GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VERHEERLIJKING VAN DE VRIJMAKING?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERHEERLIJKING VAN DE VRIJMAKING?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

Onlangs kreeg ik ongevraagd inzage van een correspondentie, die mij niet rechtstreeks aanging, doch me als kerklid wel interesseerde. Omdat ik vermoedde, dat ook anderen wel eens gaarne hun gedachten zouden laten gaan over de in bedoelde correspondentie aangeraakte onderwerpen, vroeg ik of het goed was dat ik — met volkomen terzijdestelling van persoonsof plaatsaanduiding — in ons blad er eenige opmerkingen aan zou verbinden. Het werd toegestaan. Ik breng dus eenige veranderingen aan, en laat hier en daar iets weg; maar geef voorts zakelijk weer, wat hij, die de correspondentie opende, te zeggen had. Hier volgt dan allereerst zijn stuk in mijn vrije reproductie:

Het heett weinig nut U uit te leggen waarom de verheerlijking van de Vrijmaking mij tegenstaat. Al dat verheerlijken van de Vrijmaking ademt m.l. een mystiek, even ongezond en onschriftuurlijk, als die waartegen terecht vaak in onze kerken wordt opgekomen. Het zegt mij ook niets, of in de vrijmaking , , iemands oogen zijn geopend", of hij „blijde ontroering" heeft gevoeld en nog voelt.

Ik zelf „gevoel" een en ander heel anders.

Maar op dit plan is geen discussie mogelijk.

Eigenlijk is dit het, wat sommigen noopte, om „uit het ambt der geloovigen" te ageeren; want het heeft geen zin meer om „den kerkelijken weg" te volgen in een kerk en kerken, die menschelijk handelen vereenzelvigen met Christus' verlossingswerk en hierover dus geen critiek uit Gods Woord meer mogelijk achten. .

iDan kan men niet spreken over wat ons gescheiden heeft en houdt, immers God heeft ons gescheiden en men zou met een variant kunnen zeggen „wat God gescheiden heeft, hereenige de mensch niet".

Hier Is m.i. eenerzijds sprake van een gebrek aan geloof van wat God kan doen en anderzijds een angst voor eigen vermeend geloofsinzicht.

Anderzijds ben ik van oordeel, hetgeen ik U ter voorkoming van misverstand mededeel, dat bovenbedoelden, die „uit het ambt der geloovigen begonnen te ageeren", hunnerzijds te weinig geloof hebben in hetgeen God nog in onze kerken kan doen, hoewel ik hun wanhoop versta, nu het zich laat aanzien, dat binnenkort geen ambt meer zal openstaan voor hen, die evenzoo denken als zij en intusschen de besluiten van bijna alle kerken daar liggen en de „pers" eenzelfde geluid laat hooren.

Maar erger vind ik het, als iemand degenen, die heengingen zou typeeren als zulken, die blijkens hun eigen woorden, zelve niet meer aanvaarden, dat onze Kerk recht van bestaan heeft en zich dus in feite reeds van die Kerk hebben losgemaeikt.

Wie zoo iets , , constateert", zegt daarna, dat de broeders zich in feite van de kerk hebben losgemaakt. Deze , , constateering" evenwel is in strijd met de feiten. Het is een „constateering" die geheel op één lijn staat met de „constateeringen" van ds Kakes te Bedum over ds Hoekstra CS. met de „constateeringen" van de Synodale kerken over de kerk van Bergschenhoek, de geschorsten en afgezetten en allen die zich vrijgemaakt hadden van de Synodebesluiten, en ook geheel op één lijn met de , , constateeringen" van onze zijde over degenen die zich niet vrijgemaakt hebben.

Deze „constateering" ontslaat de ambtsdragers van tucht.

Prof. Rutgers schreef hierover reeds: „Het is een gemakkelijk middel om van lastige broeders af te komen, doch in flagranten strijd met het Geref. Kerkrecht.

Als zulke broeders zich hereenigen met de Synodale broeders kunnen zij terecht een beroep er op doen, dat men ze te voren reeds had losgelaten.

