GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bijbel met nieuwe kantteekeningen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbel met nieuwe kantteekeningen

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

I

Maanden geleden hebben we onzen lezers medege^ deeld, dat bij de N.V. Uitg. Mij. J. H. Kok te Kampen een belangrijk werk bezig was te verschijnen: een nieuwe bijbelvertaling, met nieuwe kantteekeningen (hier staan ze aan den onderkant der pagina en heeten: aanteekeningen). Juist omdat zulk werk, ten goede of ten kwade, zoo belangrijk is, hebben we toen den raad gegeven, eerst eens af te wachten; want als de kantteekeningen, en de vertaling, zouden beheerscht worden door bepaalde theologische inzichten van een deel der medewerkers, onder wie er zijn, wier publiek gemaakte inzichten we verwerpen, terwijl zij hunnerzijds er een kerkscheuring voor hebben overgehad, dan zou zulk werk voor onze gezinnen, vereenigingen, etc. niet aan te bevelen zijn. We adviseerden dus: afwachten.

Thans is het Nieuwe Testament voltooid; onze lezers hebben dus recht op een nadere bekendmaking van gevoelen.

Voor het N.T. zijn bewerkers geweest: dr Hommes, dr Koole, dr Kunst, dr H. N. Ridderbos, dr Schippers. Allen synodocraten dus, zwerende, dat het niemand in den kosmos binnen de kerk, waarvan, zich niemand afscheiden mag, toegestaan is iets te leeren, dat niet volkomen in overeenstemming is met de „goddelijke" leer, vastgesteld in 1942. De vraag is dus, wat er voor den dag kwam. Temeer, omdat we destijds hoorden aankondigen, dat prof. v. d. Meiden van Apeldoorn ook zou meewerken, wiens naam evenwel in de inhoudsopgave onder de bewerkers van het Nieuwe Testament ontbreekt.

Onwillekeurig slaan we enkele „bekende" plaatsen op, allereerst zulke, welke dienst hebben gedaan en nog doen in de pleidooien, die bovengenoemde kerk-

scheurders (het woord is geen scheldwoord-retour, maar onzerzijds evenzeer als van hun kant oprecht gemeend) hebben aanvaard, tegelijkertijd met de officieel eraan vastgekoppelde leerformules, en wel in het zoogenaamde Praeadvies ter afwijzing van de bezwaarschriften, die Greijdanus e.a. destijds inbrachten tegen de kerkscheurf-onnules.

Eerst iets over Rom. 9 : 7, waar onze Statenvertaling heeft: in Izak zal u het zaad GENOEMD worden". Deze woorden hebben in deze vertaling herhaaldelijk dienst moeten doen om te betoogen, dat alleen de uitverkorenen (ten eeuwigen leven, en dan individueel opgeteld) als 't erop aankomt Abrahams zaad mogen heeten, verbondskinderen mogen heeten, en wat dies meer zij. Het woordje , , NOEMEN" werd dan zóó verstaan: u ja, naar de uitwendige zijde zijn ze wel allen bondelingen, maar naar de inwendige zijde worden, als hgt meenens is, alleen de verkórenen bondelingen en Abrahams zaad door God genoemd. Het Praeadvies" (afdeeling dr J. Ridderbos, bl. 42, schijnt op die vertaling „noemen" zich te baseeren, als het daar heet, dat , , dit zaad naar zijn diepsten zin Christus is, waaruit dan weder volgt, dat ook oud-Israël aan die belofte naar haar diepsten zin slechts inzoover deel had, dat het met Christus was verbonden". Dat hier allerlei vragen onbeantwoord blijven, is duidelijk. Bijvoorbeeld deze vragen: ) wat is de „zin" van een „belofte"? b) is er een „diepe" en een „diepere" en een „diepste" „zin" van een belofte? c) wat is „Christus", en wat is , , deel hebben" aan Christus, en wat is „verbonden zijn met Christus" zoolang déze begrippenreeks hier opgesteld staat? En als we dan van dezelfde hand lezen, op bl. 45, dat de verkiezing of beschikking Gods even ver gaat als het verbond, en dat in Izak het zaad zal „gerekend" worden (!), en dat het nu niet Israël is, dat de Heere zoekt naar de „diepste" (!) bedoeling van verkiezing en verbond, DOCH (!) „de kerk des Heeren", en dat zoomaar eventjes verteld wordt dat die kerk de kern van Israël is, terwijl dan die kerN-kerK de VERGADERING (? wat voor eentje? een onzichtbare assemblee? ) der UITVERKORENEN is, wel, dan vragen we ons af: ie wordt hier vsdjs uit?

