GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Twee klippen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee klippen.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

In deze artikelen zal gehandeld worden ovoc h«t Keikisme en het kerkelijk Indifferentisme.

Eerst over het Kerkisme.

In verschillende vormen komt dit voor. 'Vooreerst, wanneer iemand beweert, dat er .'jaiten zyn Jierk geen zaligheid is.

Vervolgens, wanneer hij het instituut, waartoe hij behoort, als de alleen ware kerk beschouwt pp. alle andere valsch noemt.

Ten derde, wanneer hij in zijn kerk niet ziei de meest zuivere, maar de zuivere, wanneer hij haar zuiverheid niet relatief, maar absoluut opvat.

Ten vierde, wanneer hij politiek, schoolwezen, weten-? f: hap en Iranst en zoo menig ander levensterrein afhankelijk maakt van de institutaire kerk.

Ten vijfde, wanneer men zijn lidmaatschap dsr ge'institueerde kerk practisch genoegzaam, acht om bet eeuwige leven te beerven.

Alsnu dient gewaarschuwd tegen het kerkelijk Indifferentisme.

Vooraf wenschen we er op te wijzen, wat hiermee niet wordt bedoeld.

Men mag er niet toe rekenen de toenemend; onkerkelijkheid in onze dagen, want het woord zegt het zelf, dat van kerkelijk Indifferentisme hierbij geen sprake kan zijn.

Ook mag hier niet gedacht worden aan die buitenlandsche stroomingen, die van het kerkelijk instituut als zoodanig niets meer weten willen.

Het kerkelijk Indifferentisme komt op uit de overschatting van het leerstuk der heilige algemeene christelijke kerk. De kerk, in haar aardsche verschijningen, wordt tot bijzaak gedegradeerd.

Het meest konsek%vente Indifferentisme stelt alle uitwendige kerken met haar kansels, ambten en belijdenissen op één en dezelfde lijn.

Onderzoeken we de argumenten, die vóór - het Indifferentisme worden aangevoerd.

Een van de meest gehru-kte argumenten is wel dit: Christus zal m den dag des oordeels niet vragen, tol welke kerk als instituut gij hebt behoord. Dit houdt e\enwel geen steek. Christus zelf heeft de institutaire kerk ingesteld. Kan de kerk als instituut Hem dan ooit onverschillig worden?

Neen, de kerk als instituut, kan Christus niet on verschillig worden.

Wat er na Zijn instelling met haar is geschied kan Hem niet koud laten.

Hij legt Zich niet gelaten bij haar vervorming neer.

En daarom moogt gij ook geen indifferentisme of onverschilligheid koesteren jegens het kerkelijk instituut.

Gij hebt Zijn voetstappen te volgen.

Hij, die ter kerkzuivering een geesel van touwtjes vlocht en daarmee duchtig losstriemde op al wat den tempel ontheiligde eischt dit, indien de omstandigheden het vorderen, ook van u.

Geen onverschilligheid, maar verterende ijver. Dat verwacht Hij van Zijn geloovigen ten opzichte van de institutaire kerk.

Dat behoort ook tot wat de Schrift noemt, „den zin van Christus".

Kerkelijk indifferentisme, kerkelijke onverschilhgheid gaat thans bij velen door voor ruimte van inzicht en ruimte van hart.

Het tegendeel is echter waar.

Kerkelijk indifferentisme getuigt van kortzichtigheid en nauw zijn van hart.

Men begrijpt, het iiiet, dat het bij het verschil tusschen de kerken gaat om de waarheid en om de waarheid alleen.

Men heeft het nog niet gevat, dat dit in het geding is: of Christus in Zijn kerk de wet zal stellen dan wel of menschelijke meeningen daarnevens of daarboven mogen geplaatst.

Die beperktheid van blik wordt bij de meesten. veroorzaakt door gemis aan historische kennis.

Dagelijks een historisch bad nemen zou zeker tot hun genezing bijdragen.

Maar — en hier hebt gij den invloed van den tijdgeest op de kerk — onze tijd voelt niet historisch.

Ruimt zooveel mogelijk traditie op.

Rekent veelal alleen met het tegenwoordige. Wil gaarne alles naar de praktijk van het oogenblik veranderen.

Heeft in het generaal gesproken evenmin zorg voor. de toekon)St als eerbied voor het verleden.

