GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mr. Guyot.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mr. Guyot.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 14 April 1893.

Da heer Mr. Guyot zond ons een afdruk toe van het Groningsck Gemeenteblad, waarin o. m. op bl. 247 staat aftjedrukt, wat hij in den Groningsctien gemeenteraad sprak, naar aanleiding van de quaestie over de toelating in het Gasthuis.

Die conventualen moesten volgens de stichtingsoorkonde zijn van „de Gereformeerde religie", en nu stelden Burg. en Weth. voor, hieronder te verstaan, ide leden dsr Nsderlaadsche Hervormde kerk".

Blijkens het door hem zelf gecorrigeerde verslag, zei nu Mr. Guyot hiervan o.a. het volgende:

Spr. komt op tegen de zienswijze dat: »behoorende tot de Gereformeerde religie", wil zeggen: ^behoorende tot de Nedeilandache Hei vormde kerk". Men zegt: zij die oudtijds behoorden tot de »Gereformeerde religie", dat waren zij die lot de toenmalige Staatskerk behoorden. Aan die kerk is opgevolgd de Nederl. Hervormde kerk. Alzoo slechts leden dier kerk kunnen in bedoelde gasthuizen geplaatst worden.

Maar nu vindt men niet in ééne, maar in tallooze resolutiën, zoowel vóór als na de revocatie van hel Edict van Nantes, dat iemand wegens de gereformeerde religie uil Frankrijk gevlucht, zich om die religie vrijelijk te kunnen exercecren, hier neergezet heeft en hem het burgerrecht of andere gunsten door de stad verleend worden. Deze personen sloten zich niet bij de staatskerk maar bij de Fransche kerk aan, die kou na de revocatie een zelfstandig bestaan kreeg, eigen predikanten, eigen kcrkeraad, eigen armenzorg had.

Niast de Staatskerk bestond dus nog een andere kerk wier leden ook behoorden tot de «Gereformeerde religie". Niet uitsluitend de' i leden der Staatskerk behoorden alzoo lot die religie. Minstens ook zij die tot de Fransche kerk behoorden.

Spr. gelooft daarom dat aan de uitdrukking »behoorende tot de Gereformeerde religie'' — er staat »Gereformeerde religie", nitt Gereformeerde kerk — eene ruimere beteekenis moet worden gehecht^ dat daaronder moet worden verstaan »personen van de protesiantsche geloofsbelijdenis'', waaronder even als oudtyds onder het woord Gcreiormeeïden nieï begrepen waren en zijn Mennonieten, Doopsgezinden, Katholieken en Ibraëlieten. Met het oog op de omstandigheid, dat naast de staatskerk een andere kerk bestond, wier leden ook behoorden tot de »Gereformeerde religie", gaat het niet aan te zeggen, zooals in het adifies van burg. en weth wordt gezegd, dat »behoorende tot de Gereformeerde religie" wil zeggen : behoorende tot de Nederl. Herv. kerk."

Hieruit blijkt alzoo, dat deze rechtsgeleerde, tevens rechter te Groningen, metterdaad in de zonderlinge dwaling verkeerde, en nog verkeert, dat de Waaische kerk, omdat zij een eigen kerkeraad heeft, niet behoort tot de Nederlandsche Hervormde kerk, en oudtijds niet behoorde tot de Staatskerk.

Hoe ongerijmd dit nu is, vereischt geen betoog. Een kenner der historie en van ons huidig kerkrecht weet, dat de Waaische kerken, hoezeer in taal verschillend, wel terd? ge behoorden tot deStaatsketk, en nu nog behooren tot de Nederlandsche Hervormde kerk.

Ds. Perk, .Waalsch predikant. Is zelfs voorzitter der Synode van deze kerk.

Etfen ongerijmd is het, dait Mr. Guyot het ook nu nog blijft voorstellen, alsof „Gereformeerde religie" ooit kon doelen op allen die van Protesiantsche geloofsbelijdenis zijn. Of zijn de Lutherschen dan geen Protestanien ? En acht Mr. Guyot dan heusch dat ook de Lutherschen van de Gereformeerde religie zijn.'

Toch schijnt Mr. Guyot, zelfs na onze critiek, zijn historische en statistische fouten nog niet in te zien.

Althans hij zond ons het ofificieele verslag toe met een briefje op zoo hoogen toon, als ware hij de beleedigde onschuld.

