GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dit pascha, eer dat ik lijde”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dit pascha, eer dat ik lijde”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zeide tot hen: Ik heb grootelijks begeerd, dit Pascha met u te eten, eer dat ik lijde. Lukas XXII : 15.

Het Pascha-maal was ia Israel een maaltijd van heilige vreugde. Immers het. sloeg terug op Israels verlossing uit Egypteland. Doch juist daarom was hef laatste Pascha, dal Jezus met zijn discipelen in de Opperzaal vierde, zoo aangrijpend. Voor hem toch was dit Pascha geen ingang in de vrijmaking, maar een eerste schrede op den donkeren lijdensweg, die hem straks Daar Golgotha zou voeren, en hem op Golgotha's heuveltop het biltere Kruis zou doen vinden, waaraan de dood door menschengeweld hem opwachtte.

De discipelen doorzagen hier de werkelijkheid nog niet van. Ze verkeerden wel in een stemming die aangreep, en hen gevoelen deed dat er groote dingen te gebeuren stonden. Maar zoo pas hadden ze het Hosannah van de Galileërs beluisterd, en Jezus als overwinnaar zich naar de poort van Jerusalem zien toebewegen. Zoo werden ze in hun overleggingen gedurig op en neder geslingerd. Eén ding gevoelden ze schier met zekerheid : Er stond iets te gebeuren. De onzekerheid die nog steeds aanhield, moest eerlang op een beslissing uitloopen. Van daar dat ze eenerzijds de stille hope koesterden, dat het alles overwinnend Koningschap van Jezus naderende was, en dat hiermede ook hun eigen glorie zou ingaan; maar toch rees die star der hope niet onbeneveld op. Wat ze te Jeruzalem waarnamen, boezemde hun veeleer gedurig vreeze en bekommering iii. Zoo telkens reeds was er een geroep van bittere vijandschap opgegaan, dat van niets minder sprak dan van hun Meester te dooden. Ook was er in de gesprekken van Jezus die ze beluisteren mochten, zoo gedurig, ja, van een heerlijke eind-uitkomst geprofeteerd, maar toch steeds onder de bijvoeging, dat een bitter lijden vooraf zou gaan. Ook reeds vroeger, van Caesarea Philippi af, had Jezus zelf hun van een bang lijden en een bitteren dood en daarna eerst van opstanding en glorie gesproken; maar die bange profetie was er nooit bij tie jongeren recht ingegaan. Ze sidderden dan wel een oogenblik, als ze zich zulk een jammerlijk uiteinde van hun Meester voorstelden. Maar wezenlijk vat op hen had al zulke voorzegging dusver nog niet gehad. En dan nu het Hosannah van de Galileëers. Men verstaat het daarom zoo ten volle, hoe ook het Pascha waarom Jezus hen nu met zich verzamelde, toch weer de hope in hen deed opleven. In heilige vreugde mochten ze zich aan den Paaschdisch aanzetten. Zou 't zich nu ten goede keeren ? Ze twijfelden nog immer, en voelden hoe een bange onzekerheid zich van hen meester maakte. En hoe nu, toen Jezus, nog eer hij het Pascha ronddeelde, hen overviel met de ontmaskering van den verrader.

Aan den Paaschdisch wachtte men als eerste begroeting een welkom van Jezus heilige lippen, en in stede hiervan weerklonk door de opperzaal onveihoeds het schrijnende woord van verraden. Jezus, zoo lezen we toch, zat aan met de twaalven, en toen zij aten, zeide hij: «Voorwaar ik zeg u, dat ééi van u mij zal verraden!" Schrik sloeg bij het hooren van dit woord om hun hart. Op wien sloeg dit woord van Jezus? Wie onder hen zou de verrader zijn?

Blijkbaar was Judas Iscarioth er in geslaagd, om geen te jammerlijken indruk op zijn medediscipeltn te maken. Alleen van Johannes vernemen we, dat hij reeds sinds lang op Judas geen gunstigen blik sloeg. Maar de overige discipelen hadden in 't minst geen rechtstreeksch boos vermoeden op hem. We lezen toch niet eens dat ze er Judas op aanzagen. En in stee van vermoeden tegen Judas te doen opkomen, vragen ze veeleer, dat Jezus toch zeggen mocht op wien gedoeld was. Ben ik 't, Heere? weerklonk het van alle zijden van den Paaschdisch door de zaal. Daarop nu volgde de ontmaskering. Toen aarzelde Jezus niet langer, maar wees hy als met den vinger op Judas, ook al deed Hij 't in dezen vorm, d^t Hij zeide: > Die de hand met mij in den schotel indoopt, die zal mij verraden!" En hierbij laat Jezus het niet, doch hij ging als in één adem voort, er bij voegend: »De Zoon des menschen gaat wel heiien, gelijk van hem geschreven is, maar wee dien mensch, door welken de Zoon des menschen verraden wordt! Het ware hem goed, zoo die mensch niet geboren ware geweest”.