Prefereert het leven van den eendagsvlieg boven de duizend-en meer-jarige levenskracht van Wodanseik of ceder. ,

De „religieuse" mensch onzer dagen houdt niet zelden zijn schietgedachten voor „eeuwigheids "-stralen.

Een inval geldt hem dikwijls als een „eeuwigheids"-openbaring.

„Eeuwigheids"-mensch zich voelend leeft hij „secondair", bij de seconde.

Dit geeft hem iets revolutionairs.

Wispelturigheid en windwijzerigheid beginnen hem hoelangszoomeer te kenmerken.

Als hij eenigszins kan zet hij zijn geestelijk bezit op den worp van het oogenblik.

Het geestelijk gespeculeer, het geestelijk gokken is heden onrustbarend.

Het paleis, waarin de beeltenissen der voorvaderen, krachtmenschen, die God vreesden en niemand anders, u aanstaren, breekt men af om er een cabaret artistique voor in de plaats te bouwen, waar de eene ster na de andere verschiet in den nacht der autonome moraal. Zoo geschiedt het ook in het religieuse.

Er wordt in het „religieuse" veel gedweept.

Vooral met personen.

Maar de wijze heeft nog geen. spoorkaartje genomen of hij is in de salons bijna al vergeten. Morgen heeft de dienstbode een ongelukje met zijn portret en mevrouw goedigt: het is zoo erg niet, ik wou het er toch niet laten staan. Ik vond hem wel een „snoes", maar soms ook een beetje „eng". Wie volgt?

En de getrouwen, die hem tot den trein uitgeleide deden, betrappen zich misschien bij de afgifte van hun perronkaartje al op de gedachte: het waren vermoeiende dagen, maar we zijn nu toch van hem af.

Een onhistorisch leven is altijd een van-den-hakop-den-tak leven.

Onder de kerkelijke menschen leidt het wis en zeker tot kerkelijk indifferentisme.

Christus deed Zijn kerk een geschiedenis doorloopen.

Daarmede worde toch gerekend.

Als men. maar meer studie maakte van de vrijmaking onzer kerken, het kerkelijk indifferentisme zou onder • ons minder wortel schieten.

Men zou de verschillen tusschen , de kerken niet zoo gering achten.

Men zou het gevoelen dat geen persoonlijke motieven tot kerkreforrhatie dreven, maar liefde tot de waarheid, het opkomen voor het absolute koningschap van Christus over de gemeente.

Men zou inzien, hoe het weggestorven of wegstervende geslacht in de vorige eeuw om der consciëntie wil geen vrede kon nemen met een genootschap, waarin naast de waarheid ook de leugen wordt verkondigd.

Smart zou oprijzen, omdat men zooveel broederen in het geloof moest , achterlaten in zulk eeii kerk.

Men zou iets in zich voelen natrillen van de verontwaardiging der vaderen, die wat de overheid tegen de kerk bestond beschouwden als een aanslag op het recht van koning Jezus om te beslissen, hoe Hij Zijn kerk wilde zien ingericht.

Het geloof aan de heilige algemeene christelijke kerk moet krachtig gehandhaafd en beleefd.

Maar het mag niet overdreven worden tot een doodverklaring van historisch geworden, kerkelijke verschillen.

Bij het uitbreken van elke reformatie doet de zonde zich ongetwijfeld ook gelden.

Er mengt zich veel persoonlijks in.

Men kan een mede-christen soms niet meer als christen waardeeren.

Welnu, dit moet allengs uitslijten.

Op verwijdering van wie eigenlijk bij elkander behooren, mag nooit worden aangestuurd.

Men heeft toenadering en saamwerking te zoeken met hen, die met ons buigen voor één Christus en tot richtsnoer hebben één Woord.

Valle al het persoonlijke en soms kwetsende van het vroegere conflict weg, het verschil als verschil late men onaangetast staan.

Wij als zonen behoeven niet te herroepen wat onze vaderen in de vorige eeuw ter kerkzuivering hebben gedaan.

Wij mogen en wij moeten er trotsch op zijn. Wij gelooven, dat zij in de kracht van hun God streden.

In onze wijze van uitdrukking zullen wij vanzelf gematigder zijn dan zij. Over „Babel" en „groote hoer" spreken wij niet, gelijk sommigen hunner deden.

