GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

Opvoedkundige bezinning.

We hebben het nog over de brochure van Ida Heyermans: „O n z e j o n g e r e n e n d e m o d e r n e literatuur".

Ik wil er nog meer van vertellen, want het is een „teeken", dit - oordeel van een modern'Si vrouw over moderne letterkunde.

Dat zij aan de literatuur een opvoedkundigen eisch stelt, vooral in verband met den zielkundig gewichtigen overgangsleeftijd (puberteitsjaren) der jeugd, weten wijj reeds.

Moedig heeift zij het gezegd, al voelt zfl de lachende oogen.vain zedelijkheidsnihilisten op zich gericht.

Daar staat het: „Wie (dergelijke eiscben (n.l. van waarheid, , gezondheid, idealisme) aan de literatiuir voor onze jongeren stelt, heeft soms het gevoel van een roepende in de .woestijn te wezen, omdat er nog zoo geofferd wordt aan de goden van den Idag".

Al spreekt zë| het niet letterlijk uit, toch laai ze onze moderne, letterkundig-toonaangevende wereld fijntjes voelen, dalj zij door het oude paganisme van Griekenland w^ordt veroordeeld.

Plato, de „goiddelijk'e", : die alle dingen, ook de staatkundige vorming van den m'ensch, bezag in het eeuwi^ieidslioht der achter de' tijdelijke vormen verborgen wezenlijke - n^ereld, xj^rniaant de opvoeders, of wachters der menschheid, aan de jeugd geen boeken in handen te geven, idie den eerbied voor de goden-schokken kaïh, of de ziel ontroeren met verschrikking'en uit de iplnderwereld. Zelfs de verzen van Homerus acht ihij op dien grond piet onbedenkelijk voor de jongeren. „Niet alsof ze niet idichterlijb zijn en Vf> oi de mienigte niet aangenaam om te hooren, , maar juist hoe dichterlij'ker zij zijn, dos te hiinder moeten' zij gehoord worden door kinderen en mannen, die vrij moeten zijn en voor slavernij banger zijn dan voor deai dood".

In zijn ideaal-staat wil Plato zelfs een verbod uilvaardigen tegen kunsteaiaars, en hen beletten het lage, gem'eene en , .onbehoorlijke, door hun kunst af te beelden. Daarentegen inoet de staat zulke inannen in bescherming nemen, die „Ai-an nature den aard van het 'schpone en edele juist kunnen opsporen", opdat de jongelingen, die met hun kunst in aanraking koinen in een „luchtstroom van gezonde levenskracht" ademen, en zij' al aanstonds van hun prille jeugd af ongemerkt tot gelijkheid, liefde en pVereensteanming, met goede gedachteuitingen, worden gebracht".

Wanneer het „christelijk" Nederland, dat in zijn anaatschappelijk organisch leven het christendom over het geheel buiten wel-king stelde, nu eens begon naar ide isteim van dezen groeten heiden te luisteren!

Dan hadden wij' tenminste een begin van bezinning eai hervorming op het verwilderd letterkundig gebied.

Nu koant Ida Heyermans m'et sprekende^ concrete, voorbeelden, hoe ontactisch en onpaedagogisch op onzei inridhtingen van onderwij's de jeugd soms met zielstorende literatuur in aanraking wordt gebracht.

Zij kiest (evenals wij dit vroeger bij een soortgelijk .onderzoek deden) haar uitgangspunt in de officieele leesboeken, op verschillende scholen reeds jaren lang in gebruik.

Het eerst noemt zij „De bloeiende bongerd", eene bloemlezing, samengesteld door'W. C. Rengers Ho ra Si cc am a en Her man Poort.

Als titelprent bevat dit boek een reproductie van den „dronken vLoolspNeler" van Jan Steen, en in verband met deze prent geven de bloemlezers deze kunstbescJiouwing ten beste (? ): „We moeien 'dus een werk van liteiutuur niet lezen om te weten wat er verbeid wordt, maar om Ie gevoelen hoie er verteld , wordt.

Evenals bij de literatuur geeft ook bij ieder-e andere kunst niet het onderwerp ons hel genot der schoonheid, maar de manier waarop het onderwerp tpt uiiing is gebrachl.