Ter vergelijking nemen we eens koning David. Aan David was — en ook dat heette een „verbond" — „zaad" toegezegd. Messiaansch zaad. „Naar zijn diepsten zin", we kiezen nu eens de formuleering van hierboven, zou dat zaad van Christus zijn. Nu komt de vraag: it welken zoon van David komt die Messias te voorschijn? Hij heeft er vele. Die vraag wordt door den profeet beantwoord: en zoon, op wien David aanvankelijk niet gerekend had (ook Abraham rekende niet op 'nlzaak), n.l. Salomo, zal de messiaansche lijn mogen doortrekken.. En zoo maakt God telkens weer een keus Oit de in Davids huis of uit Davids geslacht geborenen. Als men nu zou zeggen: n Salomo zal u dat messiaansche zaad genoemd (geroepen) worden, en b.v. niet in Adonia, den zoon van Haggith (1 Kon. 1 : 5 v.> , moet men dan redeneeren als volgt: at ook oud-Davids-geslacht aan die belofte naar haar diepsten zin slechts in zoover deel had, als het met Christus was verbonden? Indien „met Christus verbonden zijn" beteekent: ijn vader zijn in genealogischen zin, hebben dan alle koningen (en na de ballingschap niet-koningen), uit wie Christus naar het vleesch voortgekomen is, aan de belofte deel naar haar diepsten zin? Kunnen daar niet onder zijn, die zelf verwerpelijk zijn bevonden? Indien daarentegen „met Christus verbonden zijn" zou beteekenen: in mystieke unie met Hem verbonden zijn", geldt dit dan alleen van de uit Salomo voortgekomen Davididen? De belofte n.l. niet van Christus' genealogische stamvader te mogen zijn, doch de verbond s belofte?

De vraag stellen neemt niet minder tijd dan haar beantwoorden. Men voelt dan meteen, waar de schoen wringt. Indien de belofte aan Abraham, dat het messiaansche zaad alleen uit Izaak en niet uit zijn andere kinderen geroepen of genoemd zal worden o p één 1 ij n staat met de belofte aan David, dat alleen uit Salomo en niet uit zijn andere kinderen het koningszaad zou geroepen worden, en wij meenen, dat dit in bepaalde opzichten onbetwistbaar is, moeten we dan concludeeren, zooals dat Praeadvies doet, dat het niet Davids huis is dat de Heere zoekt naar de diepste bedoeling van verkiezing en verbond, doch de kerk des Heeren binnen Davids huis, en dat die kerk binnen Davids huis de kern van David is? Dan wordt de kern elk jaar kleiner, en zijn tenslotte alleen Jozef en Maria de gezochte kern van Israël. Waar men toch al uit kan komen!

We hebben nog een vraag, als we dr J. Ridderbos in het Praeadvies hooren concludeeren uit de woorden: n Izaak zal u (Abraham) het zaad „geroepen" worden. We vragen ons af: aarom laat deze exegeet, die zich toch den hebreeuwschen tekst herinnert, en daarvan levenslang studie gemaakt heeft, zoomaar het (door de Statenvertaling gebruikte) woord „noemen" (een aanhaling uit het hebreeuwsch van Gtenesis 21 : 12) stuivertje virisselen het het andere woord „rekenen to t", zeggende, wat niet zóó in den bijbel staat: n Izaak zal het zaad (naar synodocratische opvatting) gerekendworden (bl. 45) ? Dat een exegeet, die van het hebreeuwsche woord uit Gen. 21 : 12 ettelijke malen meer weet dan wij, en die over het grieksche woord „rekenen tot" minstens tienmaal langer studeeren moet dan een ander, eer hij in oorlogstijd bezwaarschriften van o.a. een collega-exe­ geet critisch onder de oogen ziet, omdat hij voor de volgende geslachten schuldig s, taat, als hij om, een ongelukkige exegese, annex haar gevolgen, collega's met schandemerken en de kerken met een vreeselijke ruïne laat zitten, — dat zulk een exegeet, zeggen we, in zulk een critisch tijdsgewricht kalmweg neerschrijft, dat in Izaak het zaad zal „gerekend" worden naar de bekende interpretatie, dat bewijst voor het minst, dat hem de vertaling „NOEMEN" in de maag zit, om niet te zeggen in vleesch en bloed gedrongen is.

