GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aanval van Dr Visscher.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX (Slot).

De aanvaF van Dr Visscher is psychologisch te verklaren uit den wensch om gebroken evenwicht te herwinnen.

Z^n fout is, dat hij een zaak van tekstonderzoek opblaast Lot een kwestie van" Schriftcritiek.

Wü stelden daar tegenover, dat hij de Gereformeerde Kerken, en inzonderheid Dr H. H. Kuyper, ten onrechte beschuldigt, zich op de lijn der Schriftcritiek te bewegen.

Wü bewezen met de eigen woorden van Dr H. H. Kuyper, dat zijn bewering in zake het Markus-slot op tekstonderzoek gegrond is.

De eigen geschriften der bijbelschrüvers zün er niet meer. De handschriften geven wat door anderen werd overgeschreven.

Hierin komen vele varianten (verschillen) in lezing voor. Deze zijn gewoonlijk zeer onbeduidend.

De groote moeilijkheden concenti-eeren zich btj het tekstonderzoek om Markus 16:9—20; Joh. 7 VS 53—8:11 en 1 Joh. 5:7.

Hierover heerscht onder geloovige geleerden geea eenstemmigheid. Prof-Bavinck b.v. noemde reeds in 1897 de echtheid van 1 Joh. 5:7 twijfelachtig.

Toch sloeg Dr Visscher toen geen alarm.

Wat nu het Markus-slot betreft, hierover is niet nu pas, maar van de eerste eeuwen der Christeiyke Kerk al verschil van opinie. Mannen, die aan geen Schriftcritiek dachten, meenden het op grond va'n het tekstonderzoek te moeten loslaten. In de beide oudste handschriften komt het niet voor.

Toch houden wij voor ons aan de canohiciteit ervan vast. En wel voornamelijk, omdat er een getuige is voor de echtheid van dit slot, die leefde vóór het oudste ons bekende handschrift werd geschreven.

Op een andere vraag: of het van Markus zélf of van een ander is, mochten wij niet ingaan. Dit behoefde ook niet, omdat dit niet in het geding is. Prof. Visscher toch laat doorschemeren, dat hij het Markus-slot beschouwt als door een ander geschreven en ook prof. Kuyper spreekt het waarschijnlijke daarvan uit.

De beide hoogleeraren staan daarom niet zoover van elkaar als Dr Visscher wil doen gelooven.

In zijn beroep op autoriteiten als Dr Kuyper Sr en Zabn is Dr V. wel zeer ongelukkig. Uit woorden van idien eerste trekt hij een onjuiste conclusie en die van den laatste schijnt hü te haastig te hebben gelezen.

Ook zijn beroep op de vaderen houdt geen steek. Iniegondeel. In zake het tekstonderzoek wijkt prof. Visscher af èn van het reformatorisch beginsel, gelijk dat bij Calvijn wordt gevonden èn vim het re. fcrniatorisch resultaat (n.l. wat het auteurschap van liet Markus.slot aanbelangt).

Daarentegen houden onze' kerken (ook prof. Kuyper) aan dat refonnatorische beginset vast, ai komen sommigen of velen betreffende het Mar. kus-Slot lot een ander resultaat dan de vaderen.

Evemnin kan zijn beroep op de belijdenis ontvankelijk worden verklaard. Wel wordt in Zondag 26 Marie. 16:16 aangehaald, maar ten' opzichte van aanhalingen hebben de Gereformeerde theologen zich slceds eenige vrijheid van beweging voorbehouden. Zij raken niet den inhoud, ihaar alleen den vorm der belijdenis. Het .gevaar, dat men hierbij onder, scheid zal maken tusschen geest en hoofdzaak en dat wat bijzaak is, is hier buitengesloljOn. , I)e vrijheid van tekstonderzoek moet in onze kerken uitdrukkelijk gewaarborgd blijven.

Prof. Visscher houdt geen rekening met het Gereformeerde beginsel, dat de canoniciteit alleen de oorspronkelijke geschriften (autogiapba) der bijbelsohrijvers geldt.

