GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De loochening der Gemeene Gratie.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

In Amerika is onder de Gereformeerde broederen ernstig geschil gerezen over het leerstulc van de Gemeene Gratie.

Er zijn er, die meenen, dat deze leer onschriftuurlijk is en daarom de Gemeene Gratie loochenen.

De stand van de kwestie wordt uiteengezet in de brochure van Ds J. K. van Baaien: „De loochening der Gemeene Gratie, Gereformeerd of Doopersch".

Ds van Baaien ziet in dit geschil een beginselstrijd tusschen Calvinisme en Anabaptisme en meent, dat in HoUandsche kringen in Amerika nog maar al te veel van den Dooperschen zuurdeesem te bespeuren valt.

Om onze lezers voor te lichten, volgen we den .schrijver op den voet.

We wenschen echter deze zaak geheel los te maken van de Jansen-kwestie.

Ook werpen we ons niet als scheidsrechters tusschen de Amerikaansche broeders op.

Daarom bliijven hun personen buiten geding.

Zu. die in Amerika de Gemeene Gratie loochenen, zetten de uitspraken van godgeleerden als Kuyper en Bavinck, in deze kwestie eenvoudig op zü en betoonen daarbij niet steeds het verschuldigde respect.

Voor hen is het Noachitische Verbond een verbond van particuliere genade.

Ook wordt volgens hen, het leven der wedergeboorte niet gedragen door het leven uit de schepping. Evenmin is ook het verbond der bgzonderc genade aan alle zijden omringd door een algemeene genade, gelijk een kern door haar bolster.

Er bestaat, zoo gaan zü verder, geen genade, dan in het bloed van Christus en in den natuurlijken mensch is er van vatbaarheid voor genade in het hart geen sprake.

Tot den natuurlijken mensch vloeien wel uitwendige zegeningen, welke voor den geloovige bestemd zijn, af, maar die zegeningen verkeeren voor hem in een vloek.

Daartegen nu brengt Ds van Baaien zijn bezviraren in. Hij ontdekt rationalisme in de redeneeringen zijner tegenstanders. Maar vooral legt hiJ hun ten laste een eenzijdige theologie, die alleen uitgaaf van de leer der uitverkiezing.

Met de voorbeelden van Farao's dochter en de bekeering der Ninevieten op de prediking van Jona. wil hij aantoonen, dat de gaven Gods aan de onwedergeborenen, dezen niet nog goddeloozer maken.

Hij meent in de loochening der Gemeene Gratie te herkennen, de dwaling van het Anabaptisme, waaraan de praktijk van de „mijding" onafscheidelüli verbonden was.

Het zou jammer zijn, indien dit geschil in onze Amerikaansche Kerken op scheuring uitliep. Daarom , matige men zich in ziJn uitspraken, verkettere elkander niet te spoedig, zegge liever, dat iets in do Anabaptistische lijn ligt, dan dat men het als Anabaptisme brandmerkt en houde rekening met de inkonsekwenties, welke' bij de tegenpartij duidelijk zichtbaar ziJn en waaruit blijkt, dat men bij> het Anabaptisme niet wil uitkomen.

Het is alsof Kuyper zeker voorgevoel had van de moeilijkheden, welke dit leerstuk in de toekomst zou opleveren, toen hij den term ..algemeene genade" inruilde tegen „gemeene gratie". Misschien zou het verhelderend werken, indien men, inplaats van „ge-! nade", , .lankmoedigheid" gebruikte. Toch mag het genade-begrip hier niet losgelaten. Calvijn is daarin voorgegaan.

Calvijn laat zich op de ernstigste wijze over de loochening der Algemeene Genade uit.

En wat de Schrift aangaat: naast de genade in Christus kent zü aan het woord genade ook een veel ruimeren zin toe.

Een viertal verkeerde elementen huizen er in het genadebegrip van hen, die alleen de particuliere genade als genade beschouwen.

Stellig is de algemeene genade er om de büzondere genade. Maar niet wordt eerst de büzondere genade bewezen, terwül dan iets, wat op algemeene genade gelukt, ervan zou afvloeien naar de wereld. Dit '. ware een verbreken van den stelregel van den apostel: het natuurhjke is eerst, daarna het geestelüke.

Wat is er waar van de bewering van bedoelde broeders, dat de natuurlüke zegeningen, welke dewereld ontvangt, eenmaal in vloek verkeeren?