Nu, we zullen hem van dit nummer van ons blad ook een exemplaar toezenden.

Hij kan nu niets meer tot zijn verdediging aanvoeren. Hij zit zoo vast als een muur.

Zijn eigen verklaring hebben we nu afgedrukt, niet een courantenverslag, en in dat officieele verslag staat zijn dubbele blunder.

Onze conclusie blijft derhalve, en vrape als nog, wat te oordeelen van onze rechtszekerheid, als zelfs een rechter alzoo over kerkelijke zaken oordeelt?

Ei of Mr. Guyot nu den zedelijken moed aal hebben, om te erkennen, dat hij ongelijk had.'

We zullen het afwachten.

Slechts dit ééne blijkt intusschen, dat hij namelijk, zoo dit verslag woordelijk is, althans niet, gelijk de N. Prov. Gr on. hem zeggen deed, ook nu nog van een Staatskerk had gerept.

Dit nemen v/e dus terug.

Vertrek van Ds, Beuker,

Tot ons leedwezen zagen we, dat Ds. Beuker een beroep naar de Gereformeerde kerken in Amerika heeft aangenomen.

Want wei misgunnen we aan onze zusterkerken in Amerika zulk een aanwinste niet, maar een man van zijn invloed en positie kan toch ook hier te lande zoo moeilijk worden gemist.

Dat Ds. Biuker nu en dan zeer scherp tegen de Heraut koa zijn, belet ons nieï dit uit te spreken.

Onder het lezen van dFe critiek gevoelde een ieder toch, dat er noch RecHthaberei noch hoogheid noch persoonlijke naijver achter school, maar dat Ds. Beuker sprak gelijk hij deed, omdat hij de dingen zóó en niet anders z.ag.

Die critiek wondde daarom niet en verwijderde niet, maar bracht ten leste over en weder tot gerijpte overtuiging.

Gaat nu zulk een man van ons, dan wordt althans aanvankelijk het evenwicht wel wat verbroken. Er staat een ducdalf minder, waaraan het scheepke der kerk gemeerd kon worden. En ook het broederhart lijdt gemis.

Waar dan nog bij komt, dat de Vrije kerk haar redacteur verliest, en daarmee het aantrekkelijke van het altoos goed gestelde Een en ander.

Toch hebben we Ds. Beukers besluit te eerbiedigen, dat geheel door familieoverwegingen gemotiveerd schijnt.

Reeds veel dat hem na aan het hart lag, was hem naar Amerika voorgegaan.

Thans volgt hij zelf.

En nu dit eenmaal zoo is, durven we de hope koesteren, dat hij nog een middel in Gods hand moge zijo, om de eere van het Calvinisme op kerkelijk, theolo­ gisch en kerkrechtelijk gebied in Amerika te doen rijzen.

Verantwoording.

Zonderling genoeg is in den Gymnasialen Boekhandel te Zetten een Verantwoording verschenen, niet over de directie van het Gymnasium, maar over de leiding door Ds. Van Lingcn gegeven aan de afscheuring, die hier en daar van onze Gereformeerde kerken, uit de actie van 1834, j^laats greep.

Geheel zwijgen over dit vlugschiiit willen we niet. Toch mag er ook niet te veel van gezegd.

Inmers, moest aan Ds. Van Lingen toegerekend worden, al wat hij in deze bladzijden dl ukken liet, en weid hem daarbij de essch aangelegd van den theoloog, dea man van historie, en den paedagoog, dan zou het oordcel zóó onverbiddelijk hard en derwijs in zedelijken zin vernietigend moeten zijn, dat wij ons wei wachten zullen, zulk een conclusie ten laste van een man, die steeds onze sympathie had, op te maken.

Ons komt het dan ook voor, dat we in dit geschrift met een dwang voorstelling van dweepzucht te doen hebben; en dweepzucht, de historie leert hei, maakt blind, en heeft ten gevolge, dat men zijn eigen doen en het doen vaa dnde. en m een geheel valsch beeld der '/cidïctitirig voor zich krijgt,

In zulk een geval nu wacht mee.

Men wacht af, tot deze ovcprikkelde toestand weer voor kalmer, nuchterder zin heeft plaats gemaakt. Wat u anders v/onden en beleedigen kon, deert u niet. En als straks de blinddoek van de oogen valt, dankt uw weer tot zich zelf gekomen broeder u, dat ge u zoo broederlijk jegens hem gedroegt.