Blijkbaar echter was op dat oogenblik Judas nog niet in zijn eigen ziel beslist. Ook hij vroeg toch : Ben ik het. Rabbi ? En daarop antwoordde Jezus hem : Gij hebt 't gezegd!

Beter dan Judas zelf doorzag Jezus, hoe 't in Judas hart golfde, en naar wat jammerlijke zijde het ten slotte in hem zou overslaan. Het was in Judas ziel een proces, een zondig proces, waarin hij zelf nog hing, maar waarvan Jezus de stellige uitkomst voorzag. Jezus wist en zag waarop 't met Judas zou uitloopen. De verrader bewoog zich reeds uit de diepte van zijn schuldig en twijfelziek hart naar boven. En er viel niet langer te aarzelen, zoo straks reeds zou de verrader in hem doorbreken.

En tegenover dit satanisch proces in Judas ziel, stelt Jezus nu de heerlijke profetie van wat Zijn gemeente. Zijn volk te, wachten stond, rechtstreeks over. Jezus nam het brood en na het brood den wijn, en gaf 't zijn jongeren, "en nu kwam de voorzeggi.ig die Jezus hieraan vastknoopte. Eerst nam hij den beker met wijn, dankte, en sprak: Neemt dezen en deelt hem onder ulieden, want ik zeg u, dat ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks, totdat het Koninkrijk Gods zal gekomen zijn. Ea terstond daarop nam Jezus het brood, en als hij nogmaals gedankt, had, , brak hij het en gaf het hun, zeggende. Dit is mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt. Doet dat tot mijn gedachtenis. 'Desgelijks nam Hij nogmaals den drinkbeker na het Avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt töt vergeving der zonden. En daarop volgde toen de profetie van de Voleinding: > Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuws zal drinken in het Koninkrijk mijns Vaders." Toen zongen zij den lofzang, en ging Jezus met zijn jongeren naar den Olijfberg, en.... aan den kant van dien Olijfberg lag Gethsemané!

Ons spreekt dit alles heerlijk toe, omdat het mysterie dat hierin school, voor ons onthuld is. Wij kennen Gelhsemané en Golgotha. Wij zongen het Immanutl der Verrijzenis. Wij mochten om den heiligen disch ons scharen. En wat we maar nimmer verstaan kunnen is, hoe de discipelen, na Jezus' zoo klare profetie, in slaap vielen bij Gelhsemané en dat de indruk van Jezus' reeds op morgen intredenden Kruisdood hen niet derwijs aangreep, dat ze aan niets anders dan aan wat te gebeuren stondj dachten. En toch was het alleszins natuurlijk. Waren'wij in hun plaats geweest, zoodat er voor ons nog niets gebeurd was, maar alles nog pas te komen stond, we zouden even pijnlijk zijn te kort geschoten, en we kunnen daarom bij eiken gang naar het Avondmaal er nieï innig genoeg voor danken, dat ons in Gelhsemané en Golgotha en in de Verrijzenis op den derden morgen het klare licht is opgegaan. De jongeren schijnen ons zoo onaandoenlijk, zoo weinig helder van doorzicht en begrip, en toch, vraagt ge u zelf af, of ge, in hun plaats u bevindende, 't geheim van Jezus' lijden beter doorgrond zoudi hebben, wie durft zich dan boven de jongeren verheffen? Meer nog. Ons is dan nu alles verklaard en toegelicht, en in de klaarste trekken zien wij de Voleindingnaderen, entoch, hoe vaak vergissen zelfs wij ons nog door de herinnering van dit alles op de meest onaandoenlijke wijze! Hoevelen doorleven deze zeven weken ter gedachtenis aan Jezus'lijden en sterven niet, zonder voor den Kenner van hun hart te kunnen getuigen, dat ze voor - 't minst eiken morgen en eiken avond met hun gedachte en hun voorstelling in Gelhsemané en op Golgotha verkeerd hebben. En toch, de weken en dagen grijpen ons door het wee der wereld reeds zoo maehtig aan. Zie daarom ook voor uzelve toe, dat ook uw doorworstelen van dit wee der wereld niet buiten gemeenschap met uw Heiland omga. Hoe dieper ge in Gelhsemané en Golgotha zult inleven, hoe rustiger ge in uw God ook den jammer onzer dagen doorworstelen zult.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Dit pascha, eer dat ik lijde”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's