GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is arbeid de Schriftuurlijke grondslag van den eigendom?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is arbeid de Schriftuurlijke grondslag van den eigendom?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie den man Mozes, gekomen aan het eind van zijn leven en staande aan de grenzen van Kanaan, tot Israël in D'eul. 6 den oproex--heeft hooren richten: „Hoor, Israël, de HEERE onze God is een eenig HEERE" en daarbij onder de bevolen woorden, die in het hart van dat volk zijn zouden, ook heeft vernomen de heenwijzing naar groote en goede steden, die het volk niet gebouwd had, naar huizen vol goed, die het volk niet gevuld had, naar vrijngaarden en olijfgaarden, die dat volkniet geplant had, die mensch moet vreemd opkijken, wanneer hij als vrucht van , , ernstige bespreking" (Inleiding brochure „De strijd voor vernieuwing der samenleving, blz. 3) door menschen, die ons vnllen doen zien wat er geschreven staat, zich ziet voorgehouden „dat de produceerende arbeid de grond is van menschelijken eigendom volgens den Pentateuch" (brochure blz. 16).

Bij de reeds genoemde armoede van een betoog bij gesloten bijbel, waar het gaat over zulk een belangrijke vraag als de grenzen van den eigendom volgens de Schrift, voegt zich nu de zoo mogelijk nog grootere armoede van een verkeerd beroep op wat dr van Es geschreven, heeft in diens proefschrift „De eigendom in den Pentateuch". De brochuresohrijvers maken het ons niet gemakkelijk hun beweringen te controleeren. Het boek telt over de 400 pagina's en nergens hebben zij hun aanhalingen van aanduiding der vindplaats voorzien. Zoo loopen eigen beschouwingen van de heeren dwars heen door gedeelten, die. aan dit boek van dr van Es zijn ontleend.

Toch hebben we de moeite genomen, een en ander na te gaan, welke moeite zich inderdaad loont. Dr van Es dan schrijft op meer dan één plaats in zijn boek over den grond van den eigendom: hoofdstuk 9 van het eerste deel handelt over „den grondslag van den