S, echts door een drietal voorbeelden willen we deze onze houding motivceren.

Onder de tien du.'^genaamde gronden van scheuring, luidt punt twee aldus: v, Wij mogen ons evenmin als voor onze personen, voor onze kerk schuldig maken aan verloochening van den naam van onzen dier^ baren Heiland".

Hiermede is bedoeld, dat in de weglating van het woord „Christe ijkc" vóóc „Gereformeerde kerk" een verloochening zou liggen van den naam , , van onzen dierbaren Heiland."

Nu weet Ds. Van Lingen, dat de kerken onzer vaderen zich nooit anders dan „Gereformeerde kerken" genoemd hebben zonder meer. Hij weet ook dat deze bijvoeging van „Christelijke" in de beste jaren van de actie van 1S34 nooit de officieele naam der kerken was. En hij weet evenzeer uit het keurig betoog van Ds. Sikkel, dat de naam „Christelijke" vóór Gereformeerd in vroeger eeuwen van zeer verdachte herkomst was. Meer nog, hij weet als man van talen, dat de naam van onzen Heere en Heiland in het woord kerk zelf reeds inzit.

Dal hij nu dssniettemin de weglating van dit woord qualificeeit als »verloochening van den naam van onzen dierbaren Heiland", zou in gewonen toestand niet anders dan een verachtelijke poging zijn, om door een op effect berekende en bedrieglijke verklaring enkele onkundigen te vangen. Vooral dat woord dierbaar zou de maat doen overloopen.

Is er dan een andere uitweg, dan hier te denken aan die zelf verblinding, die door fanatisme over het oogvlies trekt.'

Ten tweede zegt hij: „Hoe hoog wij ook wetenschap stellen en prediking der objectieve verlossing noodig achten, zonder de subjectieve, de bevindelijke waarheid, achten wij die zonder nut voor de eeuwigheid. Wij mogen het volk niet van haar (sic) zielevoedsel Lerooven laten."

Reeds dit haar na volk is meer dan een verschrijving, en toont wat gemis aan meesterschap over eigen gedachten intrad.

Maar duidelijker komt dit nog in den inhoud dezer woorden uit.

De objectieve verlossing is natuurlijk hetgeen Christus buiten ons als Middelaar, ons ten behoeve, volbracht; de subjectieve verlossing is wat de Heilige Geest in ons werkt, om ons het verworven heil toe te passen.

Dat er nu onder ons ook maar één man zou zijn opgestaan, die we! Golgotha, maar niet de noodzakelijkheid van geloof en bekeering predikte, is zelfs door Ds. Van Lingen nooit beweerd.

Om toch iets te zeggen, s'elt hij dan ook tegenover de o\> )iCü.^-vQ verlossing niet de subjectieve verlossing, maar de subjectieve waarheid, en die .subjectieve waarheid noemt hij de bevindelijke. Een verwarring van begrippen, die met alle logica spot.

Doch erger nog wordt dit, ais hij in het slot, die bevind'lijke waarheid het waarachtig zielevoedsel dei gemeente noemt.

Het spreekt toch wel vanzelf, dat alle voedsel steeds beginnen moet met buiten ons te liggen, en dat het subjectieve bestaat in het eten van dit voedsel.

Onze vaderen noemden dan ook het geloof de hand of den mond der ziel, waarmee wij het voedsel tot ons nemen. En dat voedsel noemden ze steeds Gods Woord, als zijnde de weide, waarin de Dienaren de schapen van Gods kudde weiden moeten.

Neen, de man die zoo spreekt, is onze kundige broeder Van Lingen niet. Het is een fanatistische neiging, die zich van hem heeft meester gemaakt.;

Dit bliikt ook uit het derde punt, als hij zegt: „ Wij mogen ons niet in het gevaar brengen, te buigen voor kerkelijke leidslieden, die niet als eersten eisch voor de Dienaren des Woords stellen een levend geloof, en een bijzondere roeping tot het werk, om eerst wetenschap en gaven in de tweede plaats als bewijzen onzer roeping te vragen."

Ojk hier verraadt reeds de siijl de stemming van geest. Wat toch is het, te zeggen : „om eerst wetenschap en gaven in de

tiveede plaats te vragen." Stond er: „Om eerst daarna, in de tweede plaats, naar wetenschap en gaven te vragen", het had zin; nu niet.