Nu heeft in ons blad diezelfde tekst al eens de aandacht gehad. In de artikelen, waarmee we de vervangingsformule-nummer-één afwezen, zeiden we reeds, dat „noemen" geen goede vertaling kon zijn, doch „ROEPEN". Het scheppende roepen Gods. In Izaak zou Hij Abraham het zaad scheppen, in het aanz ij n roepen. Ds B. Jongeling heeft ons daarna verblijd met een artikel, dat het gezegde bevestigde, zulks op taalkundige gronden.

En nu de nieuwe vertaling? Daar staat: OOR IZAaK ZAL MEN VAN ZAAD VAN U SPREKEN. Dat lijkt me een compromis, dat even de moeihjkheid ontduikt, schoon met een wending naar de zijde, waar de opponenten van dr Ridderbos staan. En in de nieuwe Kantteekening wordt aangaande dat „door Izaak zal men van zaad van u spreken" gezegd: at men het ook zóó kan vertalen, misschien wel nïoet interpreteeren (er staat: of"): n Izaak zal zaad VOOR U GEROEPEN WORDEN; met de beteekenisvoUe toevoeging : vgl. dan voor roepen 8 : 30 en vs 11. Op 8 : 30 lezen we in de nieuwe kantteekening aangaande „roepen": krachtdadig, zoodat de roeping n; i©t slechts gehoord, maar ook gehoorzaamd word t". Men krijgt dus D'aaR den indruk: ) „roepen" is effectief, de daad van „roepen" (door God) bereikt ook wat Hij wil; en b) het is een „roepen", dat „aan-spreken" is, want er wordt gehoord en dan gehoorzaamd. In dien zin zal ook wel bedoeld zijn de kantteekening bij 9 : 11: od is de Roepende, zie 8 : 28, 30. In a) blijft deze aanteekening dus plaats openhouden voor' ons, maar in b) neemt hij dat weer terug, en gaat we, er den kant van het Praeadvies uit.

Het komt ons voor, dat de bewerker van dit gedeelte, dr R. Schippers, heeft gedacht aan wat Greijdanus schrijft in zijn kommentaar op Rom. 8 : 30, die ook zegt: at het in DIT vers bedoelde „roepen" niet maar een noodigen aanduidt, doch een effectief roepen, dat zich doet hooren en gehoorzamen, en zijnen inhoud verwerkehjkt. Inderdaad; dat past ook bij individuen, die in 8 : 30 bedoeld worden. Maar dr Schippers heeft bij 9:7 o.i. te weinig eraan gedacht, dat daar niet van individuen, doch van „z a a d", een gemeenschap, wordt gesproken. Wij krijgen dien indruk, omdat tot onze verwondering een verwijzing naar Rom. 4 : 17 ontbreekt. Daar naar verwijst evenwel Greijdanus in zijn exegese van 8 : 30 wèl. En op 4 : 17 zegt Greijdanus terecht: at daar (in de woorden: God roept de niet zijnde dingen als zijnde") bedoeld wordt IN HET AANZIJN ROEPEN, DOOR ROE­ PEN DOEN VERSCHIJNEN. Dit „in het aanzijn roepen" is wat anders dan het „roepen" door het evangelie.

In het aanzijn roepen.

Inderdaad. En zóó wil ik ook Rom. 9 : 7 opgevat zien: n Izaak zal Ik u zaad in het aanzijn roepen. , Het beloofde zaad, d.w.z. het volk, dat niet zou worden overgelaten aan zijn lot (ps. 147), maar dat door verbondsbeloften en verbondsoprichting Gods kerk zou zijn. En waaruit de Christus zou voortkomen.

En 't komt mij voor, dat de vertaling van dr Schippers, en een deel van zijn noten een streep halen door het Praeadvies en zijn kromme redeneeringen, maar dat zijn vertaling, voorzoover ze een middenterm kiest, en zijn noten, voorzoover ze Rom. 4 : 17 verzvsdjgen, en voorzoover ze tusschen roeping van AAN­ WEZIGE INDIVIDUEN eenerzijds en roeping van NOG NIET AANWEZIG VOLK anderzijds niet scherp onderscheiden, en dus ook voorzoover ze tusschen het roepen tot GELOOP (bij aanwezige individuen) ter eener en het roepen in het AANZIJN (van nog-nietaanwezig zaad) geen scherp onderscheid maken, de halve wending van het onzalige Praeadvies af half laten blijven, tweeslachtigheid in de hand werken, en het onbesliste standpunt typeeren, dat dr Schippers inneemt, sedert hij, waarom dan ook, zijn vrijheid heeft verloochend, toen hij de vrijmaking verloochende. Hij is onbeslist, want hij is zijn bejegeningsnorm kwijt, in dezen.