eigendom" en hoofdstuk 1 van het tweede deel over „den grondslag, waarop de eigendom in den Pentateuch voor Israël geregeld was". Wie nu nagaat, wat dr van Es daar geschreven heeft, kan tot geen andere conclusie komen, dan dat deze schrijvers der brochure op zijn best een halve waarheid hebben doorgegeven, welke in haar effect erger kan zijn dan een heele leugen, toen zij schreven: Dr van Es stelt in zijn proefschrift „De eigendom in den Pentateuch", dat de produceerende arbeid d e grond is van menschelijken eigendom" (brochure, blz. 16) (spatiëering van ons, G.). Weliswaar staat er een zin in dit werk op blz. 108, die bij niet al te nauwkeurige lezing, en dan buiten het verband, waarin hij gebezigd werd, dien indruk zou kunnen wekken: Welnu, de Pentateuch neemt ook dezen produceerenden arbeid van den mensch tot den grond van zijn eigendom". Zooals evenwel uit het woordje „ook" reeds blijkt, ging daaraan iets vooraf. Reeds in de tweede alinea van dit hoofdstuk 9 van deel 1 had dr van Es t.a.v. de ideëele, theoretische basis, waarop volgens den Pentateuch de eigendom van den mensch zou berusten, opgemerkt: TWEE grondslagen komen hierbij in den Pentateuch in aanmerking" (blz. 106). Uitgaande van de stelling, die wij nu overigens onbesproken laten, dat de grond van den ' goddelijken eigendom in voortbrenging ligt, komt dr van Es, al wijst hij af iedere gedachte als zou de mensch ooit „iets voortbrengen in een volstrekten zin" (blz, 107), waarom hij ook verwijst naar Mozes'waarschuwing aan het volk Israël, dat het niet zou zeggen: Mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verkregen" (Deut. 8 : 17), zoodat de mensch in alles van Gods medewerking afhankelijk is, toch tot deze gedachte, dat wat „als vrucht van dezen arbeid (des menschen) ontstaat, in betrekkelijken zin door den mensch geacht kan worden te zijn voortgebracht" (blz. 108). En dat wel, omdat er, naar dr vaji Es opmerkt, bij het aan zich dienstbaar maken door den mensch van hetgeen God geschapen heeft toch een zeker krachtsbetoon plaats heeft. Zeer voorzichtig zeg: dr van Es evenwel, dat dit geldt „in betrekkelijken zin". Dit krijgt nog meer relief, wanneer wij vervolgens even verder lezen bij hem: T och kan deze produceerende arbeidvan den mensch nog niet als een toereikenden grond voor zijn eigendom worden beschouwd" (proefschrift, blz. 109). Prompt daarop schrijft hij: De Pentateuch doet ons dan ook naast den produceerenden arbeid nog een anderen grond van des menschen eigendom kennen". Dfezen tweeden grond wijst hij vervolgens aldus aan: , In deze beschikking Gods ligt dan de tweede theoretische grond voor den menschelijken eigendom. Voor zoover zijn goed vrucht is van zijn arbeid, berust de eigendom des menschen op den arbeid, aan de productie dezer goederen ten koste gelegd. Voorzoover de mensch zijn goed uit de natuur in bezit neemt (occupeert), in de beschikking Gods, waardoor God de aarde en haar schepselen aan den mensch in gebruike overgaf. Feitelijk is er dan ook geen eigendom, waarvoor niet beide gronden zich samenvoegen, aangezien de mensch nooit in een volstrekten zin scheppen kan en daarom voor alle productie grondstoffen noodig heeft, en aan de andere zijde, ook de occupatie arbeid verelseht (jacht, vissoherij), of het geoccupeerde eerst door menschelijken arbeid tot gebruik moet worden ingericht (woning), of toch _met het oog op een volgende bearbeiding wordt in bezit genomen (bodem)" (proefschrift, blz. 110). Deze laatste opmerking wordt door dr van Es gemaakt, om aan te geven, dat een bloote inbezitname van land zonder gebruik niet met de goddelijke beschikking van Gen. 1 : 28, waaruit de menschelijke eigendom voortvloeit, kan worden gedekt. Die tweeërlei grond: e menschelijke arbeid en de Goddelijke beschikking, gevolgd door des menschen occupatie, kunnen nu voorts wel zóó naar voren komen, dat dan eens de nadruk valt op het ééne, dan weer op het andere. Dr van Es betoogt, dat in de Schrift bij vee, veldvruchten en andere producten van den menschelijken arbeid gaarne die woorden worden gebruikt, waarin het verband tusschen eigendom en productie uitkomt, terwijl voor den bodem, die zoo goed als geheel onafhankelijk van den arbeid des menschen bestaat, in den Pentateuch volgens hem „alleen zulke woorden voorkomen, die den eigendom als vrucht van occupatie doen kennen" (blz. 110).

Wij willen nu niet in den breede ingaan op de vraag of wij onzerzijds alles, hetgeen door dezen schrijver werd opgemerkt, precies zóó zouden hebben gezegd, en of wij bij de behandeling der stof dezelfde volgorde zouden hebben gekozen, dit staat toch wel vast. dat wanneer dr van Es spreekt over den arbeid als grondslag van den arbeid hij dien arbeid niet als den grondslag van den menschelijken eigendom aanwijst, doch in dat verband z^lfs spreekt van een grondslag „in betrekkeüjken zin" en een , , niet toereikenden grond" me't daarnaast als grondslag, als absoiuten grondslag, zonder beperkingen, de beschikki n^g Gods. Door ons wordt dat den eenigen, echten grondslag van den eigendom genoemd, omdat zoowel de menschelijke occupatie als des menschen productie in alles van God afhankelijk is en rechtstreeks volgt uit het ééne bevel van Gen. 1 : 2S: Vervult de aarde en onderwerpt haar".