Wie alzoo in de sfeer der particuliere genade geleefd heeft, maar de uitnoodiging, welke ook tot hem is gekomen niet heeft aangenomen, heefi zwaarder oordeel te wachten dan wien Ihet eva, ngelie nooit is gepredikt.

Het meerdere licht wordt omgezet in meerdere duisteniis.

De hoogere bevoorrechting leidt in dat geval tot diepere versmading.

Maar hoe staat het nu ten opzichte van algemeene genade? de

Het is iets vanzelfsprekends, dat men daaromtrent in de Schrift niet zooveel zal vinden.

De Schrift geeft in de eerste, plaats openbaring des heils. Zij stastt in dienst van de particuliere genade. De algemeene genade wordt er slechts zijdelings bij betrokken. En vragen, als die thans gerezen zijn, ontvangen daarin geen breede beantwoording.

Toch trekken al dadelijk eenige Schriftuurplaatsen de aandacht.

Vooral fconit hierbij in aanmerking Rom. 1:18— 32. Deze plaats is door Dr Kuyp'er in zijn werk' over „De Gemeene Gratie" uitvoerig besproken. Men gelieve zelf na te lezen, wat hij daarvan zegt.

Ons is het hier alleen te doen om de boven aangegeven kwestie.

En dan is van belang het '20ste vers: „Want zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan 'uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige Kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn".

Het loopt hier over de openbaring Gods aan de heidenen. God schenkt ook hun openbiaring. Niet de openbaring Zijner ontferming in Christus. Maar de openbaring van Zijn majesteit en Godsbestaan. En dat wel met het doel, dat zij nooit om verontschuldiging zullen kunnen pleiten.

Dat zulke openbaring tot hen uitgaat is deels aan de algemeene genade te danken. En die openbaring beneemt hun alle onschuld. Volgt daaruit dan niet, dat de algemeene genade hun veroordeeling veroorzaakt?

In dezen tekst ligt heel veel, wat we thans Ier zijde tnoeten laten.

Maar, de redeneering, dat de veroordeeling der heidenen aan do algemeene genade te wijten ia, is stellig niet juist.

Laten wij den kortsten weg volgen om dit te bewijzen.

Als er eens geen algemeene genade ware verleend, als God in Edens hof dadelijk eindgericht had gehouden, zou de menschheid dan haar straf hebben ontgaan?

Dit aan te nemen, war© absurd.

Of als we eens letten op die wereld, waarin geenerlei genade meer wordt ^aangetroffen, ook geen algemeene — wij bedoelen • de wereld der duivelen — kan daar verontschuldiging worden aangewend?

Men weet beter.

De algemeene genade bewerkt alleen uitstel van de volle straf, toiaar geen afstel.

In de wereld der bóoz'e geesten is het zeer goed bekend, dat zij om hun zonden worden gestraft.

Zoo zoiu het ook geweest zijn, indien er geen algemeene genade liad bestaan.

De algemeene genade werltt alzw opzichzelf de schuld, het oordeel en de verzwaring van het oordeel' niet.

Met opzet schreven wij daar strak's, dat de heidenen de openbaring slechts ten, dee Ie aan de algemeene genade danken.

Want onafhankelijk van de algemeene genade gaat de openbaring toch door.

God openbaart zich' ook in de plaats van de pjjn.

Da, arom deed Jakobius de uitspraajk: ij gelooft, dat God een eenig God is en gij doet wel. De duivelen gelooven het ook' en zij sidderen. (2:19).

De algemeene genade heeft slechts in zoover invloed op den inhoud der openbaring, als zij ook de lankmoedigheid Gods leert kennen.

Overigens doet zij zich vooral gevoelen in het effect der openbaring.

Zonder algemeene genade hrengt de openbaring siddering te weeg.

Maar door de algemeene gtenade heeft zij een andere uitwerking.

Dan voert zij tot een zek'ere ihate van Godsvereering, gelijk! die in de heidenwereld aanschouwd wordt.

Zij dringt den mensch om "God, zij het ook' in valsche voorstelling te behagen, ook al is het opi ©igenwilUge manier.

Maar dat de mensch eenmiaal te zwaarder zal moeten boeten omdat hem algemeene genade bewezen is, leert de Schrift nergens.

Wat wij (hier kortheidshalve de .algemeene genade noemden, is de algemeene genade, die alle menschen gemeen hebben.