Düch ook de zaak, die hier wordt voorgesteld, leidt tot dezelfde conclusie.

Onze stelling was steeds, dat noch Dr. Van Lingen, noch iemand beoordeelen kan, of iemand die zich presenteert, een geloot bezit, dat waarlijk door den Heiligen Geest gewrocht is; en dat de kerken dus nooit iets anders doen kunnen, dan vragen en onderzoeken, cf iemand zuiver belijdt, en blijkens getuigenis der broeders, deze belijdenis niet weerspreekt door zijn wandel. In zijn kerk daarentegen, zal Ds, Van Liegen DU gaan uitmaken, of zulk een geloof een. levend geloof is. Men zal zich opwerpen, als kenner der harten, en aldus g-ijpen in de rechten Gods.

Naar inwendige roeping wordt in onze leerken bij de bevestiging van eiken Dienaar gevraagd, maar hierbij gchee! en uitsluitend afjjegaanop zijn eigen verklaring. Ds. Van Lingen zal aisnu deze inwendige roeping gaan keuren.

En wat nog het fraaist is, hij zal als bewijs vaa die inwendige, nog ai bijzondere roeping, oi»derzoek doen naar wetenschap en gaven.

Nota bene, alsof schoolgeleerdheid ooit eenig bewijs voor. inwendige roeping kon •jijn, een geleerdheid, die ge vaak bij den meest ongeloovige vindt; en alsof zekere begaafdheid van boeiend spreken, ooit bewijs ware voor een roeping, die geeiteiijk is, waar juist onder óie spreekgaven en talenten van voordracht zoo telkens en telkens de meest vleescheiijke krachten verscholen zijn.

Doch genoeg.

Van een kerkelijke beweging, die haar bebezwaren en de gronden van haar actie, op zulk een onverklaarbare, slordige en onverdedigbare wijze, geformuleerd heeft, kennen wij in de historie geen tweede voorbeeld.

En toch, gelijk gezegd, rekenen wij dat Ds. Van Lingen niet toe.

Hij is blijkbaar overspannen en overprikkeld. Hij verkeert in een gemoedsstemming, die niet gedoogt, dat ge hem zijn eigen woorden toerekent.

Eti daarom, als we onder onze broederen ook het beeld van Ds. Van Lingen voor ons oproepen, dan verrijst voor ons niet het verwarde beeid, dat in dit vlu schrift zich afteekent, maar het beeld van vroeger, van den echten Van Lingen, die zich met zeldzame energie wijdde aan de schoone taak, die God hem op de hand had gezet.

Dd^fin was hij groot.

B Érger dan gek f'

In het jongste Bazuin-nnmiAer is Ds. Gispen weer bezig, zijn vriend te Jeruzalem öp de hoogte te helpen van wat er in OÏJS kerkelijk Nederland omgaat; ditmaal V'-et een uitstapje op universitair terrein.

ilij heeft het natuelijk over het besluit vaa den Ainsterdamscnen gemeenteraad, om de Universiteit niet op te htfifen, en zegt daarvan, dat ook hij, stel hij waregeneenteraadslid geweest, waarschijnlijk voor haar behoud zou hebben gestemd

Zelf vindt hij dit wel wat vreemd, maar zijn opinie is nu eenmaal zoo. .

Hij zegt toch:

Misschien vindt gij het nog erger dan gek^ maar ik moet u eerlijk zeggen dat, zoo ik lid van den Raad ware, ik waarschijnlijk gestemd zou hebben voor het behoud van de Univeisi teit. Nu we eenmaal de Universiteit, hebben, zou ik het een schande achten voor mijn vaderstad, als we haar van armoede moesten opdoeken, en een mal figuur maken voor geheel de beschaafde wereld. Want het motief voor de opheffing was alleen het geld. Het zou alleen als een maatregel van bezuiniging geschied zijn, zonder hooger beweegreden, üe eigenlijke kwestie van het hooger onderwijs kwam geen stap nader tot de oplossing.