Met personen' uit andere kerken Jjunnen wij gemoedelijker ons OTidërhouden, dan zij dit vaak over zich konden verkrijgen.

Maar hun standpunt als zoodanig blijve onverzwakt het onze.

Door studie van de historie zal het duidelijk worden, dat er voor revisie, herziening geen reden bestaat.

Als zij den kerkdijken strijd niet hadden gestreden, dan moesten w ij het doen.

Maar God heeft er hen toe verwaardigd.

En wij plukken de vruchten van wat zij hebben geplant.

Evenwel begaat het kerkelijk indifferentisme onder ons de zonde, dat het die vruchten laat rotten aan de boomen.

’t Been in ’t lid.

Van Ds H. Brouwer van Heemstede ontvingen wij het volgende schrijven:

Met genoegen voldoe ik aan de üitnoodiging van Dr Hepp om miji in „Tie Reformatie" even nader'uit te laten over de „tegenstelling", die ik op den Theol. Schooldag te berde ZO'LT hebben gebracht.

Toen ik in het „Reformatie"-n'ummer van 30 Juni 1.1. .zijn artikel gelezen had, dacht ik werkelijk even: Onvoor, zichti2e referent, wat heb je uil gehaald om tegen een goed toegeruste generaal een maar izwak pislooltje te richten? „En in zekeren zin" raakte ik dan „de eer van het blad", waarvan Dr Hepp de terecht geëerde eindredacteur is.

Maar na èn de stukken van Dr Hepp over „TWee klippen" doorgezien te hebben èn mijn eigen referaat te Kampen gehouden, kwam ik al gauw tot de conclusie, dat „de tegenstelling" maar een kleinigheidje is. Eigenlijk is er zelfs geen sprake van een pistooltje. Ik heb alleen op een klein onderdeel van de gevechtslinie legen het „kerkisme" geattendeerd en gezegd: „Generaal, veroorloof me, u is wat al te optimistisch!"

De kwestie , zit zoo.

Het woord „tegenstelling" plaatste ik voor dezen reeds tweemaal tusschen aanhalingsteekens, want ik heb het .in m'n toespraak totaal niet gebruikt. De verslaggevet-, wieif overigens lof toekomt voor • izijn werk, heeft hier m'n uitdrukking wel wat al te izeer verscherpt.

Hieruit , zal Dr Hepp dus begrijpen, dat door mij geen persconununiqué is verstrekt. Inderdaad had ik het te druk gehad om vooraf zulk een ^uittreksel te schrijven. En de verslaggever ter vergadering zorgde blijkbaar voor vele bladen tegelijk, izooals dat meer gaat, zoodat men zijne uitdrukking in alle bladen, die een verslag gaven, vond.

Maar dat wil niet .zeggen, dat ik het te druk had om rne goed rekenschap te geven van m'n onderwerp.

Reeds geruimen tijd vóór Dr Hepp zijne artikelen over „Twee klippen" begon te schrijven, had ik daarover gesproken in een studentenkring en op een bijeenkomst met belijdende leden mijner igemeenle. Ook nam ik reeds voor Mei een üitnoodiging aan om te Rampen te spreken. (Tusschen haakjes merk ik even op, dat dit heelemaal niet izogt, dat ik niet zou begeeren dat de tweeheid Kampen—Amsterdam een goede oplossing vond, waarvoor 't nu echter de tijd niet is.)

Inplaats van nu in den breede over „Twee klippen" te handelen, probeerde ik er tusschen door te stevenen en koos daarom nu als onderwerp: „Kerkelijk besef'.

Evenwel ik kon er niet buiten over kerkisme en kei'kelijk indifferentisme een enkel woord te izeggen. Ik wees daarbij zelfs op Dr Hepp's artikelen.

Een zóó waardig en vaardig scribent gaat men niet voorbij, als men jiiist in een tijd spreekt over een onderwerp, dat ook'hij aanroert.

Eindelijk dan de bewuste „tegenstelling".

In zijn eerste artilvel van 5 Mei j.l. over „Twee klippen" schreef Dr Hepp:

„Laat ik bij mijn bespreking met het kerkisme mogen beginnen.

Gelijk ik reeds zeide neemt dit vele vormen aan.

De ergste vorm is wel deze, dat men aan de kerk als instituut de zaligheid bindt.