Ook mag hij zich geen muizenissen in het hoofd halen als zouden er later door anderen op gro.nd van liet onderzoek van den tekst heele stiikken njt de Schrift verwijderd kunnen wor-den. Bij een gevorderd stadium van onderzoek als waarin wij verkeeren, is "het haast niet denkbaar, dat er nog varianten, welke sterk verschil opleveren, zullen worden ontdekt

De vrijheid van tekstonderzoek mag' nooit misbruikt om schijnbare tegenstrijdigheden in de Schrift weg te werken. Doel mag dit nimmer zijn. Wel kan het het gevolg wezen.

Om den band aan de belijdenis niet Ie laten verslappen, verdient het wel aanbeveling om zelfs formeele afwijkingen van de belijdenis, mits men daaromtrent vastheid heeft, aan hel oordeel der kerken te onderwerpen.

Over het laatste punt, dat we aanroerden, • M^are nog heel wat te zeggen.

Ook al wordt aan onzen raad gevolg gegeven en worden zelfs bezwaren, die alleen den vorm onzer belijdenisschriften betreffen en geeii beginsel gelden, ter kennis der kerken gebracht, zoo mag men toch geen sensationeele onthullingen verwachten.

Er valt weinig te onthullen.

En bovendien zit er niets sensationeels in.

Daarvoor beteekenen de formeele afwijkingen te weinig, zoowel in getal als in gewicht.

Men kan ten opzichte van O'nze Formulieren van Eenigheid-wenschen koesteren.

De een jjon b.v. gaarne de Catechismus-Zondagen over de Sacramenten wat zien ingekrompen en met andere onderwerpen zien aangevuld.

Een ander zöiu willen, dat een uitdrukking, als er in art. 15 van de Ned. iGeloofsbelijdenis voorkomt, dat de erfzonde „ook zelfs door den Doop niet ganschelijk' te niet gedaan, nqoli^ge'heel .uitgeroeid" is wat verduidelijkt werd.

Zoo is er meer. Men zal hier en'daar een anderen vorm met (het oog-opi onzen tijd meer geschikt achten.

Maar wenschen zijn geen bezwaren.

Bezvfaren ontstaan alleen, wanneer men eenige uitdrukking niet kan aannem^en.

En bij formeele ; bezwaren is de reden van dit met-aannemen gelegen in den vorm.

De voo-maamste forrtieel© bezwaren nu hebben we in ons vorig artikel reeds genoemd.

Toch zijn die over het algemeen van dien aard (de uitdrukking „psalmen Davids" uitgezonderd), dat daarover geen algenïeene opinie in onze k'erken bestaat.

En dan moeten daar nog worden afgerekend zulke, waaromtrent de persoion-zielf die ze uitspreekt, nog niet tot zekerheid kwam.

Zoodat er ten slotte weinig overblijft.

Hieruit blijkt ten duidelijkste, hoe onze kerken haar belijdenisschriften ten volle handhaven.

Dan — wij nemen van dit punt .afscheid.

Er zon een nieuwe artikelenreeks over te schrijven zijn.

Behalve op de belij dë^S^tSieroept Prof. Visscher zioh ook op het getuigenis des Heiligen Geestes.

Hij kan dat echter niet doen zonder gebruik te maken van ee'n sofisme (drogreden).

Wij willen zijn betoog even ontleden.

„Wij moeten begrijpen" — aldus vindt men op bl. 18 —, „dat wij niet. het recht hebben vooraf te decreteeren, hoe de Schrift er wel moet uitzien om voor ons geloof waardig te wezen".

Hierover zijn aJle Gereformeerden het roerend met Dr Visscher eens, Prof. Kuyper voorop.

Dr Visscher gaat voort: (wij móeten) „erkennen, dat door en onder Gods voorzienigheid de Schrift in dezen vorm met al het eri tisoh apparaat er bijl aan de gemeente Gods is gegeven".

Ik kan.' niet nalaten ten teefcen jan hartelijke instemming de woorden: „met het critiscih apparaat erbij", d.w.z., met opgave van de varianten te spaöëeren.

Men kan het bijna niet juister zeggen, dan Dr V. hier doet.

De volgende zinsnede leest gij echter reeds tweemaal, omdat gij er iets achter riekt.

