GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis van de vrijmaking voor theologie en leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis van de vrijmaking voor theologie en leven

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IX)

5. DE VBBBINDINGSSCHAKEL TUSSCHEN GEMEENE GRATIE EN PLUKIFOBMITEIT.

Hier stuiten we op de verbinding tusschen Kuyper's gemeene-gratie-begrip en zijn theorie van de pluriformiteit der kerk. Het één is niet los te maken van het ander. Het zijn beide elementen van het g'edachtencomplex, dat Kuyper concipieerde.

Het is interessant op dit punt de wegen van Kuyper's denken te volgen. Zijn grondfout is o.i., dat hij over de kerk gedacht en gesproken heeft als over een in de tijdelijke werkelijkheid voorhanden fenomeen. Hij heeft de kerk niet beleden als een werkelijkheid, waarvan het bestek in de Schriften is geteekend en die daarom alleen in de dageüjksche actueele gebondenheid aan de Schriften kan vergaderd 'vyiorden, maar hij heeft over de kerk gedacht en gesproken als over een werkelijkheid, opkomend uit het door de gemeene gratie gecontinueerde scheppingsleven. En, nu hij eenmaal dezen weg is ingeslagen, vloeit daar vanzelf uit voort dat het leven van de kerk dan beheerscht wordt door de wetten van de gemeene gratie.

Daardoor heeft hij de mogelijkheid geschapen de wet der ontwikkeling) die hij, negentiende eeuwer die hij was, overal zag werken in de schepping, ook op de kerk toe te passen. Zoo komt het dogma van de pluriformiteit der kerk als het ware ongedwongen uit zijn gemeene-gratie-denken op. Vandaar dat hij schrijven kan: „Evenals elke andere menschelijke levensopenbaring is ook zij onderworpen aan de • wet der ontwikkeling. (Die „zij" is dan de kerk). Deze wet der ontwikkeling nu stelt op alle terrein van leven den regel, dat deze ontwikkeling ga door splitsing en door daaruit geboren strijd. Wat begint en moet beginnen met eenvoudig te zijn, gaat bij hooger ontwikkeling altoos en naar Gods ordinantie in veelvormigheid of pluriformiteit over" ''^.)

In dit citaat ziet ge prachtig de Hjnen loopen van Kuyper's denken over de gemeene gratie naar de pluriformiteit der kerk. Het één vloeit als het ware uit het andere voort. In heel het scheppingsleven heerscht de wet der ontwikkeUng.

Waarom zou de kerk aan de werking van die wet onttrokken zijn? Het ontwikkelingsdenken van zijn eeuw heeft Kuyper hier in zijn greep en drijft hem voort, ook in zijn spreken over de kerk. Vanuit dezepositie is het naar het formuleeren van de leer der pluriformiteit maar één stap. Hij ziet hoe heel de geschiedenis van de christelijke" kerk door deze ontwikkelingswet beheerscht wordt. Een oogenblik scheen het, dat door de roomsche hiërarchie de ontwikkeling van de kerk van het eenvormige tot het veelvormige tot staan zou worden gebracht. Maar het is en bhjft de groote beteekenis van de Reformatie, dat zij aan die ontwikkeling weer den vrijen loop gegeven heeft. . Wel drong dit nog niet door tot het bewustzijn van de Reformatoren. Zij waren zelf nog bevangen door de roomsche eenheidsidee, maar later kwamen hun volgelingen tot beter inzicht.

Kuyper schrijft dit letterlijk zoo: „Toch kon eerst nadat de kruitdamp van dezen strijd was opgetrokken, de doorbreking van het proces tot het bewustzijn doordringen. Vandaar dat ook de Reformatoren, nog in de Roomsche eenheidsidee bevangen, zich aanvankelijk niet anders voorstelden, of de Roomsche Hiërarchie zou worden vernietigd, en de vrijgemaakte kerken zouden als nieuwe eenheid zich openbaren-Dogmatisch hebben zij daarom de Roomsche eenheidsidee nog bepleit, en in hun ijver het ondenkbare beproefd, om de gebroken eenheid te herstellen". Kuyper vervolgt dan met de beteekenisvoUe woorden: „Dit pogen is mislukt en moest mislukken (Spatiëering van ons). Die eenheidsidee was toch niet opnieuw te verwezenlijken, tenzij men ze opnieuw omzette in een clericale hiërarc h ie "? *).

' In dit laatste citaat geeft Kuyper niet alleen een bepaald kerkbegrip, maar komt hij zelfs tot een constructie van de kerkgeschiedenis vanuit zijn door de gemeene gratie beïnvloede ontwikkelingsdenken. Dit beheerscht daardoor ook de visie van hem en zijn leerlingen op de belijdenisgeschriften en hun beteekenis. Zij zien de kerk onderworpen aan een steeds voortschrijdende ontwikkeling, die de breuk in de kerk ziet als een factor in de ontwikkeUng tot een steeds rijker leven.