Kreeg men een inzicht in de verderfelijke richting van het hooger onderwijs in het algemeen, dan stond de zaak natuurlijk geheel anders. Oordeelde men, dat het ongeloof en de afval van de Christelijke religie door de overige Universiteiten genoegzaam bevorderd werd, en dat Amsterdam niet noodig had jaarlijks eenige tonnen gouds te offeren voor nog meerdere uiibieiding van de ongelooffpropaganda, dan was er alles voor. En nu is het wel mogelijk, dat somruige heeren, die voor de ophtfi& ng gestemd hebben, hieraan dachten, maar de voorsteller stellig niét. Het lag niet in de strekking en bedoeling van het voorstel. De theologische faculteit van onze stedelijke Universiteit is, geloof ik, niet rooder dan die van Leiden. l> ic sterk roode kleur schijnt voor vele jongelui eer goed dan kwaad te zijn. Indien er werkelijk zaligmakend geloof in het hart is, kan juist dat roode medewerken om de oude, beproefde paden, met meerder beslistheid te kiezen. Ik stem toe, dat wij het kwade 'niet mogen doen, opdat het goede er uit voortkome. Maar toch acht ik voor waarlijk geloovige studenten, een theosophische en ethische faculteit veel verleidelijker dan een vuurrood moderne.

Dit zeggen »erger dan gek" te noemen, is een qualificatie, die we natuurlijk aan de vrienden te Jeruzalem overlaten. Wij zeggen dat niet. De zaak is er ons te ernstig voor. Maar wel zij hier uitgesproken, dat zulk een oordeel door den ofScieelen redacteur van de Bazuin, in een blad, dat zoo nauw met het ofHcieele orgaan van de kerken is verbonden, ons meer gesmart heeft, dan we zeggen kunnen.

Niet om den achtergrond van zijn overtuiging, want ook Ds. Gispen acht dat zulk een openbare Universiteit een stichting ter propageering van het ongeloof is; en zijn oordeel dat een vuurroode theologische faculteit, door de tegenstelling, minder gevaarlijk kan zijn dan een ethische, laat zich tot op zekere hoogte hooten.

Maar wat ons smart is, dat, waar zoo ernstig vraagstuk aan de orde is, tegen onze mannen in den Raad partij wordt gekozen, en voor onze tegenstanders.

Ds. Gispen kon althans weten, dat de Universitaire quaestie, dank zij het optreden van de heeren Fabius, Heemskerk en Hovy, ditmaal zeer principieel behandeld is; dat ook van radicale zijde vo'strekt nitt alleen de financieele zijde op den voorgrond is geschoven; en daï er, naar aanleiding van Wüste's voorstel, een ernstige poging is gewaagd, om een einde te maken aan een bestaand schreeuwend onrecht.

Een onrecht hierin bestaande, dat de stad Amsterdam er, zonder eenige noodzakelijkheid, een Universiteit op na houdt, die slechts voor een deel der burgerij bruikbaar is, en waarvoor heel de burgerij gelijk op moet betalen.

En is het dan niet mest spelend aan zijn pen oatglipt, dan ernstig gesproken, om, na zulk een ernstigen strijd, aan onze dappere strijders toe te roepen: „Lieve heeren, als ik lid van den Raad was geweest, ik had toch ook waarschijnlijk lepengestemd".

En evenmin houdt het gebezigde argument een oogenblik steek.

Dat argument luidt: Als er een voorstel tot afschaffing was gedaan op grond van het verderfelijk karakter van zulk een Universiteit, zou ik mee hebben gedaan, maar 'nu alleen gelinood drong, zou ik er mij voor geschaamd hebben, als een schande voor mijn stad.

Weerspreekt toch de historie dit soort van argumentatie niet.'

Ook Ds. Gispen weet zeer wel, dat de strijd voor de vrijheid van religie in het midden der i6Je eeuw waarschijnlijk nooit tot gunstige beslissing zou hebben geleid, zoo het „Op den eersten April verloor Alba zijn Bul", ter oorzake van den tienden penning, er niet ware bijgekomen.

Moet ook daarvan nu gezegd: „Had ik toen geleefd, ik zou er toch tegen geweest zijn, want het ging per slot van rekening bij heel wat lieden om de dubbeltjes."

De zaak is, dunkt ons, de^e, dat God de Heere het zóó besteld heeft, dat we geen geesten, maar menschen zijn, die daarom bij alle ding óók aan het lichaam, aan het stofïelijkc, dus ook aan het geld zijn gebonden.

