GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mannelijk Christendom.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mannelijk Christendom.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr M. ï-an Rhijn, een van de invloedrijkste jongere Ethischen, schreef een brooh'ure: „Hedendaagsche Orthodoxie", waarin hij de leuze van een „mannelijk christendom" opheft. Hij beschuldigt daarin Schleiermacher en het Piëtisme, dat zij het christendom hebben Ter-VTOuwelijkt Door dit vrouwelijk Christendom heeft de kerk, volgens hem, groot-industrie, arbeiders en gestudeerden van zich vervreemd. Hij hoort steeds sterker roepen om mannelijk Christendom. Bij zijn nadere ontleding van het mannelijk Cliristendom brengt Dr v. R. drie momenten naar voren; vooruitzien, Inisteren, volgen. Hfj laat echter den band aan het verleden slap hangen, schakelt dé Schrift als beoo^deelingsmaatsta^ uit en legt geen nadruk op het gebod. In dit alles is het Gereformeerde christendom mannelijker dan het mannelijk christendom, dat Dr v. R. zich construeerde. In het kerkelijk leven moet het mannelijk christendom volgens hem zich o.m. daarin openbaren, dat de theoloog minder de broeders naar de oogen ziet en meer de vruchten van het liistoristh-kri tisch onderzoek aan de gemeentelijke markt hreagt. Ook daarin, dat meer werk wordt gemaakt van de jeugd en deze arbeid werd opgedragen aan predikanten, die zich hieraan speciaal wijden. Op wetenschappelijk terrein zal men meer a fond moeten doormaken, wat in het buitenland do theologie bezighoudt.

VII.(Slot.)

Wia het iforsche geluid, waarin Dr v'. R'. zijn eisch van een m^annelijk christendom' over de hoofden van onze vaderlandsche theologen uitstootte, klinkt het programi, doo-r hem ontwikkeld, als het stemmen van een viool.

Negatief, in zijn positie kiezen tegenover Schleiermlacher en de theolOi> je, welke - V.an hem afhankelijk is, stond Dr v. R. sterifc'.

Maar de positieve uitwerking van zijn gedacliten bracht ontnuchtering.

De drie kenmerken, idie hij. aan het mannelijli: christendom toeschreef: vooruitzien, luisteren, vol gen, worden in hun algömteenheid door iedere richting in het christendom' aanvaard.

En. tegen zijn praktische wenken zullen velen, die het in den ouden staat van zaleen goed kond«n

vinden, geen overwegend bezwaar hebhen. Wanneer al zijn wenschen eens in vervnllin'^ gingen, zou de toestand dan wel zooveel andera

worden ? Als zwalkke dominees fhnker optraden, als d« openbaie-universiteits-theologie van de kansels werd ver'kondigd, als er jeugdpredikanten kwamen, als er meer aansluiting kwam l)ij buitenlandsct» theologische stroomingen, zou er dan bezieling gloeien in de Nederlandsdhe Hervormde Kerk', zo" het qhristendomj naar de opvatting van Dr v. R-

dan een gouden tijdperk' tegem'oetgaan? Het 'mannelijk christendom van Dr v. R. onSetscheidt zich van dat, waarin hij zich tot heden bewoog, slechts in wijze 'v; an optreden, m!aar to' heeft geen eigen inhoud.

Het zou misschien wat meer im)J)oneeren, m'^^ zakelijk zou alles hetzelfde blijven.

Het heeft geen boodschap. Op zichzelf reeds vinden we het min raadzaa™ te spreken van mlannelijfc christendom.

Weliswaar gingen anderen, onier wie ooï

I^oeltsch, in Ihet giebruük van het predikaat „mannelijk" eij „vrouwelijk" voor, miaai we hebben dit jiooit kunnen bewonderen.

En, vooral in den zin, waarin DT V. R. bet bezigt, Iciinnen wij er niet mee instemta'en.

Het miannelijik christendom stelt hij voor als iets superieurs boven het op' heden heerscbende, het vrouwelijke.

Ongetwijfeld m'eent hij bet zoo kW, aa, d niet, maaitoch ligt hierin een 'miskenning Van bet vi'ouwe-Üj'ke in het ialgiöoieen.

Als hij op grond hiervan van mannen-hoogmoed werd beschuldigd, zou Hij dit aan zichzelf hebben , , te wijten.

ÉifHet is zijn bedoeling het cihristendom' tot hoo^ gfere a'ktiviteit op te wekken.

Waaj'om spreekt bij dan niet liever van een meer passief •-en .©en imeer aktief christendom?

1-•• - asi^èfe. Maar oolc af gedacht van ^het onjuiste der benaming zouden 'we nooit voor een mannelijk christendom willen ijveren.