Men kan in onze pers wel lezen uitlatingen als deze: „Niet de formule van Ds Bos is leer van de (synodalel kerken geworden, dat was en is gebleven de Vervangingsformule en de formule van Ds Bos mag nooit anders gelezen worden dan in den zin van de Vervangingsformule".

Maar dit Is toch precies andersom dan in feite het geval Is?

Immers de formule van ds Bos is in overeenstemming met de Vervangingsformule verklaard.

Dit beteekent dus, dat de Vervangingsformule gelezen mag worden in den zin van de formule van ds Bos en niet andersom.

Men kan onder ons hooren verzekeren, dat (bij de synodalen) bindend is de leer die ons rooft de zekerheid omtrent de vraag of wij wel zijn in het Verbond. Maar dit is weer onjuist; immers in de formule van ds Bo.s staat duidelijk, dat wij en al onze kinderen in het Verbond zijn.

Verder kan men onder ons hooren beweren:

„In den strijd van de Vrijmaking hebben wij gezegd: Een besluit van een meerdere vergadering wordt eerst vast en bondig door ratificatie van den Kerkeraad".

Dat is toch beslist onjuist. Dat is immers in flagranten strijd met de duidelijke woorden van art. 31 K.O.

U maalct van , , vast en bondig tenzij bewezen worde enz.": „niet vast en bondig totdat de kerkeraad ratificeert".

En dan hebben wij bij de Vrijmaking altijd gezegd, dat de Synodes van „vast en bondig tenzij bewezen worde" maken: „vast en bondig totdat in beroep bewezen worde".

Ik kan het niet anders zien: zulk redeneeren Is een bewijs van een „doorslaande" reformatie die zoovelen bi onze kerken afschrikt en bedroeft.

Constateeriug op constateering, van „verval" tot „gevallenen", van „dwaling" tot „ketterij".

Men maakt het gemakkelijk, om op de wijze v^ zulke redeneering precies hetzelfde over de Vrijmaking en de Vrijgemaakte kerk te redeneeren.

Bijvoorbeeld zoo"

De groote beteekenls van den synodalen strijd hebben wij in 5% jaar steeds beter leeren zien.

De vrijmaking was geen op zichzelf staand ding, daar­ in is aan het licht getreden het verval bij degenen die zich later vrijgemaakt hebben enz.; met dit verschil, dat in plaats van straffe van schorsing of afzetting moet komen: , , constateering van losmaking van de Kerk" (de wering uit het ambt is reeds vele malen geschied).

De schuld die men verklaart te hebben moeten belijden voor God en menschen ben ik nog nergens tegen gekomen.

Herhaaldelijk hoort men bij ons klachten als deze: „Men noodigde tot samenspreking, maar bleef ons daarbij zien g, ls zulken, die ten onrechte zich hadden vrijgemaakt, als zulken, die het lichaam des Heeren hadden gescheurd".

Maar hebben wie zoo spreken de Synodalen ooit anders gezien? Dit verwijt treft eerstgenoemden veel meer dan laatstgenoemden. Zij zijn bereid te spreken over alles wat gescheiden heeft en houdt.

Willen wie zóó spreken over de synodalen nog wel spreken met hen over hun zonden? Men hoort wel eens zeggen: „Dat wie vuil is nog vuiler worde", „verwerp een kettersch mensch na de eerste en tweede vermaning".

, Ziet U, met al deze dingen heb ik „moeite". Gaarne ben ik bereid mij te laten voorlichten.

Tot zoover — na wegwerking van plaatselijke bizonderheden — de door ons gelezen brief.

We willen graag er enkele opmerkingen aan verbinden.

De eerste zal de kwestie raken van de „v e r h e e r-1 ij king der vrijmakin g". Die staat den schrijver tegen.

Nu, mij ook. En, ik vermoed, dengenen, die door schrijver worden aangesproken, eveneens.