„Ware zij van haren oorsprong af der gemeente geschotoken in een vorm, die allen critischen arbeid onmogelijk' en onnoodig maakte, dan is het toch in elk geval zeker blijkens de feiten, dat het Gods bedoeling niet is, dat zij' in dien .vorm blijvend bezit der gemeente' zou wezen."

Tot op zekere hoogte kunt gij-hierriiee nog meegaan, al zondt gij een andere conclusie hebben verwacht.

Een conclusie n.l. die hierop neerkomt: zoodat 'het 'Gods bedoeling is, dat de kerk met behulp van het critisch apparaat den tekst der autographa (oorspronkelijke handschriften) ZO'O dich.t mogelijk zoeke te naderen.

Gaarne echter reikt gij Prof. V. de hand, als hij 'voorts schrijft: „Voor ons kan dan ook een beroep O'P de autographa, die wij niet hebben ontvange'U, die niemand O'nz'er O'Oit gezien heeft en waarvan wij ook niet weten, hoe zij er uitzagen, geen beteekenis hebben. Het is vo'lmaalit ijdel daarop een beroep te doen".

Doch nu komt het.

„Wij hebben de Schrift te .ontvangen in den vorm, w.aarin de Heere zjelve haar ons heeft geschonken."

Hierheeft Dr V. zijn draai genomen.

Hij laat hier het critisch apiparaat weg.

Hij spreekt eenvO'Udig van den vorm!, waarin de Keere ons de Schrift heeft geschO'nk'en.

Maar' zulk' een vorm bestaat er niet.

Het critisch apparaat leert juist, dat er verschillende vormen zijn.

Waar, h'oo'ggeachte Prof. Visscher, is die' vorm?

Er zijn onderscheiden handsohriften.

Kunt gij^ uitmaken, welke het beste is?

En op deze averechtsche stelling redeneert Dr V. nu voort. ZoO' komt hij' natuurlijk' tot verkeerde gevolgtrelddngen. De eerste daarvan is deze: „Wij kunnen alleen, indien het getuigenis des Heiligen Geestes tot .ons uj.tgaat en door ons wordt verstaan, omdat Hij O'ns oor opende, de Heilige Schrift in den vorm, waarin de Heere ons haai--schonk^ als het onfeilbaar Woord van God erkennen".

Men voiclt: hier rammelt het beloog.

De Heere scihonJk de kerk .onzer dageii de Schrift niet in één bepaalden, vasten vorm.

Daaa'om kan het getuigenis des Heüigen Geestes niet op den vorm als zoodanig betrekking hebben.

Hoe droef zou anders Gods eenvoudig volk' er aan - toe zijn.

Dat k'ent de Seihrift ni'e|y4m3jj, den vorm" van Proif. Visscher.

Dat moet zich behelpen met een vertaling.

Het weet, da, t die vertaling niet onfeilbaar is. Dat er nooit een vertaling geleverd' 'kan worden, die niet voor verbetering va, tb, aar is.

En ziou het daarom het getuigenis des Heiligen Geestes moeten missen?

Gelukkig niet.

Hieruit volgt, dat het getuigenis des Heiligen Geestes zich niet bindt aan een bepaalde tekstuitg.ave.

Dat men er zich niet 'Opj toeroepen .kan om te weten of de eene dan wel de andere lezing juist is.

Prof. V. impO'rteert hiermee een geheel onzluiver begrip van het-getuigenis des Heiligen Geestes.

Dit getuigenis werkt centraal.

Al hebben we de autographa niet meer, ^^alcelijk versahillen. de handschriften niet. Zelfs al zou het Markusslot wegvallen, z.ó^^^ hiermee het feit der opstanding, der verschijningen, der doopsinstelliing, der hemelvaart niet in de lucht komen te hangen,

Zakelijk kennen wij de bedoeling des Geestes in de Sohrift ook uit onze Statenvertaling.

Aan de waarheid, daarin, vervat, geeft de .Geest getuigenis.

En daarom hebben niet alleen de geleerden, die Hebreeuwsoh en Grieksch verstaan, maar' alle geloovigen dit Geestesgetuigenis.

Het standpunt van Prof: VisscJier zou, indien hij het handhaafde, den eenvoudigen christen afhankelijk maken van den geleefde.

Of hij moest aannemen, dat oiok' de vertaling onfeilbaar is naar den vorm.