Wanneer dan ook gesproken wordt in verband met den eigendom over het verband van arbeid en occupatie, en over de beschikking Gods t.a.v. die beiden. dan gaat het wat den factor arbeid betreft over den arbeid van den bezitter-producent, den rentmeester over den eigendom Gods. En de arbeider in loondienst dan, zal men vragen, wordt die door U geacht geheel te staan buiten die scheppingsopdracht van Gen. 1 VS 28? Neen, evenmin als eenig mensch zonder eigendom bestaan kan, evenmin staat eenig mensch buiten die opdracht van Gen. 1 : 28 of kan er zich aan onttrokken achten. Ook de arbeider in loondienst, evenals de kunstenaar en de geleerde, de predikant en de onderwijzer, hebben deel aan die scheppingsopdracht. Zij aJlen hebben recht op het loon voor hun arbeid. Christus richt het bekende woord „de arbeider is zijn loon waardig" tot de zeventigen, als arbeiders in den oogst des Heeren uitgezonden. Zoo veelvuldig ook in de Schrift op dat loon van den arbeider, als iets wat hem van den Heere toekomt, en hem dan ook niet onthouden mag worden, gewezen wordt, nergens zegt deze zelfde Schrift: e arbeider wordt door zijn arbeid eigenaar of mede-eigenaar van wat hij produceert, gelijk deze brochureschrijvers en hoofdbestuurders concludeerend ons willen wijs maken.

Dat ook dr van Es zulks niet deed, behoeft ons niet te verwonderen, die hem een wettelijk of contractueel geregeld medezeggenschaps recht voor den arbeider in loondienst, bij de bespreking van het gezag en de eigendomsverhoudingen, zooals deze in verband met de medezeggenschap voorkomen, hoorden afwijzen als socialisme en klassenstrijd. Dr van Es ble^f daarin ook in 1929 in de lijn van zijn proefschrift van 1909, waarom hij ook in de in de reeks Christendom en Maatschappij in 1910 verschenen brochure „De grondslagen van den eigendom bij het licht van de eerste vyf boeken der Heilige Schrift" er reeds op kon wijzen, dat de theorie dat de arbeid de grond vormt van den eigendom, de theorie, welke de brochureschrijvers dr van Es thans in de schoenen willen schuiven, de theorie is, welke het moderne socialisme diende als uitgangspunt voor de leer van de meerwaarde (brochure Dr V. Es, blz. 13). Tegen deze theorie, dat de arbeid de grondslag zou zijn van den arbeid keerde zich ook prof. Fabius in zijn Prae Advies voor het Sociaal Congres in 1891: „Doch het beginsel zelf is onjuist, dat een product zou toekomen aan eenig persoon of wel aan de menschheid of aan een en ander naar evenredigheid — omdat het alleen door de kracht, door de daad en medewerking van menschen bestaat. Het is niet waar, dat het koren ontstaat door hem, die de graankorrel in de voren wierp. Zelfs niet, al rekent men ook met den grond. En arbeider én grond zijn slechts de middelen, waardoor de Heere werkt. Paulus moge planten en Apollos nat maken, het is de Heere die den wasdom geeft, ja, die ook voortdurend de kracht aan den arbeider toevoert".

Het is wel heel erg, dat een christeüjke vakorganisatie zóó ver de plank misslaat, dat zij, willende komen tot eenparigheid van gevoelen over de grenzen van den eigendom, met name van de productiemiddelen, den arbeid aanwijst als den grondslag van den eigendom en de beschikkingen van den Heere God als absoiuten en eenigen grondslag zoowel van den eigendom als van den arbeid des menschen, waarvan deze beide in ontstaan en voortbestaan in alles afhankelijk zijn, eenvoudig onvermeld laat. Het is juist daartegen, dat immers gaat het dringend vermaan van de Schrift: „Maar gij zult gedenken den HEERE, uwen God, dat BSj het is, die kracht geeft om vermogen te verkrijgen; opdat Hij Zijn verbond bevestige, dat Hij uwen vaderen gezworen heeft, gelijk het te dezen dage is"

(Dteut. 8 : 18).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Is arbeid de Schriftuurlijke grondslag van den eigendom?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's