Of ik hier spijkers op laag water zoek? Of iemands theologisch werk meet naar de vraag: vrijgemaakt, ja of neen?

O neen. Althans niet, voorzoover de auteurs niet z e 1 f in al hun werk gemeten WILLEN zijn aan hun binding! Maar het gezegde illustreert, waarom ik indertijd opwekte: kijk eerst eens uit. Toen de Dordtsche vaderen kantteekeningen lieten schrijven door theologen bij de nieuwe vertaling van den Bijbel, waven het theologen, die wisten wat ze wilden. Ze hadden pas de Remonstranten eei> duJdeujk „neen" toegeroepen, en meenden voor God wat zè gezegd hadden.

Thans evenwel komen er nieuwe kantteekenaren. Ze behooren allernaal bij de synodocratie; en de toonaangevende lieden in dit bedrijf zijn wat de wilsvorming betreft, het samen eens. Niet wat het beweerde „g e 1 o o f" betreft. Riddeïbos' synode heeft een massa volgelingen. Ze heeft geen een ten aanzien der formules van '42gelóóvend volgeling. Als ze in dezen diep gelóóvend waren, dan hadden ze geen vervangingsformule gegeven in 1946, en geen nieuwe op stapel gezet, eerst in de actie-Van Teylingen-Bos, en later in de actie N. H. Ridderbos-Stap-synodocratische kerkeraad van Amersfoort, waarover we in de laatste nrs spraken. Ze. gelóóven het Praeadvies niet. Ze gelóóven ook de uitspraken van 1942—'44—'46 niet: ze maken er immers een órdekwestie van. Stel u voor, dat de Remonstranten in 1618/9 waren afgewezen met „leerregels" en dat die leerregeljs later waren voorgesteld als „ordemaatregelen", meer niet, meneer. Of dat het zoó gegaan was met de leeruitspraak inzake dr J. G. Geelkerken.

En omdat deze nieuwe kantteekenaren niet diep en vast gelóóven wat in 1942—'44—'46 is gezegd, en dr Schippers het ook niet heelemaal gelooft, daarom lijken deze nieuwe kantteekenaren ook niet op de oude. En dat is de reden, waarom zich een vergelijking opdringt. En soms in het nadeel van de nieuwe kantteekenaren uitvalt. Hun weck wordt gekenmerkt door een wil, hetzij om plaats te maken, althans om ruimte open te laten voor wat in 1942 goddelijke uitspraak heette, hetzij om door toelichtende formules den één niet aJf te vallen, en den ander toch ook aan de hand te houden.

En zoo wordt de opvatting van het „Praeadvies" in dezen het ééne oogenblik losgelaten, het andere toch weer niet radikaal prijsgegeven.

Nu weten wij, dat kantteekeningen verstandig doen, als ze niet te veel beslissen. Maar „niet te veel" beslissen is wat anders dan een goede beslissing eerst in de hand werken en dan weer remmen. Het is met gereserveerdheid-in-het-beweren net zoO' gesteld als met „vasten" en „eten" —: alleen wie „eet" kan „vasten" en alleen wie „vast" kan „eten". De wijze gereserveerdheid, die wij in Kantteekeningen weten te waardeeren, is niet bij de half, doch bij de heel overtuigden alleen mogelijk.