Gelijk men zich herinneren zal onderscheidde Calvijn daarvan de bijzondere algemeene genade, w.aar\'-an de een meer, de ander minder ontvangt.

Hoe staat het nu daarmee?

Veroorzaakt het bezit van die bijzondere 'lalgemeene genade ook hoogere strafmaat?

Ernst Troeltsch †

De vorige week! is te Berlijn op^ 56-jarig|en leeftijd overleden Ernst Troeltsch.

De Nederlandsche pers heeft, voorzOover wij konden nagaa.n, daaraan weinig aandacht ge, schonken.

Toch was {hij op' zijn terrein een persoonlijk'heid van ^eerste grootte.

Om hem te hooren stalk menig Amerikaan den oceaan over en veroorlooifde zich oo'k' menig man van studie uit alle landen Vaïï E-uropa een reis, - . naar Duitschlands '[hoofdstad. .-Iv

Omtrent de oorzjaak' van zijn overlijden werd' naar ik weet, niets vermeld.

Men zou ihét den 'hoogleeraar, m'et zijn niet over. dreven en tocih goed gesoigneerd voorkomen, zijn veerkrachtige gestie, zijn prettige stem', zijn vlotte voordr.a, cht, toen hij ten vorigen' jare in ons land optrad, niet hebben aangezegd, dat hij reeds zoo spoedig zou worden wteggenomen.

De Duitsche wetensc'ha.p lijdt den laats ten tijd wel gevoelig© verliezen.

Of de benarde levensonistandigh'eden en de gee& ? telijke depressies ook 'het lev«n van Troeltsc'K m'ousc'helijkerwijzie hebhen vefkoit, k'a.n niet worden verzekerd. ;

Wel staat viast, dat izijn idealism'e door den oorlog en de ellende', welke daardoor lOver Europa, gekomen is, een .geduchten knak ih'ad bekomen.

Hoewel de aard van ons blad er zich' niet toe leent zijn beteekënis ook m'alar eenigszins tot ha, ar recht te dóen komen, willen i'wij niet nalaten eenige a.lgemeen© trekken naar voren te brengen.

Troeltsch kan misschien niet heter worden getypeerd, dan door hem te noemien een volbloed godsdienstig humanist.

Hij leefde in voortdurende bewondering, van het mensc'helijk 'kunnen.

Daarom klan (hij' in de school van Ritschl, hoewel zelf daaruit voortgekbmten, geen vrede vinden.

Hij (brak daaruit uit als uit een gevangenis.

Ritschl toch' bian.de de wetenschap en inzonderheid de imjetafysi'fca, de .apologetiek en de mystiek' iv'an ihet erf der religie om; alleen de reUgieuse ervaring van den persoon Vah Chtistus lals Jh'et waardevolle over te jhouden.

Maar Troeltsclh; zocht wat Ritschl had versmaad weer op, omdat het menschelijk was en .als zoodanig recht had op waardeering.

Het was zijn streven om oo'k' ta'et de wetenschap en Imjet name met de wijsbegeerte op g'oeden voet te. leven.

Hij wilde heel de k'ultuur in zijn larmen sluiten en voor zijn „.godsdienstig" den'kfen, rechtvaardigen.

Vandaar, dat hij zich Verwant voelde aan de & iltuurfiloisofia der Baadenscihe school, de school Van Windelband, Ridkert en Cohn.

Vandaar, .ook zijn groote waiardeering van h'et Calvinisme, dat zich niet Van h'et leven verwij'derd '^hjad gehiooden, tajaar gepoogd had te om'-Vangen, aan een hooger doeleinde dienstbaar te mialken en het sociale, dat een van de voornaamste elemtenten is, waiaruit alle klultuur is opgebbm'i''d, zoo ster'k naar voren 'hjad 'doen 'k'omén. ,

De levenswaardeering, voortkomend uit de b'èlijdenis Van de soevereiniteit Gods, die alles heeft geschiapen en nog onderhoiu, 'dt en tot een glorierijk einddoel leidt. Vormde voor Troeltsch' de attractie van ihj'et Calvinisme en hij stelde er het Lutheralnis^mle verre bij achter.

Ook h]et dogmla; hieschermde hij tegen het vernietigende vonnis, dat Hamack er over had geveld. Niet, d, at hij Ihet dogma 'z'elf nog wild© omhelzen. Het dogmlaj jhiad ook volgens hem zijn tijd gehad. Miaar h'et w.as tooh' een Van de ontwi'kfcelin.gsvoiorwaarden geweest, die geleid h, 'ehben tot den opbloei van 'het nieuw protestantisme.