Voor onze lezers behoeft niet uiteengezet, dat dit in flagranten strijd is met Gods Woord."

En dan een paar regels verder gaat hij' voort:

„Maar deze ergste vorm van kerkisme is door den loop der omstandigheden op het oogenblik geworden de onschuldigste vorm. H ij bestaat tegenwoordig bijna alleen in t h e o r i e." (Spatiëering: van mij. B.)

Welnu, ik heb' eenig: en twijfel ge'uit of dit oordeel niet wat optimistisch was. Ik had zelf een paar er\'aringen opgedaan, die mij grond voor dezen twijfel gaven. Niet bij een bepaalde kerk, maar bij kerkmenschen.

Met betrekking! tot dit kleine onderdeel van gijn betoog nu heb ik letterlijk g.e, zegd: „'k Weet niet of hij (Dr Hepp) misschien wat al te optimistisch is". En d'us mijn auditorimn willen zeggen: het komt ook nog; weleens in de practijk voor, misschien nog meer dan Dr Hepp meent.

Ziedaar, geachte opponent, de volledige uiteenzetting; van de .zaak.

Als ik een steek op moet rapen, dan is het niet luit mijn breisel, maar üit het overig, ens niet onverdienstelijk kousje van den rapporteur.

Ik dank der redactie voor de gelegenheid nie in ^baar blad geboden en verzeker haax, dat ook mijn bedoeling is de eer van „De Reformatie" naar mijn vermogen voor te staan en te bevorderen. I

BROUWER. |

Met genoegen lazen we deze toelichting.

Wel hebben we' nog steeds niet gevat, in welk "opzicht wij ietwat meer optimistisch zouden hebben geoordeeld over een der vormen van het kerkisme.

Hij zegt, dat hij nog weF een paar ervaringen heeft opgedaan van kerkmenschen, die aan het kerkelijk instituut de zaligheid bonden.

En ik liet in mijn arikelen daarvoor de noodige ruimte. Ik beweerde niet, dat dit soort van kerkisme tegenwoordig alleen in theorie bestaat, maar ik voegde erbij : b ij n a. Ik kon n.l. zelf ook van eenige ervaringen spreken. Vandaar dit „bijna".

Ik geloof dan - ook, dat zelfs elk verschil van nuanceering tusschen de meening van Ds B. en de mijne ontbreekt.

Maar daarom ware het dunkt mij beter geweest, dat hij hierover in zijn referaat gezwegen had.

Men moet ook wat doen of laten om de verslaggevers.

Ik zou daarvan eigenaardige staaltjes kunnen vertellen.

Bij beroepsverslaggevers komt het minder vaak voor, maar vooral amateur-verslaggevers drukken zich gemeenlijk sterker uit dan de spreker.

Wat deze onder het grootste voorbehoud mededeelt, laten de verslaggevers hem het liefst met de meeste stelligheid verzekeren.

Verslaggevers houden over 't gemeen evenals de lezers, voor wie zij schrijven, veel van absolute uitspraken.

Daarom vind ik het steeds het best, dat op gewichtige . vergaderingen als een Theologische Schooldag de referent zelf het communiqué opmaakt. (Bij gewone lezingen gaat dit natuurlijk niet.)

Heeft hij hiervoor geen tijd, dan verdient het aanbeveling, dat het verslag niet aan één persoon in handen worde gegeven om dat rond te zenden aan de geheele pers, doch dat men dan de concurrentie tusschen de verslaggevers vrij spel geve.

Bij vergelijking van de verschillende verslagen nadert mij dan lichter het origineele referaat.

Zoo wordt misverstand lichter voorkomen.

Het frappeert mij dezer dagen, dat de pers doorgaat het verslag van Dr Brouwers referaat te publiceeren, zonder even nota te geven van onze rectificatie.

Dit is vergeeflijk vooral als de zomervacantie op til is.

Dan komt knippen soms het best te pas.

Maar hieruit volgt, dat het beter is van meetaf' voor een juist verslag zorg te dragen.

Misschien kunnen deze opmerkingen nog dienen voor toekomstige referenten.

In elk geval bestaat de „tegenstelling" niet.

Die is versmolten.

Het been zit weer in ’t lid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Twee klippen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1922

De Reformatie | 8 Pagina's