Bij de teekenkunst bijvoorbeeld. Er is in het prentenkabinet te Den Haag een teekening van Jan Steen, idia ons een dronken vioolspjeler te zien geeft. Wanneer we een zoo weerzinwekkenden dronkaard in werkelijkheidi zagen, zouden we stellig een grooten' afkeer van hem gevoelen. Maar de teekenaar heeft hejn , op; zulk een wijze weergegeven, dat wij onwederstaanbaar door de schoonheid van het werk getroffen worden.

De eigenlijke inhoud van een stukje literatuur kan dus geen iaivloed hebben op ons mooi-of leelij k-v inden; de vraag is alleen, op welke manier die inhojud is medegedeeld, Todi zal wel dikwijls ons moreel gevoel onzen voorkeur of afkeur voor den inhoud bepalen, maar dat heeft dan geen invloed op de waarde van het werk als literatuur".

In de.laatste woorden ligt gelukkig een beginseltje van beperking, maar deze inbinding is te flauw om de giftige kracht van de vooropgezette kunsttiiosofi© onschadelijk te maken.

Zeker, er isi iets waars in de stelling, dat dö, kunst in sommige gevallen hetgeen op zichzelf leelijk of huiveringwekkend is (b.v. een slagveld) tot schoonheid kan veredelen, maar tegenover wat zondig en onzedelijk is staat de toovergodin „kunsL" onmachtig. Zij' kan het onheilige niet heiligen. Een dronkaard kan nooit mooi woixien. Zelfs hiet öp ©en doek van Jan Steen.

Ida Heyermans heeft recht tol het oordeel, dat „dronkenschap voor kinderen nooit mag overgoten worden door een saus van schoonheid (het beeld is niet gelukkig! W.), omdat het gezonde instinkt van eiken onbedorven knaap en elk frisch meisje zich met afschuw van dronkenschap afwendt"..

Het is niet te verwonderen, dat in leesboeken, die naar het genoemde kunstbeginsel zijn samengesteld, pnenige „Jan Ste& n"-aan kinderoogen wordt voorgelegd.

Mejuffrouw Heyermans is in verschillende moderne bloemleziagen aan het onkruidlezen gegaan, en geeft verbijsterende staaltjes van opvoedkundige onwijsheiid.

In het, ook op christelijke normaalscholen wel, gebruikte, veel geprezen boek „Nederlandsche Letterkunde" 'van D. de Groot, L. Leopold ein R. R. RijkenS b.v. wordt de jeugd in kennis gebracht metj A d a G e r 1 o 's „H e r i n n e-ringen van een; onafhankelijke viiouw" en daarbij „vergast" op een cila, at, dal, op zijn zachtst gesproken, de leerlingen niet sterker maakt in het waken , tegen vroegtijdige zinneprikkels.

Er staat een beschrijving in van de „heldin", Ada, die pp haar kamer, terwijl het bloed gloeiend dpor haar wangen golft, met lajige kussen jb, aar handen kust, die even tevoren in het rijluig door haar cavalier zijn gezoend.

En waar de aanhalingen , op ziciizelf niets aanstootelijks bevatten, daafl blijft toch het bezwaar, dat de kinderen doorf het citaat in aanraking komen met een bpek, hetwelk als geheel voor hen niet paat.

Er zijn wel „ppvoeders", die meenen, dat men een scherpe grens! kan trekken tusschen „de gelezen bloem" en het boek, maar de ervaring is hier betere leermeesteres, dan de mooie theorie.

Door het „fijne" stukje ia het leesboek worden de kindeien gelokt het hééle boek ergens „op', te schoimnelen".

Ida Heyermans deelt pok mede, dat in eenei vergadering in ïl; Otterdam, waai; dit oliderwerp werd behandeld, dpor de lieambten van de Rotterdamsche gemeentebibliotheek; als ©en feit werd meeigedeeld: „De jongens ear meisjes komen boeken vragen, waarvan zij! op school fragmenten (gedeelten) hebben gelezen, boeken als Geertje van Johan 'de Meester". '

Op dien grondf keurt Ida Heyermans het af, dat

onze onriJi> 6 jeugd door de genoemid© „bloem"lezingen iu contact , Jfomen met boeken als: Een huis vol men sollen, van Scharten-Antink; Menschenwee en I3!e Jordaan, van Quér i d o; Pallieter, van T i m m e r m a n s; D e g e-1 ukkig© familie en Eén voor één, van Herman Robbers.

