GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Roomsche successie en de traditie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Roomsche successie en de traditie

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

ROME'S PRETENTIE.

De roomsche successie, de ononderbroken ambtsoverdracht vanaf de apostelen door den eenen bisschop op den anderen, is het steunpunt van de roomsche hiërarchie. De roomsche traditie of overlevering, difi opkwam naast de Schrift en .ging heerschen over de Schrift, is het steunpunt van de roomsche Schrift-afwijking en Schrift-best r ij d i n g. En de successie is ingeweven in de traditie.

De roomsche kerk verwerpt de leer van de duide-Hjkheid der Heilige Schrift. Naast de Schrift is de traditie noodig, die de regel is voor het goed verstaan der Heilige Schrift als verklarende traditie; er is echter ook een aanvullende traditie, in Gods Woord niet te vinden, maar even betrouwbaar als dat Woord zelf, want beide soorten traditie zijn te beschouwen als openbaiings-en dus als geloofsbronnen.

Tot de bronnen der traditie rekent de roomsche kerk: de opschriften in de catacomben, de liturgische boeken uit den ouden tijd, de martelaars-acten, de geloofsbelijdenissen, de geschriften van kerkvaders („Apostolische Vaders", Didachè, Apologeten) en kerkleeraars (b.v. Athanasius, Basilius, Chrysostomus, Damascenus, Hilarius, Ambrosius, Augustinus, Hieronymus, Leo I, Gregorius I, Isidorus, Ansehnus, Bernard van Clairveaux, Albertus Magnus, Thomas, Bonaventura, Canisius, Bellarminus etc). Natuurlijk is niet alles wat deze bronnen .bevatten, traditie. De kerk moet dus keuren, schiften. Maar zij doet dit onfeilbaar. Want zij heeft de belofte, dat de Heilige Geest haar zal leiden in alle waarheid. En het onderscheiden van traditie en fictie berust niet bij de gansche kerk, ook niet bij de „leeken" of bij een vergadering van bisschoppen, maar bij den paus. Daarom kon Pius IX kort en goed zeggen: de traditie ben ik.

Volgens de traditie nu staat de successie vast. Want naar de overlevering is Petrus in Rome geweest^). heeft hij daar het ambt van bisschop en primas over de gansche kerk bekleed en heeft hij Linus tot zijn opvolger aangesteld in bisschopsambt en primaat. Dit laatste wordt bewezen door de bisschopshjsten.

Nu ontvangt elke bisschop, die gewijd wordt, de macht om te prediken, de sacramenten te bedienen, de regeermacht en inzonderheid, d? vis ganerativa sacerdotii, dat is de macht om door het sacrament der ordening het priesterambt en dus de kerk zelf voort te planten van geslacht tot geslacht. Want de keten moet doorloopen, en de schakels zijn principieel gelijk, zoodat elke schakel het onuitwischbaar merk draagt, dat ook de eerste schakel vertoont. Dat is: aan de bisschoppen als opvolgers der apostelen worden apostolische krachten toegevoerd; elke bisschop is in zekeren zin de incarnatie van den eersten bisschop, van den apostel Petrus. Geüjk er tusschen Petrus en Christus een soort mystieke één-making is, gelijk dan ook paus Bonifacius Vm in zijn bul „Unam Sanctam" schrijft: „Derhalve heeft de eene en eenige kerk niet twee hoofden als een monster, (maar) één hoofd, n.l. Christus en Petrus, Christus' plaatsvervanger, en de opvolger van Petrus".

Hier is dus de garantie, zegt de Roomsche kerk, dat alles van 't begin af onveranderd is bewaard; hier is de autoriteit, die alle verdere toetsing feitelijk overbodig maakt; hier is de zekerheid, dat elke kerkelijke handeling legitiem is; hier is de waarborg, dat ge in de „katholieke" kerk te maken hebt met de eenige, die kerk, de ware kerk, de moederkerk, de alleen zaligmakende kerk, is.

apostel Paulus geeft niet de minste aanduiding dienaangaande, nóch til zijn brief aan de Romeinen (geschreven waarschijnlijk tusschen 55 en 57), nóch in een van zijn „gevangenschapsbrieven", zeer waarschijnlijk te Roma geschreven (Efeze, Filipp., Coloss., Filemon, 2 Tim., alle geschreven waarschijnlijk tusschen 59 en 68); hoogst onwaarschijnlijk is het, dat na de afspraak van Galaten 2 : 9 de apostel Petrus uit het Oosten zou komen naar een Westersche gemeente, welke bovendien grootendeels bestond uit geloovigen, die van afkomst heidenen waren. Ook neemt Spanhelm de traditie onder handen en toont hij aan, hoe elk der ten tooneele gevoerde , , getuigen" uit de oudheid, meermalen waarheid en verdichting vermengden. Ten slotte tracht hij den oorsprong der overlevering op te sporen, waarbij hij noemt de verklaring van „Babyion" in 1 Petri 5 : 13 als „Rome", de sage van Simonden-toovenaar's reis naar Rome, dien Petrus daarheen zou gevolgd zijn, en de eerzucht van Rome's bisschoppen.