Van Rom. 9 naar 1 Cor. 7 : 14 is maar een kleine stap. Daar staan de bekende woorden aangaande de kinderen der geloovigen: u zijn ze HEILIG. Wat is dit „heilig"? Het Praeadvies, afdeeling-Polman, bl. 68, beweert, daarmee uitsluitende wat van de zijde der.voormalige Afgescheidenen beweerd is: at hier is UITGESLOTEN een „uiterhjke" verbondsheiligheid („uiterlijk" dan verstaan niet naar Hendrik de Cock, maar naar Ridderbos-Polman). Elders, afdeeling-Ridderbos, bl. 21, wordt beweerd, dat de uitdrukking „in Christus geheiligd" (waarvoor telkens verwezen wordt naar 1 Cor. 7 : 14) „moeilijk anders dan in den zin van een zaligmakende heiligheid — zelfs zonder eenige andere bij-beteekenis — kan worden verstaan". Trouwens, tevoren, bl. 20, was reeds opgemerkt, dat het woordje „heilig" in 1 Cor. 7 : 14 kan worden opgevat in tweeërlei zin; maar tegelijk werd vooropgesteld, dat ditzakelijk geen versa h i 1 maakte (bl. 19): en kon het nemen „in zijn vollen en diepen zin, waarin het de zaligheid insluit" (dan zouden „de uitzonderingen verwaarloosd zijn"), óf ook het woord „heilig" opvatten, als slaande „op alle kinderen hoofd voor hoofd", en dan zijn wij in onze beschouwing van de kinderen, zoolang het tegendeel niet is gebleken, „aan den vollen zin g e b o n d e n". Aldus het Praeadvies. Het is duide-

Hjk genoeg: heilig is dus: wedergeboren, vernieuwd. Tegenover deze meening van het Prcieadvies stelden anderen, b.v. Greijdanus, dat het Praeadvi^^s het mis had. „Zelfs in 2djn historisch overzicht faalt het", zegt Greijdanus, en wij zijn het ermee eens, want het historisch overzicht (van dr Polman, wemelt van de vergissingen). Volgens Greijdanus. schrijft dit Praeadvies aan Calvijn toe, wat Heshusius leerde, en door Calvijn bestreden werd, en zoo voort.

Naar Greijdanus' meening staat het historisch wel anders dan door het Praeadvies beweerd werd, toen dit beweerde, dat volgens de „algemeen© exegese" van den tijd van Datheen Ef. 5 : 26 en 1 Cor. 7 : 14 niet op een „uitwendige veïbondsheiligheid zien" (bl. 22, vgl. 31). Ook mijnerzijds is dit betoogd.

En wat lezen we nu in de nieuwe kantteekening? Als in 1 Cor. 7 : 14 gezegd wordt: de ongeloovige man is geheiligd in zijne vrouw en de ongeloovige vrouw is geheiligd in den broeder", dan wordt opgemerkt: dit geheiligd zijn kan onmogelijk een innerlijke heiliging beteekenen, daar deze niet zonder geloof en bekeering kan zijn". Maar als in datzelfde vers van de kinderen gezegd wordt: nu zijn ze heilig", dan wordt daarvan gezegd: zulke kinderen moeten als heilig beschouwd worden; het woord heeft hier dezelfde beteekenis als in 1:2, toegekende innerlijke heiligheid in Christus". Inclusief de woorden „beschouwen" en „toekennen" is dit dus weer de opvatting-Praeadvies-synode (bewerker van dit gedeelte: r Honunes). Terwijl op Ef. 5 : 26 gezegd wordt (door dr Schippers), dat „heiligen" daar beteekent: an God t o e w ij d e n. De ééne opvatting vóór, de andere niet vóór het Praeadvies.

Het zou onbillijk zijn, hier een punt te zetten. We moett'n dus onze opmerkingen een anderen keer vervolgen.

Voor ditmaal volstaan we met een diepen zucht over de onzalige scheuring, door onverstand doorgedreven. Deze vijf auteurs kimnen onze menschen niet missen, en willen het toch. Ze mógen niet anders, want ze hebben beweerd, dat wij in strijd met goddelijke waarheden zijn; en dat is nogal wat. Maar als hun leiders de kerk niet uit elkaar gejaagd hadden, en de krachten, di© nu bij ons zich kunnen doen gelden in den opbouw van kerk en wetenschap hadden willen behouden, en dan ijn onderling overleg hadden kunnen besluiten tot het trekken van één lijn in de kantteekeningen, wat zou dit werk, welks plan zoo prachtig had kimnen zijn, hebben kunnen beteekenen voor heel de prediking. Onberekenbaar zou de zegen geweest zijn; zooals nu het verlies onberekenbaar is. Ze hebben menschen weggejaagd, die ze niet kunnen missen; en nu zitten ze met een werk dat gedrukt wordt door 't gevoel van „pas op" en „kijk uit". En door halfheid, nu eens zwenken hierheen, dan weer daarheen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Bijbel met nieuwe kantteekeningen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's