Dit Izijh in elk geval geen hoeken v^oor kinder e n. „Mesa lh, oeft waarlijifc niet preutBch Le zijn, piii toch van de daken te roepen, dat er een zondegeschiedt tegenover onze jongens en meisjes, wa-nneer men bioeken als de bovengenoemde, en fragmenten, wa/iriin wat al teveel hel seksueele element naar voren tre-edt, maar gedachteloos aan hen voorzet, omdat die werken goed geschreven zijn en het leven geven, zooals bet is volgens, de schrijvers".

Er is ook ïeden beizwaar te maken tegen heit „inwijden" in de literatuur, die het KenLeekendraagt van splot, cynisme, of pessimisme. Ida Heyermans geeft ViOorbeeMen uit boeken van Corry van Bruggen, Frans Coenen en Frans Mijnssen, waar de kinderziel met grove of zwaarmoedige .taal wordt „gevoed".

Ook de poëzie is niet ongevaarlijk.

Erkend moet; flat, tegenover de oude school, waar al te vaak , de aaingename „berijming" (het woord reeds is afgrijselijk) en de Turksche trom van het pathos, idie echte dichUvumst in den hoek di-ong, de nieiiwe poëzie geen slecht figuur maakt. Daar wordt tenminste meer gerekeiiid met hetgeen als de eerste voorwaarde van kunst m'oet worden erkend: natuur en waarheid, — , _, m'aar (zegt Ida Heyermans) fle dichter, die Jiet eigen gevoel uitrafelt, in veneenzaming dat uil^zingt, wat door hem slechts ondervonden wordt, zoodat hel geen weerklank vindt in wie naar hem luisteren, kan geen opvoeder der jeugd wezen. Evenmin hij', in wien alle levenBvreugde zwijigt, zoodat de jongeren, in wie levensmoed dient aangekweekt te worden, met deir somberen dichter moeten schrijden door dalen van duisternis".

Met voorbeelden wordt dit oordeel verduidelijkt, In de genoemde leesboeken staan sonnetten en verzen van ICloos, Gorter, Helene Swarth, Annie Salomons en Henriëtte Roland Holst, waar het pessimisme de diepe grondtoon is.

En pessimisme voedt niet op, maar maakt de ziel week en slap.

Ten slotte worden in deze brochure enkele boeken ter sprake gebracht, die inen in hun geheel als leerstof op ^omteiige gymnasia gebruikt, o.a. Een zwerver verliefd van Arthur v[an Schendel, len De Bruidstijd van Anni.e de Boogh van Herman Tlohbers.

Dit laatste boek is door mij i^eeds ^Toeger tei" sprake gebracht. Een meisje van vij'f tien , jaar, uit een zteer degelijk christelijk gezin, liad het met huid en baar gelezen. En daar k; omt nota bene een passage in voor, waar veïbaald wordt, dat de bruidegom, Louis, aan den vooravond van zijn huwelijksdag, een publiek buis JDezoekt.

Ida Heyermans, aan wie wij bij dezen hulde brengen voor haar, ook ons christenen beschamend; , getuigenis, eindjigt met eenige praktische en theoretische wenken, inzake de vraag, wat er tegen dit literaire wpeker-kwaad moet worden gedaan.

Wanneer wij' later aaai het meer positieve deel van onze artikelenreeks toezijn, kunnen wij met ' haar gedachten op dit punt misschien naader kennis maken.

Wij volstaan met de mededeeling, dat Ida Heyermans niet veel heil ziet in het uitoefenen van een strenge keur der bibliotheken, maar iji de goede ppvoeding. De opivoeder moet door zielscontacit invloed oefenen op den wil en den smaak der jongeren. Hij moet hun, als een oudere vriend, den weg wijzen door de wildernis.

Naschrift. Daar ik voor een paar weken buitenslands ga, moet ik deze artikelen-serie even onderbreken. De heer C. Tazelaar, doctorandus in de Nederl. letteren, leeraar aan de Chr. H. B. S. in Amsterdam, beeft heel vrienidelijk op zicb genomen in deze rubriek eenige artikelen te schrijven, aan pns onderwerp zeer verwant.

H. J. S. Gaarne zal ik van u eenige nadere beschouwingen verwachten.

J. V. d. P. Met veel belaaigstelling las ik uw uitvoerige en belangrijke confidentie. Ik hoop er gebruik vaai te maken.

H. E. te A. Uw vraag zal ik ernstig overwegen.

B. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1921

De Reformatie | 8 Pagina's