Maar daardoor zou hij zich nog dieper in het moeras werken.,

Dat Prof. V. zelf niet m'erkt, hoe hij hierdoor z.ijn po'sitie verzwakt!

Wij geloO'ven, dat Gods Woord o-nfeilbaar is, opik' al bezitten wij een vertaling, die vervolmaakt kan worden.

Wij gel'OjOven evenzeer, dat Gods Woord onfeilbaar is, oiok al stellen de handschriften ons voor varianten.

De vertrouwbaarheid der Sclhrift lijdt evenmin onder vari.a.nten als onder een vertaling.

Zakelijk verschil leveren ^ij immers niet op.

Indien Prof. V. den tijd kon vrijmaken om-onze vaderen te bestudeeren oiver het 'begrip van het getuigenis des Heiligen iGee'stes, hij zou dadelijk intrekken de ietwiat sarcastische woorden: „De Heilige Geest heeft dus m'et betrekking tot Marcus XVI aan de vaderen anders getuigd dan heden aan hen, die de echtheid ontkennen... De Heilige iGeest getuigde het aan de vaderen en thans is aan Dr Kuyper gebleken, dat 'het stuk niet edit is".

Het kind va.n God mag bhji ^ijh, dat Dr V. in deze kVestie geen gelijk heeft.

Het zou er met zijn zekerheid treurig voO'rstaan.

En ik veroorloof mij thans de persoonlij'ke vraag: getuigt de Heilige Geest aan Prol. Visscher zelf, dat het Markusslot, de periooop van de overspelige vrouw, het comma Jo'hanneum k'anoniek zijn?

Het beroep van Dr V. op de 1 e. i d i n g d e s H e i-1 i g e 11 Geestes ten opzidhte van de Schrift kwam bij andere punten reeds terloops ter sprake.

Daarom hierover slechts een e'iik'èl woord.

Prof. V. schrijft daaromtxent (bl. 29): „De Heilige 'Geest, die in de formatie der Heilige Schrift zulk' eene gewichtige functie heeft gehad, is ons een-waarborg, dat oó'k' Gods bijzondere voorz.ienigheid heeft gewaakt oiver den' tekst, door ons, ondanks de geweldige vervolging, waaraan de kerk in den loop der tijden heeft bloo'tgestaan, zulk een rijk materi.aal te bewaren. Als Doctor 'Ecclesiae heeft Hij in de vaststelling der grenzen van hetgeen cano'uieke Sohrift zou zijn, zijne taak volbracht door de gemeentie des Heeren voor te lichten en te leiden met zijn getuigenis. De taak der tekstcritiek kan het echter niet zijn den arbeid des Heilige'U Geestes te verbeteren. Dat nu zOu het geval zijn, indien Dr H. H. Kuyper reclit had het slot van Mai'cus XVI imet den ban der oneahtveiklaring te slaan".

'Ook hier wordt ge weer getroffen door een verwarring van vele begrippen.

Dan eerst Ziou Prof. Kuyper een poging wagen den arbeid des Heiligen Geestes te verbeteren, wanneer hij van de autographa (de oorspronkelijke geschriften) iets zou willen weglaten of er jets aan zou willen toedoen.

Maar niets ligt verder van zijn bedoeling yer-•wijderd dan dat.

Ook wij erkennen volmondig de leiding des Heiligen Geestes in de bewaring der Schriften. Zelfs in de vertalingen der Schriften, gelijk die bij de geloovigen in alle landen der wereld in gebruik zijn.

Maar de leiding des Geestes mag niet op één lijn worden gesteld met de inspiratie der Schriften of het getuigenis des Geestes aangaande de Schrift.

Beide laatste werkingen waarborgen onfeilbaarheid.

De eerste, de leiding des Geestes evenwel niet.

De apostel Paulus verklaart: Waint zoovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn 'kinderen Gods" (Rom. 8:14).

Het is er echter ver vandaan, dat de kinderen Gods daarom de omfeilbaai'heid zouden hebben verkregen. Zij struikelen allen da, gelijks in vele.

Alleen de autographa, die onder inspiratie des Geestes zijn ontstaan, ^ijn omfeilbaar.

Vertalingen en oiverschriftien niet.

