GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over de exegese van Openbaring 17

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over de exegese van Openbaring 17

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

Aan het eind van mijn vorige artikel concludeerde ik, dat m.i. onder de , , hoer" onmogelijk verstaan kan worden de wereld-als-cultuurmacht. Ik moet daar nog iets meer van zeggen. Want er zijn auteurs, die bij de „hoer" denken'aan één bepaalde historische belichaming van het wereldrijk, nl. het romeinsche imperium. Zoo b.v. Schilder (Christus en Cultuur, p. 71; vgl. zijn Openb. van Johannes), goeddeels toch wel in overeenstemming met Greijdanus.

Men krijgt dan dus dit: dat door den Antichrist geen einde wordt gemaakt aan de wereld met haar cultuur, doch aan één bepaald rijk met de voor dat imperium typische cultuur. Mijn critische opmerkingen in het vorige artikel zouden dan dus deze auteurs eigenlijk niet raken eens.

Toch meen ik, dat de identificatie: „de hoer is het romeinsche imperium met zijn cultuurschatten" door den tekst zelf weersproken wordt. Breed kan ik hierop niet ingaan; ik moet daarvoor verwijzen naar mijn artikelen, met name naar die plaatsen waar ik een exegese geef van het beest met zijn zeven koppen. Een enkele opmerking mag ik daaraan in dit verband nog wel toevoegen. Indien de „hoer" aanduiding is van het romeinsche imperium, is de „hoer" tevens ident met den zesden kop van het beest. Want ik geloof niet, dat iemand bestrijden wil, dat met dien zesden kop het romeinsche rijk is bedoeld. Maar het beest ontvangt juist in dezen kop' een doodelijke wond. Het beest zelf komt dan na verloop van tijd wel weer overeind, doch dat beteekent niet dat de zesde kop voor de tweede maal zich vertoont, doch dat het beest zijn zevenden kop verheft. M.a.w. het wereldrijk is als romeinsch imperium doodelijk getroffen. Doch identificeert men nu de hoer met dit imperium, dan beteekent dit dat toen deze hoer met haar cultuur den nekslag kreeg. Doch dat klopt niet met het vervolg van het hoofdstuk: op het moment dat het beest zieltogend temeer ligt, is de vrouw in volle fleur, verleidt ze de duizenden, en spreidt ze al haar glorie ten toon. En ook: ze ontvangt den genadeslag pas in de dagen van den achtsten koning, den antichrist. Zij gaat dus niet met den zesden koning te gronde, en kan daarom ook m.et het romeinsche imperium niet ident zijn.

Ik knoop hieraan vast enkele opmerkingen over wat ik noemde sub II, d; dat deze hoer wordt genoemd in VS 18 „de g r o o t e stad"; grieksch: polis. Want ik meen, dat dit ook al tegen de cultureele opvatting pleit, en meteen voor het vervolg groote beteekenis heeft.

Een breede bespreking van wat „polis" is, kan ik hier niet geven. Maar ik herinner me nog levendig, dat ik in één van de eerste oorlogswinters me gexui-. men tijd heb bezig gehouden met een monografie over dat onderwerp, dat me ontzaglijk boeide. Ik heb hier het oog op het boek van Karl Ludwig Schmidt: „Die Polis in Kirche und Welt" (Zurich 1940). Schmidt geeft zooals zijn gewoonte is eerst heel veel lexicografisch materiaal. „Polis" beteekent volgens hem allereerst „stad", en dan ook „den Vereinder Burger, die Stadt-gemeinde, den Stadt-Staat (city-state), den Staat (civitas)". Ik hoop, dat iedere lezer dit citaat kan begrijpen. Het is dus een woord, waarbij het gaat om een gemeenschap van menschen, met burgerrechten en - plichten, met overheid en onderdanen, met wetten en ambten. Ik teeken hierbij aan, dat Schmidt onder de hoer Rome verstaat (p. 13); dus daarin allesbehalve een steun voor de door mij verdedigde exegese is.

Maar belangrijk vind ik dit alles wel. Met „polis" wordt in ieder geval een concrete gemeenschap, een georganiseerd samenlevingsverband bedoeld. Daarom echter schijnt het me onmogelijk, om onder de „hoer" te verstaan de wereld-als-cultuurmacht. De wereld in den zin van „wereldrijk" kan inderdaad „polis" heeten. Maar de wereld naar een bepaald aspect, de wereld-als-cultuur­ macht kan nimmer „polis" worden genoemd. Aspecten zijn abstracties, doch geen concrete gemeenschap. M.i. pleit het gebruik van den term „polis" dan ook heel sterk tegen de cultureele exegese.

Indien dit juist is — en ik meen, dat het juist is —, dan blijven dus slechts twee mogelijkheden meer over: de politiek e, die bij „hoer" denkt aan de wereldmacht in al haar bestaansvormen dan wel aan één bepaalde belichaming ervan (Rome); en de k e r k e-1 ij k e, die hier gesproken ziet van de „valsche kerk".

Toen ik eenmaal zoover was, vond ik de zaak aanzienlijk vereenvoudigd. Want op dat moment kreeg : k voor het eerst de overtuiging, dat met de „hoer" gedoeld werd op de valsche kerk. Juist omdat ik overtuigd was, dat we tusschen beest en hoer moeten onderscheiden, en die twee moeten zien als verschillende concrete lichamen. Zoolang er nog meer mogelijkheden waren, bleef het voor mijn besef nog onzeker wat bedoeld was. Doch toen de mogelijkheden gereduceerd waren tot het dilemma: óf wereldrijk, óf valsche kerk, kwam er teekening in de situatie. Het beest was immers het wereldrijk, en was van de hoer onderscheiden. Ergo: er bleef voor de exegese van „hoer" geen andere mogelijkheid dan de „kerkelijke".