Want vrijmaking is geen pleziertje, doch een opgedrongen daad van neen zeggen tegen een brutalen eisch om ja-te zeggen. Zij is dus een enkele acte van gehoorzaamheid door overigens met alle boosheden behepte menschen. En net zoo min als men een verheerlijking b.v. van een bepaalde eigen bekeeringsacte aandurft, net zoo min verheerlijkt men de vrijmaking. Die was óók zoo'n bekeeringsacte. Net zoo min als de Samaritaan, die den door priesters voorbijgeganen geplunderden zieken man zijn daad van naastenerkenning verheerlijkte, het zoo min als Luther zijn „ik kan niet anders" (met respect voor historiografen, als 't niet gebeurd mocht zijn) verheerlijkte, net zoo min als Petrus, die man tegen wien men 'n heele fluistercampagne zou kunnen beginnen, zijn „neen" tegen Kajafas verheerlijkte, net zoo min zal iemand de vrijmaking verheerlijken.

Misschien komt het pure denkbeeld van verheerlijking der vrijmaking hiervan, dat men zich niet meer indenkt, wat vrijmaking eigenlijk was. 't Was eigenlijk niets bizonders. Een synode stelde aan iemand vijf vragen. Te beantwoorden met „ja" of „neen". Nietantwoorden zou worden aangemerirt als schuld. Verkeerd antwoorden natuurlijk ook. Want het was de Heere God, die de vragen stelde, zoo beweerde de synode. De Heere eischte: ja. Vijf keer. Alleen dat ja was heiligmaking. „Neen" beteekende verharding in een reeds geconstateerd gruwelijk kwaad. Aldus de vragende, met profetisch gezag bekleede synode.

De man, om wien het toen ging, had al zijn best gedaan, die vragenstellerij aan de vragers uit het hoofd te praten. Hij had publiek geadviseerd: menschen, wees nou eens kalm, en heb nu eens wat geduld en pers die candidaten niet om bij het kerkelijk examen te verklaren dat Greijdanus den kop kwijt is, want heusch, dat is hij n i e t. Wacht tot na den oorlog. Maar de synode wou niet luisteren. Daar kwamen de vijf vragen. Ja of neen: de Heere vordert „ja".

Toen moest die man antwoorden naar zijn beste weten. Stel, dat hij het anders deed, — 't kon geen opwelling zijn, want de synode gunde hem veertien dagen bedenktijd — stel, dat hij het niet naar zijn beste weten deed, dan zou hij aan zijn zondenregister een zeer zware hebben toegevoegd. En anderen hebben dóen zondigen, want ze keken allemaal to% wat hij zeggen zou. En deed hij 't verkeerd, ze zouden hem moeten beschuldigen van mede-invoering van valsche normen.

Toen zei die man precies, wat hij ervan dacht. Hij zei: neen. Want „ja" leek hem slecht.

En daarna zeiden ze: dan wil de Heere niet, dat u ooit meer „leert" in de kerk. Hij wil het ook niet van wie er net zoo over denkt als u. U bent gestaakt door den Heere God om deze redenen. Want iets anders is nooit met geen enkel woord ook maar aangeraakt. Uw geval is publiek en beslissend voor heel de kerkelijke samenleving.

En toen zei hij: om deze door u aangevoerde redenen wordt niemand door den Heere gestaakt. En dus blijf ik dienen. Gelijk ook anderen met allemaal weer andere levensgeschiedenissen, met ander karakter, en ander temperament, bleven dienen. Ze jtiakten hun ransel weer op en liepen verder.

ransel weer op en liepen verder. Zoo iets verheerlijkt men niet.

Maar omdat er nog wel wat meer te vertellen is, hopen we volgende week verder te gaan.

Want nü komen immers de dingen zóó te staan: de synode zegt: verheerlijk God in mijn eischen' van een ja. En de ander zegt: verheerlijk |? od door het spreken van dit afgeperste neen. Nu moet ieder kiezen.

Iets anders dan glorieeren!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

VERHEERLIJKING VAN DE VRIJMAKING?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's