Maai' dit is nu het heerlijke en wonderbare in de leiding des Geestes, dat wij., uit gebrekkige vertalingen en overscliriften den wil Gods tot onze verlossing . volk'O'men kunnen kennen.

ï'Och mogen we niet overleggen: als dat zoo is, dan kunnen we het wel met minder goede vertalingen en overschiiften doen en ons verderen ai'beid besparen.

Vooral wij, Gereformeerden, kunnen daarmee geen vrede nemen.

Voor" ons heeft niet alleen het zakelijke, maar ook „h, et ..woordelijke belang.

327 Gaarne zouden wij toi'. den oorspronkelijken tekst doordringen.

Krachtens ons beginsel hebben wij warmere voorstanders van tekstonderzoek te z!ijn dan wie pok.

En wij blijven den Geest bidden oni Zijn leiding, opdat die ons de Schrift in nog zuiverder vorm doe kennen, dan op heden.

Prof. V. schijnt de eigenlijke leiding des jGeestes ten O'pzichte van de Schrift te willen afsluiten met „de vaderen". Maai' dan is het ook geen leiding meer. De g'emieente kbmt er niet verder door.

Voor ons gaat de leiding des Geestes met betrekking tot den Schrifttekst door tot de voleinding der wereld.

Inzonderheid schittert die leiding ons tegen in het vinden van het Sinaïtische & n den arbeid van Tregelles aan het Vaticaansdhe handschrift.

En ik hoop, dat Prof. Grosheide in zijn toegezegde artikelenreeks de 'omstandigheden, waardoor die beide handscjuiften aan de christelijke wereld bekend werden, ietwat omstandig zlal mededeelen.

De meest gereserveerden zlullen nog moeten toestemmen, dat het opmerkelijk is, anderen zullen wellicht uitroepen: dit is Gods vinger!

Ofschoon, naar wij reeds zeiden, in beide handschriften het Markusslot , niet voorkomt, vertegenwoordigen zij toch zeldzame schatten der kterk.

DainJi; zij de leiding des Geestes staan ; wij dichter bij den oors'pronkelijken tekst dan onze vaderen.

Wij mogen dan ook' wel toezien, dat wij den 'Geest in de kerk vrij' laten werken en aan Zijn leiding geen paal of perk stellen, gelijk Prof. Vis-•scher, althans in deze, doet.

O'ngemerk't verkregen deze artikelen breeder omvang, dan aanvankelijk in mijn bedoeling lag.

Had ik mij' ten doel gesteld te trachten Prof. V. van ongelijk te overtuigen, ik zou, zie aanmerkelijik' hebben kunnen bekorten.

Maar het was er mij' hoofdz'akelij-k om te doen om ons volk voor te lichten, opdat dit zich niet lichtelijk door een sohijnbaar orthodoxe, ja Gereformeerde redeneering zou laten onivoeren.

Ik' heb in vodle O'penhartigheid gesproken en niets acihtergehouden, wat ten deze in de kringen onzer wetenschappelijke mannen omgaat, opdat de achterdoicht, welke door de broöhure va, n Dr V. kon worden gezaaid, geen wortel schiete.

Somtijds werd ik onder het schrijven waim.

Het was de warmte der liefde voor de Schrift en O'Uze k'erken.

Oinze kerken stellen ei' haar eer in ; zich eerbiedig te buigen voor Gods Woiord en geen Schriftkritiek te dulden en waar de aanval van Dr V. niets minder beteefctendei dan een aanslag opi dié eer onzer kerken, mocht ik dit niet koelbloedig aanzien.

To'ch stel ik er prijs op' te verklaren, dat ik bij Dr V. steeds de 'beste moti'even ondersteld heb.

Een smet, gelijk hij op Prof. Kuyper wierp, door hem dubbelhartigheid te verwijten, welkfe dan door den heer Netelenbos zou zijn uitgebracht, heb ik hem nergens aangewreven.

Hoewel ik misverstand, vergissing, dwaling, oppervlakkige bestudeering van de O'uderhavige kwestie bij hem meende tei moeten constateeren en dit natuurlijk geen balsem voor het gevoel is, liet ik zij'n persoo'n er steeds buiten.

Zelfs waar hij ons voor een psychologisch raadsel plaatste, greep i'k tiaar de meest gunstige oplossiing.