Door zijn leer van 'het religieuse apriori reserveerde 'hij voor ^et religieuse. een eigen terrein in het imtensclhelijk leven. Evenwel past© hij ook hier zijn 'humanistisch idealisme weer 'toe. Dat religieuse apriori bazit ieder mensch. Op zijn geloof aan de absoluutheid van het ichristendom, .©erst door hem verkondigd, dong hij later meer en meer af, totdat er ten slotte niets meer Van overbleef.

Dat religieuse apriori moet naai: zijn voorstelling in sociaal , verband beschouwd; daarom' ontwikkelt zicih' de religie in een algemeen menschelijk hislo'risch' proces en haar wezen kan dan ook alleen worden vastgesteld door vergelijkend, psychjologiscïi, godsdienstig onderzoek.

Uit dit weinige ziet men, h'oever een man als Troeltsch van ons afstond.

Alle hoogere geestelijke gem'eensdhap tusschen hem en ons ontbirak-

Tusschen zijn hutóanisme en ons Gereformeerd theïsme is geen yerzioening mogelijk.

Toch bewonderen wij de groote lijnen, waarmee hij zoo geniaal kon werken en wiaardoor hij onze geleerden ten voorbeeld kan gesteld.

Wij zijn dankhaar voor zijn waardeering van Itet Galvinism'e.

Wij prijzen , het in hem', dat hij zulk een breede bres geschoten heeft in het 'enge bolwerk van h'et Ritscihlianisme.

Doch wij be'klagen hem', waar hij zijn betrouwen stelde op den mensch en op den mensch alleen.

De mensch' bedroog hem.

En toch hoopte hij, dat diezelfde 'menschheid in de toekomst alles nog eens goed zou maken.

In helm aanschouwt men de tragiek van het humanisme.

Insinuatie.

Aan Prof. BouWman verzioöht ik' in dit blad bewijs te leveren roor "wM hij beweerd had.

Tot mijn spijt "kwam Mj in „Die Bazuin" weer jjiet nieuwe beweringen voor 'den dalg', maar liet all© bewijs achterwiege.

Eén bewering, met honderd of zelfs duizend vermenigvuldiigd, Kaïï' immers de zwaarte van één yewijs nog niet hialen!

Zóó schieten we nooit op.

Ik zou dan ook elke opmerking achter hebben gehouden, indien Prof. Bouwman thans niet heil gezocht had in een insinuatie.

Hij tocih' schrijft: „De lezer k'an niet ontkomien aan den indruk, dat achter zijn boek een bepaalde tendenzi stak".

Ik begrijp niet, dat Prof. Bouwman, het'ongepaste van zulk een onderstelling niet heeft ingezien en deze zinsnede niet in de pen heeft gehouden.

Ja, als ik thans den brief herlees, welken hij mij indertijd zond, dan roept er iets in mij: hoe durft hij! .

Zal ik dien brief publioeeren?

‘k Heb er werkelijk een oog'enblik' o^ver gedacht. Maar gelet op het. Heine igekibbe], dat daaruit weer zou 'kimnen voortkomen, besloot ik er van af te zien.

Misschien za| Ptof. Bouwman zelf inzien, dat hjj te ver is gQgiaan en aal liij niet mij, maar zichzelf, door een anatende honorable eeren.

In elk' geval is het foteter tegen insinuaties niet te disoussiëeren.

Al zou ihet irenisclhe element in u n het zwijgen niet opleggen, dan zou toch zelfrespekt het moeten doen.

Troost.

Voor een p^aar weken ziond een geachte broeder ons een ingezonden stuk', dat het „Handelsblad" hiad geweigerd en .hij verzocht daa, rvoor opnamfe in ons blad.

Met den inhpud y; an-dit stuk waren we het geheel eens.

Het bevatte een protest tegen den officieel ontekenden, maar officieus tamelijk wel bekenden Gereformeerden vuurtjesstok'er in de Kerknieuwsrubriek van het „Handelsblad".

Maar het was berekend op de lezers van dat litiierale blad en niet op die van onzte „Reformatie"!.

Daarom leende het 2; ic, h hiinder voor onze kolommen,

Ook zou het „Handelsblad" Icunnen antwoorden: we hebben immers het protest 'YSL.O. Mr Van Proosdi gteplaatst, we 'k'unnen toch niet alles opnemen.