Met minder of meer voorbehoud is Petrus' verblijf te Rome erkend door Gustav Krüger, Loofs, Karl Holl, Karl Muller, Hamack. Bizonder heeft zich voor de kwestie geïnteresseerd Hans Lietzmann, die ia geschrifte (Petrus imd Paulus In Rom, 1915) en lezingen (b.v. Sept. 1931 te Utrecht) staande hield, dat Petrus' graf te vinden was onder den St. Pieter, dat van Paulus aan den straatweg naar Ostia, en dat ongeveer in 't jaar 210 beide relieken voorhanden waren bij de kerk van San Sebastiano, waarop muurschilderingen In de eetzaal van een opgegraven naburig landhuis zouden wflzen.

Voor ons heeft de kwestie weinig meer dan historisch belang; reeds Cabeljau in zijn „Catholijck Memory-boeck" wilde haar maar „te grabbel gooien".

Alleen — men kan nu nuchter met Bavinck vragen, waar toch van een en ander het Schriftuurlijk of zelfs ook maar het stringent historisch bewijs te vinden is. Waardoor wordt bewezen, dat de apostel Petrus 25 jaar te Rome geweest is, dat hij daar bisschop was en het primaat had over de gansche kerk en daar één mensch aanstelde in zijn plaats als bisschop en als machthebber over de kerk van Christus op aarde? Waarom moet de apostel Paulus als (volgens Rome) mede-stichter der moederkerk allengs op den achtergrond komen om straks volkomen het veld te ruimen? Waarom heeft Petrus het primaat niet overgedragen aan den bisschop van Jeruzalem, de oudste verblijfplaats? Of waarom moet de overlevering verdonkeremaand worden, dat Petrus, eer hij in Rome kwam, in Antiochië is geweest en daar het bisschopsambt heeft ingesteld? Waar is het bewijs te vinden, dat hij zijn beide waardigheden heeft overgedaan juist aan zijn „opvolgers" te Rome? Gesteld, de apostel Petrus is te Romo geweost, gesteld (v/at geenszins het geval is) dat hij bezat het primaat over de gansche kerk, gesteld (waarvoor geen enkel bevnjs is) dat hij bisschop van de kerk te Rome geweest is, dan nog ontbreekt „het strikt noodzakelijk bewijs, dat Petrus welbewust, met opzet, krachtens apostolische volmacht en Goddelijken last, dit episcopaat en dit primaat aan zijn opvolger te Rome heeft willen overdragen en werkelijk overgedragen heeft. Dat is, het primaat van den Roomschen bisschop over de gansche kerk hangt in de lucht; het kan geen Goddelijk recht aanwijzen, waarop het rust, en het heeft zelfs geen betrouwbaren historischen grondslag......".

Om de maat vol te meten: de hooggeroemde „bisschopslijsten" van Rome verschillen niet weinig. Volgens Irenaeus is de opvolging aldus: Linua, Axencletus, Anacletus of Cletus, Clemens. Naar de Clementinen en TertuUianus was Petrus' opvolger: Clemens, zijn trouwe metgezel genoemd. De Constitutiones apost. hebben de volgorde: Linus, benoemd door Paulus, Clemens door Petrus — 't zelfde is te vinden bij Optatus en Augustinus. Maar Epiphanius beweert, dat Clemens wel door Petrus is geordineerd, maar dat deze zijn ambt eerst na den dood van Linus en Anacletus heeft aanvaard. Terwijl, om niet meer te noemen, Hieronymus staande houdt, dat de meeste Westerschen (niet Linus, maar) Clemens hielden voor den onmiddellijken opvolger van Petrus.

VANWAAR DE OVERSCHATTING VAN TRADITIE EN SUCCESSIE?