Dat geld doet in dit verband dienst om de geloovigen de eene maal te drukken, en de andere maal door ofïervaardigheid sterk te maken. En zoo ook heefc het bij de demonische richting het tffect, dat ze de eene maal misbruik van haar overmacht maakt, en een ander maal uit geldgebrek haar opzet moet prijsgeven.

Gebeurt nu het laatste, dan verkneukelen we ons allerminst in een valsch Amsterdamsch patriotisme, maar danken den Heere, dat Hij dit instrument tegen de eere zijns Naams bedwingt.

Als iemand equipage ging houden, en daardoor boven zijn kracht leefde, steekt er niets geen schande in, zoo hij die equipage afschaft, maar wel zoo hij ze aanhoudt, en ten slotte niet kan betalen.

En dat is metterdaad de toestand van Amsterdam.

Dit woord van ernst en critiek zouden we in de pen hebben gehouden, als een ander der broederen in een ander blad aldus geschreven had.

Niet nu aldus geoordeeld werd door geen minder dan Ds. Gispen, in een blad zoo half officieus als» de Bazuin.

Doopleden,

Inzake de quaestie der Doopleden ontving Prof. Rutgers ait schrijven uit Amerika.

Hooggel. Heer en Br.!

Gelijk bijna alles wat de Heraut wekelijks debiteert door ondergeteekende meestal met graagte, altijd met leering en soms met ongewone stichting gelezen wordt — las ik ook met belangstelling, toestemming en een groote mate van voldoening, uw gemotiveerd opstel, over een, van de ook hier felst »brandende kwesties" n.l. de beschouwing en de behandeling van zoogenaamde Doopleden.

Onder de lezing van uw lezenswaard epistel drongen zich de volgende vragen (waaruit weer andere voortvloeiden) aan mij op, welke ik, o zoo gaarne, door u, in een of ander nummer van de Heraut, beantwoord zag; nl. deze:

1*. Wat verstaat Gij door het doen van belijdenis ? De vraag moge onnoozel klinken en toch spreekt ook j. Nupoort, in zijn verklaring over Hellenbroeks vraagboek (ze dl. p 6oi verklaring van Hellenbroeks 6e vraag over den H. Doop) van Belijdenis des geloofs en Belijdenis der waarheid. Eerstgenoemde is dan de erkentenis dat «niet alleen anderen maar ook w? j^'verge ving van zonden enz. geschonken is" vr. zr Gat.; laatstgenoemde een soort historisch geloof of een bloote toestemming der waarheid. Is het geloof, dat gij van de gedoopte kinderen vordert, omschreven in de 21e vraag van den Cat.?

2". Wat te antwoorden en te doen aan gedoopte volwassen kinderen die op 20 a 30jarigen leeftijd u toevoegen: »Lievc dominee! ik kan toch niet belijden en zoo maar aangrijpen, wat ik niet heb: ik geloof wel dat Gods Woord en uwe leer waarheid is, maar niet, »dat ook aan mif persoonlijk, vergeving van zonde geschonken is?

3". Waaraan of aan wien ontleent het kind van den niet-(zij het ook gedoopten) belijder het recht tot den H. Doop? "

4" Waarom schijnt het gansche N. Testament deze ingrijpende en moeilijke kwestie met geen enkel woord te bespreken?

enkel woord te bespreken? Met ongeveinsde achting en liefde,

Uw Dw. Dn. en Br.,

J. KEIZER.

Graafschap, Mich. U. S. 13 Maart "93.

Hij verzoekt ons op deze vier vragen dit korte antwoord te plaatsen.

Ad. lam. De belijdenis, die in ue Christelijke kerk wordt gedaan, en op welke dan toe gang tot het H. Avondmaal verleend wordt, kan alleenlijk zijn, en is dan ook altijd, belijdenis des geloofs.