Kuyper heeft er zich dan ook rekenschap van gegeven, dat hij op deze wijze in confüct kwam met de beUjdenis. De belijdenis en de oude theologen hadden voor deze ontwikkelingswet nog geen oog. Hoewel zij zelf de roomsche hiërarchie doorbraken, drong het nog niet tot hun bewustzijn door, dat zij daardoor vrij baan maakten voor de pluriformiteit. Vandaar dat Kuyper er ook toe komt dit openlijk uit te spreken. Hij zegt zelf: „Hierdoor nu is een klove gaan gapen tusschen de in de Belijdenis uitgedrukte overtuiging, en de overtuiging die zich later onder den drang van het leven gevormd heeft" < ''°). De confessie houdt dus nog vast aan de eenheid der kerk in het zichtbare, en op dit punt is er een duideUjk conflict tusschen het belijden der kerk, zooals het in de confessie is uitgedrukt en den huldigen stand van het geloofsbewustzijn der kerk. Kuj^jer rekent dan ook op dit punt rustig met de confessie af. „En hierdoor nu is het gekomen, dat in onze Formulieren van Eenigheid, en zoo ook bij onze oude dogmatische schrijvers, het denkbeeld van de eenheid der zichtbare kerk nog stand hield, terwijl toch in het werkelijke leven steeds openhartiger met de pluriformiteit der zichtbare kerk gerekend werd""").

Wel moet eerhjkheidshalve vastgesteld worden, dat Kuyper toch gevoelt, hoe in de gedeeldheid der kerk onder den invloed van de wet der ontwikkeling iets wringt. „Pluriformiteit is naar onze vaste overtuiging een phase van ontwikkeling waartoe ook de kerk van Christus in het zichtbare moest komen; maar de pluriformiteit is historisch op een wijze tot stand gekomen, die het eenheidsbesef beleedigt. Hadde ook hier de zonde niet alles bedorven, dan had de pluriformiteit zich moeten ontwikkelen zonder de eenheid prijs te geven, ook al kon die eenheid niet dan federatief gevonden worden""').

Zoo' is dus ook de dusgenaamde pluriformiteit een integreerend deel van Kuyper's gedachtenwereld. Theoretisch vloeit het voort uit zijn gemeene-gratiebegrip. Maar ook practisch heeft het groote beteekenis. We hebben juist boven uiteengezet, hoe volgens Kuyper er maar één weg is voor de inwerking door de kerk op de Overheid en wel die van politieke machtsvorming in den weg van den stembusstrijd.

Maar daarvoor heeft hij dan ook de leer der pluriformiteit noodig. Want daardoor is hij nu in staat de christenen van Nederland te mobiliseeren achter het vaandel van de partij, ongeacht welke kerkelijke belijdenis zij hebben. Voor zijn staatkundige actie kan hij nu de belijdenis der kerk missen. Daarvoor heeft hij een z.g. Program van Beginselen, een soort van staatkundige behjdenis, buiten de kerkelijke belijdenis om, en zooals wij boven zagen, op concrete punten er duidehjk mee in strijd. Ook op het punt der kerk. Want de pluriformiteit is doorgedrongen, ook in het Program van Beginselen. In art. 3 staat immers, dat het Staatsgezag ten onzent gebonden is aan de eeuwige beginselen, die in Gods Woord geopenbaard zijn, evenwel niet rechtstreeks gelijk in Israël, noch door de u i t s p r a a k van eenige kerk, maar in de consciëntie van overheid en onderdanen. Men lette op dat eene zinnetje: noch door de uitspraak van eenige kerk. Daarin worden alle k e r k e n op één hoop geworpen en het onder si cheid tusschen ware en valse h: e kerk gene­ geerd.


63) Gemeene Gratie, 3, pag. 287. Zoo schrijft Kuyper ook t.a.p.: , , Zoo is het ook in het leven van de plant, van het dier, en, op menschelijk terrein, in het gezin, in het geslacht, in het bedrijf, in de kunst, in de wetenschap, in het staatkundig leven, en zoo ook in het leven der kerk". Men lette erop, hoe Kuyper in deze reeks ongemerkt overspringt vanuit het z.g. gemeene gratie-terrein, naar dat van de „particuliere" genade.

64) t.a.p.

65) Gemeene Gratie, 3, pag. 230.

66) t.a.p.

67) Gemeene Gratie, 3, pag. 231.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De beteekenis van de vrijmaking voor theologie en leven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's