Wanneer men zich afvraagt, hoe het toch mogelijk is, dat men aan traditie en successie zoo buitensporige waarde kon toekennen, vergete men niet den tijd, de plaats en de omstandigheden van de oude kerk. De apostelen vielen weg; de evangeliën, de brieven en de Openbaring waren nog niet in één boek voorhanden. Te Rome was al vrij spoedig een groote gemeente, grooteiideels van christenen uit de heidenen. Ongetwijfeld zal zij het apostolisch getuigenis, en dan met name dat van den apostel Paulus, wiens brief zij bezat en die bij haar tot tweemaal toe gevangenschap gedragen had, aanvankelijk trouw hebben bewaard, evenals de verdere geschriften van het nieuwe testament, zoover die geschreven waren en tot haar gekomen. Maar al te zeer moet het ons niet verbazen, dat na verloop van tijd successie en traditie een beteekenis kregen, zeer ver uitgaande boven die haar toekwam.

De successie-gedachte ontwikkelt zich vooral in den strijd met de gnostiek. Voor de eerste maal ontmoeten we de termen „apostolische traditie" en „apostolische successie" in een gnostiek geschrift: „Brief van

Ptolemaeus aan Flora (geschreven omstreeks 165). Toen aan de gnostiek haar „nieuwheid" verweten werd, beriep zij zich op geheime apostolische traditie, overgeleverd door successie van leeraars. Daarop liet de kerk zich verleiden daar tegenover te stellen niet het Woord des Heeren zonder meer, doch de „publieke" traditie, vanaf de apostelen door de successie van „officieele" leeraars in iedere kerk, die dan ook de opvolgers der apostelen waren.

Bovendien, de overschatting van traditie en successie hing in de lucht, zij werd gevonden zoowel bij de Joden als bij de heidenen. Bekend is, dat uit de eindelooze iuristische discussies over de Wet bij de Joden ontstond de Halacha of het traditioneele recht, en dat de oudste ons bewaard gebleven codificatie van het traditioneele joodsche recht den naam draagt van Mischna of repetitie (van den leermeester en van den leerling voor zichzelf). En dat men de heilige geschiedenis „verrijkte en ontwikkelde" (lees: verknoeide) door fantastische combinaties, waaruit de Haggada ontstond. Terwijl men de rabbijnsche leeraars zóó hoog schatte, dat de laatste Hebreeuwsche geschiedbeschrijving niet anders dan een successie-opgave dezer leermeesters is.

In een door de Romeinen veel gelezen boek, de Saturnaliën van Macrobius, wordt gezegd, dat wie wijs is, de oudheid aanbidt. Mommsen schreef, dat bij de Romeinen „alle auspiciën werden herleid tot het groote teeken, waardoor de goden Romulus de volmacht gaven, de stad Rome te gronden, het Romeinsche volk te stichten, en hem het koningschap daarover toekenden. Dit onvervreemdbaar erfgoed krachtens beschikking der goden ging van hand tot hand door de koningen en de rij van consuls en overige hoofdambtenaren". Zoo werd de zegen der goden van den eersten koninklijken ontvanger „overgedragen in gestadige opvolging op hen, die daarna kwamen en zoo werd de eenheid van den Staat ondanks de wisseling van de personen der machthebbers onveranderlijk bewaard".

Zoo wordt begrijpelijk, hoe in tijden van verval de christelijke kerk kon komen tot ver overdreven waar­ deering van traditie en successie.


1) De vraag, óf de apostel Petrus wel ooit te Rome geweest is, heeft in den loop van den tijd heel wat discussie veroorzaakt en daarmee niet weinig tijd, moeite en kosten op haar rekening staan. De meesten beantwoorden haar bevestigend, wijkende voor het „eenparig oordeel der traditie". In 't bizonder wijst men dan op den eersten brief van Clemens, de brieven van Ignatius, den dialoog van Gajus en Proklus bij Eusebius, den Kalender ten tijde van Konstantijn II te Rome vervaardigd (chronographisch verzamelwerk). Petrus' verblijf te Rome is ontkend door de Waldenzen, door Marsilius van Padua, Matthias Flacius, Salmasius, later door F. C, Baur, in onze eeuw door A. Bauer, Ch. Gulgnebert, B. T. Merrill, H. Dannenbauer en Joh. Halier, ook door Karl Heussl (War Petrus in Rom? , 1936; War Petrus wirkhch römischer Martyrer? , 1937). In ons land Is de kwestie met groote scherpzinnigheid behandeld door F. SpanheLm in zijn „Dissertatie de ficta profectione Petri Apostoli in urbem Romam, deque non una traditionis origine" (1679). In 29 foliobladzijden (dubbele kolommen) bespreekt hij de hooge onwaarschijnlijkheid van Petrus' verblijf: Lucas, die zooveel gelegenheid had in de Handelingen der Apostelen er melding van te maken, zwijgt er over; ook de

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De Roomsche successie en de traditie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's