Duidelijk liet ik uitkomen, dat ik' O'p' Dr Visschers wetenschappelijken naam' niets wenschte af te dingen, want men kan van één man niet vergen, , dat hij'in alle kwesties thuis is.

Zijn karakter liet ik bij dit alles onaangetast.

Zijn gerefo'rmeerde geizindheid, al leek hij mij op dit eene punt ultra, stelde ik boiven verdenking.

En nu zijn er profetische geesten tot mij gekomen en hebben mij voorspeld, dat Prof. V-wel tegen mij zou gaan fulmineeren in het „Utreclitsöh Dagblad", „De Gro'ene Amsterdammer" of een soortgelijk orgaan en eenige hatelijkheden aan nüjh adres debiteeren z'al, gelijk hij vroeger tegenover anderen deed.

Ik weiger vooralsnog dit te gelooven.

In elk geval ben ik overtuigd er hem geen reden toe te hebben gegeven, gesteld al, dat er ooit voor-God een reden kan bestaan om zich door zijn temperament te laten meesleepen.

Mochten eeliter onverhoopt de profetische geesten gelijk krijgen, dan is mijn houding nu reeds bepaald.

Ofsdioion ik niet tot de familie der pachydermen (dikhuidigen) wensch te behooren, heb ik toch voor dergelijke ribbestooten een pantser van onaandoenlijkheid klaar liggen.

Alleen in ridderlijk toernooi wil ik strijden.

Wil Prof. V. mijn ai'gumenten ontzenuwen, het zal mij .aangenaam zijn.

Maar argument dient gesteld te worden tegenover argument.

D'och 'nu vergunne Prof. V. het mij aan het slot van mijn artikelen hem rechtstreeks aan te spreken.

'Geachte Ho'Ogleeraar!

In het begin van mijn artikelen herinnerde ik eraan, welk een warme, wederzijdsche sympathie er eertijds bestond tusschen u en onze kerken.

328 Ea met zekeren weemoed in het hart vraag ik u: kan die niet wederkeeren ?

Onze gemeenschappelijke vijand heeft zich zoo duchtig gewapend.

Waarom zouden wij niet eendrach'iger tegen hem optrekken ?

Waarom zouden wij ons niet nauwer aansluiten, in stee van elkander aan te vallen?

Bestrijd mij zonder sparen met uw krachtigste argumenten.

Maar laat de strijd dan ook uit zijn.

Druk oinzen mannen weer stevig de broederband.

Opdat modeme en atheist niet over blij venden broedertwist onder ons zich verblijde.

Gij hebt immers 'met ons dezielfde: heilige beginselen gemeen!

Welnu, laat ons de kleine verscihillen, welke er tusscihen ons bestaan, vergeten. Verketteren wij elkander daarom niet.

Wij zouden zoo gaarne uw hulp ontvangen in den strijd tegen de ongelooviige wetenschap.

Wij zouden zoo gacixne de buitenwereld doen gevoelen, dat wij in Christus, niet in den Christus der phamtasie, maar in den Cluistus der SchTiften, dezelfde als de leveaide Christus daarboven, één zijn.

HEPP.

Combinatie van Kerken.

Een broeder ouderling van een onzer groote stadskerken zond ons het volgende schrijven, dat wij om het belang der zaak in deze rubriek opnemen.

Geachte Redactie,

Dezor dagen kon men in de bladen lozen, dat de lidmaten van de Gerof. Kefk te X, besloten hebben do combinatie met de gemeente van Z. niet voort te zetten.

Dat bericht geeft mij aanleiding do viaaig og te iwerpen iof 'liet niet gowenscht is, in dezen tijd van predikantennood, dat de Kerken hun aandacht wijden aan de kwestie van het combineoreu van kleine genabuurdo Kerken, die afzoiideilijk vaak een min of meer kwijnend bestaan lijden.

