke correspondenten is briefwisseling geen eenvoudige zaak. Toch is daarvoor wel een correctie in dit geval mogelijk. Wanneer een der partijen zich aan een dergelijk onzakelijk gedrag zou bezondigen, dan weigere de andere partij eenvoudig verder te gaan, voordat duidelijk en rechtstreeks antwoord is verkregen. Dan kan blijken dat met die eerder genoemde briefwisseling uit het verleden leergeld is betaald. Het is even moeilijk te gaan correspondeeren met instanties, die niet eens een behoorlijk correspondentie-adres achterlateiï, zooals nu al weer is gebeurd. Dat zijn evenwel van die verregaande slordigheden, dat men bij heriialing daarvan, m.i. kenbaar zal moeten maken, dat alleen het contact kan worden onderhouden met deputaten, die de eenvoudige regelen, die voor het onderhouden van iedere briefwisseling in acht moeten worden genomen, behoorlijk blijken te kunnen of te willen naleven.
Het eenige bezwaar, dat voorts nog is ingebracht tegen de schriftelijke briefwisseling is, dat dit ons zou brengen op 'n onafzienbaar langen weg. Wanneer de zaken over en weer maar concreet en zakelijk scherp worden gesteld, dan behoeft de schriftelijke methode niet langer te duren dan de mondelinge. Met mondelinge besprekingen'kan men ook op een onafzienbaar langen weg geraken, men denke slechts aan vergaderingen als van den Veiligheidsraad en van De Groote Vier. Om van de communique's dan nog maar te zwijgen!
Tenslotte: de rijke man in de gelijkenis, zijnde in. de pijn, smeekte vader Abraham om Lazarus af te vaardigen voor een samenspreking met zijn broeders. Hij kreeg ten antwoord: Zij hebben Mozes en de Profeten, dat zij die hooren. De rijke man verwachtte bekeering van het wonder eener hemelsehe deputatie, , doch kreeg ten antwoord: Indien zij Mozes en de Profeten niet hooren, zoo zullen zij ook, al ware het dat er iemand uit de dooden opstond, zich niet laten gezeggen. — Dit moet ook ons toespreken. Want meer dan Abraham is hier. Wij hebben niet alleen het getuigenis van Mozes en de Profeten, doch ook van Evangelisten en Apostelen. God heeft tot ons gesproken door Zijn Zoon, ook in de woorden van deze gelijkenis. Samenspreking zal dan ook moeten zijn, niet meer en niet minder dan: hooren naar het Woord des Heeren.
P. GROEN.
een vooRSteL met BetRekkmq tot onze miLitAiRen m IndiË.
Hooggeachte Redacteur,
Bij dezen verzoekt het Gereformeerd Contact-Comité-Indië te Batavia een plaatsje in Uw blad voor het volgende:
Ook als één of meer predikanten van de Gereformeerde kerken (onderh. art. 31 k. o.) naar Indië gaan zal het noodzakelijk blijven om regelmatig den „verstrooiden" preken toe te zenden, daar velen in de eenzaamheid op buitenposten verkeren, soms honderden kilometers van de plaats waar gemieenschappelijk preek-gelezen wordt of reeds de kerk is geïnstitueerd. Hoewel door de Deputaten voor de geestelijke verzorging van militairen regelmatig preken worden verstuurd, hebben verscheidene verstrooiden er meer nodig, naar ons bleek uit de correspondentie.
Het contact-comité stelt daarom voor dat, — behalve de veertien-daagse preek van de serie „Wederkeer", die door de zorg der Deputaten wordt verzonden, — door de kerkeraden gelijk door verscheidene reeds gedaan wordt aan him in Indië vertoevende leden de wekelijkse serie „Waarheid en Recht" — uitg. Te Sligte, Enschede — per luchtpost (porto tien cent) of een wekelijkse preek van de plaatselijke predikant wordt toegezonden.
De familieleden van de militair zouden bovendien de veertien-daagse catechismus-preken-serie , , 'V\federkeer" (uitg. H. de Cock stichting, Groningen) kunnen sturen, eveneens per luchtpost a 10 et, mits zoveel mogelijk de onbedrukte randen er af geknipt worden.
Op deze wijze kunnen — tegen betrekkelijk geringe verzendkosten, zolang althans de posttarieven Nederland-Indië niet verhoogd worden — gemiddeld twee preken per week per luchtpost worden verzonden aan de verstrooide kerkleden.
Het afwijzen van het bezoeken van de diensten dër Alg. Protestantse Veldgemeenten en synodale kerken, brengt dit offer met zicli. Teneinde de kosten zoveel mogelijk te beperken kan elke kerk de wenselijkheid van toezending „bespreken" met haar leden in Indië: sommigen zijn n.l. in de gelegenheid gereformeerde diensten bij te wonen.
Bestaande kerken of kringen in Indië kunnen zich zo nodig op.de genoemde series voor eigen rekening abonneren.
Hartelijk dankend voor de geboden plaatsruimte met broedergroet
Namens het contact-comité
W. NUGTEREN Jr.
GRONINGEN.
Onlangs schreef ik in een artikel hier iets over rumoer dat in Groningen zou gemaakt zijn in een vergadering van antirevolutionairen. Twee personen die ik , , toevallig" ontmoette, hebben mondeling, en een correspondent heeft schriftelijk, mij verzekerd — allen waren tegenwoordig geweest — dat van rumoer geen sprake geweest is. Wat 'ik van andere zijde vernam was zóó duidelijk in zijn verzekering, dat er een „geladen" stemming was en dat die bij meer dan één zich lucht gaf in verstaanbare bewoordingen, dat ik meende hun mededeelingen juist te hebben weergegeven. Omdat ik evenwel de drie hierboven bedoelde „bezwaarden" tegen mijn zinnetje even betrouwbaar acht als mijn eerste spontane ooggetuigen, zoek ik een fout, niet bij hen, doch-bij mij. Vermoedelijk heb ik me onder het aanhooren der eerste mededeelingen een andere voorstelling gevormd, dan mijn eerste ooggetuigen bij mij bedoelden te wekken. Met excuus neem ik dus het zinnetje terug als vermoedelijk berustende op een vergissing mijnerzijds.
K. S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 maart 1948
De Reformatie | 12 Pagina's