Ad. 2am. Wanneer iemand legen het doen van belijdenis bezwaar maakt, dan kan dit bezwaar uit zeer verschillende oorzaken voort-' komen: uit geheele afwezigheid van het beginsel des geloofs, uit misverstand van Gods Woord, uit verkeerde opvatting van de beteekenis en het doel der Avondmaalsviering, uit gebrek aan zelfkennis, uit verborgen gehechtheid aan de eene of andere zonde, uit onbeslisthcid van keuze tusschen dea dienst van God en dien der wereld, en uit vele andere beletselen meer. Naar gelang die omstandigheden zijn, is dus de gestelde vraag telkens geheel anders te beantwoorden; en daarvoor is natuurlijk allereerst zooveel mogelijk te onderzoeken, waaruit bij den persoon, met wien men te doen heeft, het bezwaar voortkomt. Dit alles echter valt buiten de behandelde kerkrechte'ijke quaestie, en hoort tot het gebied der Pastoraal of herderlgke zorg. Intusschen is wel zeker, dat, zoowel op den tijd der belijdenis zelve als daarna, dergelijke bezwaren veel minder voorkomen, en ook gemakkelijker te behandelen zijn, wanneer het doen van belijdenis en de eerste Avondmaalsviering niet tot het 20ste levensjaar, of zelfs nog langer, wordt uitgesteld, maar, naar den regel der Gereformeerde kerken in haren bloeitijd, reeds eenige jaren vroeger plaats heeft.

Ad. 3am. Het kind van een gedoopte, die wel geen belijdenis deed, maar toch nog niet tot openbaren en formeelen afval gekomen is, ontleent zijn recht tot den H. Doop aan de omstandigheid, dat het niettegenstaande de ontrouw zijner ouders moer gerekend worden tot het zaad der kerk er.'tot Gods verbond te behooren, en dat er in de aanvrage zijner ouders en in de stipulatie van een betrouwbaren doopgetuige genoegzame waarborg is voor de kerk, dat het in de leere der kerk zal opgevoed worden.

Ad. 4am. De hier bedoelde quaestie wordt in de H. Schrift wel degelijk behandeld, door hetgeen zij over de kerk en over de noodzakelijkheid van belijdenis en Avondmaalsviering ons duidelijk leert. Afwijking van die leering is juist de oorzaak van de raoeielijkheden, die zich thans wcleens voordoen.

F, L. RUTGERS,

Den inzender zal dit antwoord wel weer te kort zijn, maar men kan vier zulke ver reikende vragen niet zoo maar opeens tet in den wortel bezien.

Rmeiisien,

Tot onze blijdschap merken we, dat ook de predikantenwercla steeds meer aandacht aan de sociale quaestie gaat wijden.

Zoo veischeeu nu weer Ghristendom en de Sociale quaestie voor achttien eeuwen van D6. S. Uitcrs, een belangrijk pleidooi voor de waarüeid, dat de Cbnstelijice religie mede daaraan haar snellen v/asdom Oankte, dat ze ook op het leven, en met name van zijn otConomische zijde, inwerkte. En ten andere Het sociale vraagstuk, een wekstem voor de gemeente, vau Dr. A. J. Tn. Jonker, een stuk waar we allen iut voor hebben, en dat slechts ont» sierd wordt door de kleingeestigheid, dat bet op alle actie wees, maar den moed, den zedelijken moed miste, om uok ie verwijzen naar bet Sociale Coi^gres.

Kinderachtig!

Vooral tegenover geschriften als van NOORMAN, Sociale verwarring, is het andcis uiiiicmcnd, dat ook liet boog belang Van het Cnnstelijk element steeds meer op den voorgrond worde gesteld. En biecom danken we ook Dr. Jonker voor zijn bijdrage.

Apologetisch in meer algemeenen zin is Eén ding is noodig, van den ouden Adama van Scbeliema. Een nagalm uit een ernstig ieven, dat den Christus nooit losliet, en daarom ook anderen tot den Christus oproept.

SPURGEONS Woorden der wijsheid voor het dageUjksch leven, bij Honig te Utrecöt uiigekomen, bieden uitingen vanSp-rgeon, niet apologetisch, maar practisch; een voedsel van krachtiger mengsel.

Van lichter allooi ii S'órtn Kierkegaard's Aanmerkt de leliën des velds enz. vertaald door Ds. H. H. Barger, in echt Noorsche verhevenheid, soms te ideaal, maar toch altoos bezielend.

En wil men nog lichter lectuur, dan neme men Ben-Hur van J. Wallace, waarvan de 2e druk bij Bolle te Rotterdam in afleveringen loopt, een verdichte voorstelling uit het leven in de dagen van Jezus, en waarin ook de Christus zelf optreedt. Een soort verdichtingen, die waarde bezitten als inkleeding, om ons de toenmalige toestanden en het toenmalige leven te teekenen, maar die altoos eenigszins bedenkelijk zijn, omdat het zoo gewaagd blijft den persoon van den Heiland er in te vlechten.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Mr. Guyot.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's