Ik ben met do toestanden in .X. en Z. niet bekend en wil hier das niet het al of niet weniSchelijke van dit uiteengaan beoordeelen. Maar van algemeen kerkelijk standpunt bezien, geloot ik te öiogen zeggen, dat er in onsi land verschillende kleine, dicht bij elkander gelegen gemeenten zijn, die, bij terzijrdestelhng van allerlei locale bezwiaren, beter zouden te combineeren zijn, w; at indirect aan ide groote Kerken zou ten goede koinen,

Zeker, men kan hier onmiddellijk tegenover stellen, dat wij, Gerefoimeerden, het beginsel van , , Sonvereiniteit in eigen kring" wenschen hoog te houden, maar is het niet beter, dat men in deze zaak Vóór alles let op het algemeen belang en blijk ^ecft van gevoel van saamhooriglbaid ? Amsterdam en Rotterdam hebben slechts één pitiedikant O'p 20O0 leden; is die nood niet sChreexiWend vergeleken bij de kerkjes van 200 a 300 leden met een eigen dienaar?

Misschien zouden de meerdere vergaderingen dit vraagstuk eens onder de oógen kunnen zien.

Met dank voor de plaatsing.

Hoogachtend,

P. ROOZE.

Inderdaad is deze zaak' de aandacht waard.

Ik heb de plaatsinamen met een paar letters aangeduid, omdat dit schrijven niet maar bepaalde kerken geldt, doch een geheele groep.

Het is stellig zeer te betreuren, dat de weg van combinatie niet meer wordt betreden.

En nog ster^ker moet het bejammerd, dat .combinaties soms verbroken worden.

Hieruit spreekt in menig geval een zondige gevoeligheid. Men meent dan achtergezet te worden bij de ztistergemeente en blijft liever jaren vacant, dan weer de handen ineen te slaan.

Zeer zeker ligt hier een taaie vooi' de meerdere vergaderingen.

Wanneer deze kleine kerken den financiëelen steun van zulke meerdere vergaderingen inroepen, wat meestal geschiedt, dan hebben deze ook' het recht te adviseeren ten gunste van oombinatie.

Met zulle een advies dienen dé betrokken kerken natuurlijk ernstig rekening te houden.

Zelfs kan classis en synode haar steun van deze combinatie afhankelijk maken.

Hoiewel hierbij met behoedzaamheid moet worden opgetreden.

Maar — en dit vergete men niet — een synodale bepialing, dat kleine kerken zich behooren te oombin.eeren — kan nooit gemaakt.

Zelfs de kleinste kerk behoudt haar autonomie.

Er dient naar gestreefd te worden, voioral met het oog op gezonde samenvvei'king, dat de combinatie vrijwillig aanvaard woidt.

Tot op zekere hoogte is het waar, dat bij combinatie de kerk, ejp' wier grondgebied de pastorie staat, veel vóór heeft boven 'de andere gemeente.

Diaarom zou het gewensöht zijn, zoo hier voor evenwicht gezorgd kon worden.

B.v. door met elkander overeen te komen, dat bij vooïzJening in de predikantsvacature telkens die gemeente aan den predikant woning zal verstrekken, die er een vorig maal van verstoken is geweest.

Wij vleien ons echter niet, dat dit alles gemalkkelijk zial gaan. zoo

Wie de kerkelijke kaart een beetje kent, weet uit zijn hoofd, waar de struikelblokken liggen.

Doch dit ontslaat niet van de roeping om voor de Gombinatie-gedachte propaganda te maken.

Werd er meer gecombineerd, het aantal hulpbehoevende kerken zou evenzeer slinken als het gebrek aan predikanten.

Mits men zich maar niet voorstelle, dat daardoor de predikanten-nood geheel kan worden opge­ heven.

HEPP.

Ethisch ?

Voor enkele maanden bevatte „Bergopwaarts", het bekende orgaan van een bepaalde strooming onder de Ethischen, een artikel, waarin ons Mad werd aangevallen en met verwonderlijke stelligheid werd uitgesprolken, dat ons abonnentental slon'k.

Wij zetten deze sciheeve voorstelling reoht.

De Uitgevers ' van ons blad pnblieeerden, dat integendeel het getal abonné's nog voortdurend beduidend klom.

Men kon venvachten, dat „Bergopwaarts" Ziich gehaast Zoiu hebben, dit haar lezers mee te deelen.

Do)Cih„tot op (het ihuidige oogenblik zweegij.

Dit is allerminst „ethisdh" in den gezonden ; ziin van het woord.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's