Dat beteekent niet, dat ik hier ophouden kan. Voor mezelf had ik toen wel een bepaalde overtuiging; doch het ging er nog om, om die te toetsen aan het voorhanden materiaal in den tekst. Ik moest dus nog onderzoeken of deze opvatting paste in het raam van al de gegevens der Schrift, of dat ze die op eenig punt geweld aandeed.

Daarom ging ik al de gegevens, genoemd onder II, langs om te zien, in welke richting ze wezen, in die van de „politieke" dan wel in die van de „kerkelijke" opvatting. Ik wil die verschillende momenten dan nu ook de revue laten paseeren.

a) het zitten van de vrouw op het beest met zeven koppen wordt uitgelegd als een zitten op „zeven berge n". Boven wees ik er al op, dat wie hoer en beest identificeert eigenlijk het wereldrijk laat zitten boven op zichzelf; daarmee wordt de voorstelling zelf onduidelijk, en een redelijke verklaring valt moeilijk te geven.

Toch geeft de engel een verklaring, en wel deze, dat de zeven koppen allereerst zeven bergen verzinnebeelden. Daarmee is de geografische positie der hoer aangegeven. Dat die zeven bergen zien op Rome, de stad der zeven heuvelen, is voorzoover ik weet nergens bestreden. Ook niet door mij.

Even verder (zie II b) wordt echter gezegd, dat het zitten der vrouw temidden van vele wateren aanduidt haar positie .temidden van volken, scharen, natiën en tongen. Daarmee wordt niet ontkend, dat die hoer in Rome resideert, doch wel dat ze alléén daar verblijf houdt. Ze heeft immers een plaats temidden van alle volkeren, internationaal. M.a.w. de hoer heeft haar plaats in het toenmalige wereldcentrum, doch ze heeft zich ook internationaal uitgebreid.

Vragen we nu: s hiermee iets beslist ten aanzien van de keus tusschen de politieke en kerkelijke opvatting? , dan meen ik dat het antwoord ontkennend moet luiden. Want wanneer men „hoer" hier opvat als aanduiding van het wereldrijk, dan verkrijgt men een redelijken zin: at wereldrijk is gevestigd in Roffle als centrum, en het heeft zijn vertakkingen internationaal. Doch er is ook geen reden te zien, waarom de kerkelijke opvatting hiermee zou strijden. Want ook de kerk had zich toen internationaal al uitgebreid en ook in Rome haar plaats gekregen. De valsche kerk? Inderdaad, want de Joden zaten in Rome en waren toen Johannes de Openbaring schreef, verspreid onder alle volkeren. En ik geloof niet, dat wat wij in de belijdenis onder „valsche kerk" verstaan zakelijk, en ook terminologisch, aan Johannes onbekend was. Ik denk hier aan 2:9, waar hij spreekt van hen, die „zeggen (!!) dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn oen synagoge (!!) des Satans". Johannes kent dus een gemeenschap, die beweert te zijn de gemeente des levenden Gods, terwijl ze in werkelijkheid synagoge des Satans is. Ieder, die weet, dat „synagoge" een van de termen is ter aanduiding van kerkelijke gemeente, ziet dat Johannes „gemeenten" kent, die ten onrechte dien naam dragen. Men vergelijke daarbij den aanvEuig van art. 29 der Geloofsbelijdenis. (Zie over de terminologie voorts: . Rost, Die Vorstufen von Kirche und Synagoge im Alten Testament, 1938; K. L. Schmidt, Die Kirche des Urchristentums, 1927; idem, art. over ekklèsia in Kittel's Wörterbuch). .

M.a.w. wat onder a) genoemd werd bewijst nog niets ten voordeele van de kerkelijke verklaring, doch pleit ook niet daartegen.

b) Maar tevens wordt dat zitten op de zeven koppen van het beest verklaard als een zitten op „zeven koningen", waarvan er vijf al zijn gevallen, de zesde op dat moment aanwezig is, terwijl de zevende pas later komt. Hiermee is aan de hoer haar historische plaats gewezen. Ze heet te zitten op het beest met zeven koppen. Dat is, blijkens de verklaring, ze „zit op" het wereldimperium, dat in het verleden reeds vijf bestaansvormen kende, nu zijn zesde gedaante vertoont en in de toekomst nog een anderen vorm zal hebben.

Helpt ons dit misschien verder? We willen zien. De zesde kop is het romeinsche rijk. De hoer is volgens sommigen ook het wereldrijk. Maar wat beteekent dan dat „zitten op" ? Dan zit het wereldrijk op zichzelf. En dat is zinloos. Men zou anders nog de gedachte kunnen overwegen of dit niet een trek is uit het visioen die te verwaarloozen valt. Maar dat gaat niet, nu de engel in zijn verklaring dit moment in rekening brengt. Hij laat dat „zitten op" aanduiding zijn zoowel van de geografische als van de historische positie. Verstaat men onder de hoer nu het imperium, dan is die heele aanwijzing omtrent de historische positie van haar zin ontdaan. Denkt men daarentegen aan de valsche kerk, dan is de zin bewaard. Want dat „zitten op" beteekent dan, dat deze valsche kerk steunt op de wereldmacht, daardoor gedragen wordt. Ze stoelt op het imperium, zooals het in den loop der eeuwen zijn centrum kreeg in Rome en van daaruit zijn ijzeren greep legde op alle volkeren van de toenmalige wereld (vgl. Greijdanus, K.V. 252).

Deze trek pleit ten gunste van de kerkelijke en te­ gen de politieke opvatting.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over de exegese van Openbaring 17

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's