„De Heraut" deed terecht een beroep op' het persl'atsoen bij het „Handelsblad", dat zidh' wel hjaasl valsche voorstellingen omtrent onze Gereformeerde Kerken te verbreiden, 'm'aSar van de tegenspraak en de kritiek • op die beschouwingen geen • de minste noititie neemt.

Ds Scihilder beredeneert in „De Bazuin" heel sciherpzinnig', dat de vuurtjesstoker in het „Handelsblad" eigenlijk' de jongste Kerkbode-redacteur is, oandat ihlij 'al de eigensch'appjen vertoont, welk'e Shj in Kerkbode-redacteuren z'oo^ afkeurt.

Om een proeve van : zijn betoog te geven volsta Wet volgende: •, .,

De jongste K e r k b o^ d e r e d a c t e u r is APsestaan in het „Handelsblad". Ik kan hem nagj wel niet voorstellen. Want ^ijn naam 5s nag' onbekend. Maar hij is er; en hi| is bepaald Kerkbode - mensch naar eigen getuigenis. , Er is in de oen of andere kerk i— waar, dat is hier van minder belang — een kwestie gerezen, die op kerkelijke wijze behandeld zal wtorden. ïn verband daarmee schrijft de anonymlus in het „Handelsblad" :

De Grereformeerde Kerken zij'n in de laatst© jaren vrij rijk-aan conflicten, en de kerkelijke organen beijveren zich deze conflicten alom te verkondigen, ..speciaal wanneer bet hun kerkelijke tegenstanders betreft.

Daarna, handelend over de bedoelde zware kwestie, zegt'de ongenoemde: ' ,

„Ook de ...'. Kerkbode schrijft eroiver. A n d e r ej Kerkboden zullen wel idem doen."

En hij constateert:

„thans is het heele kerkelijke apparaat • met de Kerkbode-publicaties • incluis in beweging gezet.”

Nu lees ik , 36 kerkelijke organen. 'Tot nu toie vond ik in twee kerkbodes plus „D'e Heraut" de bedoelde zaak vermeld en die twee kerkbodes waren juist zelf. bij' de zaak op het nauwst verbonden. 'Verder is er nog geen apparaat in beweging dan het „Hand6lsblad"-apparaat en is geen publicatie verschenen dan de , , HaridélsHad"-publiv catie.

Gegeven nu, dat Kerkbode-mentaliteit zich gretig werpt op deze kwestie;

dat — letterlijk citaat —• "de "ééne theoloog, na den anderen stroo en sfopptelen aandraagt voor •"ti'ustig brandende vimr van de tweedracht,

dat behalve de bij' het conflict betrokkenen niemand dan de „Handelsblad"-'man zich gretig op 'de kwestie wierp en 'dat Juist deze man ae eenige IS tot n\i toOj die in het vuur geblazen heeft op den datum toen hij schreef. ;

IS aaannee bewezen dat de echte 'Kerkbodementaliteit — volgens , 7flandelsblad"-om'sc-firijving — in het „Handelsblad" zelf is te constateeren «n dat, al zouden straks alle'Kerkboden tegelijk over de kwestie spreken, de „Handelsblad"-correspondent de naarsligste Kerkboderedacteur is.

Dit is het eerste bewijs.

Een ander bewijs Hgt ook hierin, dat hij — gelijk de krententellerige Kerkbodeanenschen — zóó vanzelfsprekend vindt, wat hij: schrijft, dat in het eerste' derde deel van zijn artikel negen maal „n a t u u r 1 iji k" staat. Kerkbodemenschen spreken, men weet het, steeds apodictisch, autoritair, en zien geen kwesties. Ze zijn niet in staat, te twijfelen!

De andere bewijzen, welke D's Schilder aanvoert, laten we nu Waar rusten.

Evenmin lust het ons aan te toonen, dat, wat de vuurtjesstoker aandraiaigt hout, hooi en stoppelen is.

Op zijn geschrijf reageeren we niet, oök' al wordt ons blad er door jbem bij gesleept.

„De Heraut" kwalifiaeerde hem voor eenigen tijd als ©en sluipwesp'. Dit drukt natuurlijk geen kleineering van zijn persoon uit, maar veroordeelin'g van zijn manier van werkten.

Indien, deze kwalificatie juist is, laten wij ons dan troosten met de oud-HolIandsche wijsheid: het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's