Als het er op aankomt, is de Get'efoTmeerdei wereld-en levensbeschouwing' miannelijker, stoerder, wijsvaster, , a!k!tiiever dan 'eenige andere.

Maar warmeer zij niets m'eer kon toonen, zoaiden wij te beklagen zijn.

Een mannielijk ohristendom is per se een eenzijdig cbristendotai.

En van eenzijdigheid heeft de Gereformeerde «beschouwing en praktijk een afkeer.

W Naast het stoere [heeft ook het teedere, naast het wilsvaste beeft ook het intie'mie, naast bet aktieve heeft ook [het pa, ssieve, na, ast het „mannelijke" heeft ook !het .„vrouwelijke" recht op' een plaats .-in ons bart, in ons .leven, in onze fheolog'ie.

Het is niet gioed, dat een van beide alleen zij. ^, Een christendom', dat in aktiviteit zou opgaan, |%ou een christendom zonder wedergeboorte moeiten zijn, wlant wedergeboorte eischt passiviteit.

Maar dit .is juist het Iheerlijkb en iievredigende in de Gereformeerde wereld-en levensbeschouwing: , dat zij de hoogste - aktiviteit wil paren aan de heogste passiviteit.

Waar beluistert 'mien zulk ©en volstrekt ailiankelijkbeidsbesef dan in bet gezond-mystieke gebed Van den Gereformieende, die 'God in geest en in waarheid dient? ,

En im'ogen wij er ook' als onwijs zijnde niet in roemien, dat wij" in , a|ktiviteit onder de christenen niet. achter aiankom'en?

Welke gebreken ook bet Gereformeerde leven aankleven, de Gereformeerde wereld-en levensbeschouwing is onder lalle ebristelijke bescho-uwingen de toeest barmoniscihe, .Jéêf^M^v-^'''> ? : ': '; «? «».«j^vs-i-«K-I? '

Onder het, lezen, ViSïi.mir'-Wöpmrè'^fto-; J^^^^^ R. wordt 'm'en daarin niet weinig versterkt.

„Eenlgs Gezangen".

II.

In dit artikel wlorde kennis genotn'en van wat Dep'utaten , als vrucht van bnn „overzien" der bestaande „Eeni'ge 'Gezangen" de Synode aanbieden. Zij wenschen allereerst, dat de Lofzang van Maria, bet Gebed des Heeren en de tweede b'erij'miing' v: a, ; n de Twaalf Geloofsartikelen geen verandering zullen ondergaan..

Dezen Miénseb zullen zij wel verkrij'gen.

Ook zal het wiel geen bezwaar ontmjoeten, dat 'zij er het onberijm'd© Gebed des Heeriein en de onberijmde Twaalf Geloofsartikelen aan willen toe^^^oegen, mits de daarvoor ontworpen mielodieën voldoen.

Meer aiandacht vragen vanzelf .de, veranderingen, welke zij' voiorstellen. > • '^^^i^fiêfifiStëX^

In den L'Ofzang vaii 'Sim'ièo'n-'vfageö'''Mj slechts otti! , 'de .wijzi'g'ing van één woord. VoO'r het „Zoo laat Gij, Heer, enz." willen zij, zetten „Nu, laat Gij, ' Heer, enz.". Ieder zal - .toestem'men, , dat dit een verbetering'is. Be laatste lezing 'houdt zich geheel ia, an den tekst.

In 'den Loifzang van Z a eb arias betreft de vooi^geslagen verandering een heel couplet. En wel , het derde. Nu zingen wij':

Hij speld' ons, dat wij t' allen tijd, Wanneer die blijde heildag rees. Van 's vijands dienstbaar juk bevrijd, Hem dienen zouden zonder vrees, Naar 't heilig recht, in ware deugd. O dierbaar kind! o stof van vreugd! Geschenk van 't Alvermogen! Elk noem' u Gods Profeet, en geev' u eer; Gij treedt voor 't aanschijn van den Heet, En baant eeir weg door leven en dooi leer.

Hiertegen ontw'il& elen D'epiita; ten eenige bezwaren.

De woorden „Hij speld' ons" a; cbten zij niet juist. In den teffcst staat „om' ons te geven" en dit hangt niet .af van b'et „gelijk Hij gesproken heeft" in Luk. , 1:70, zooials het „Hij speld' ons" onderstelt, miaar van bet 'gedenken aan het verbond en Jiiet zweren van den eed, wa-arvan in de v'erzen 72 len 73 sprakb is. Die juistheid van deze op'merking kan m. 1. hi'oeilijk woxden betwist.

Voorts speuren zij in dit ciouplet den geest van 'den tijid, wlaarin bet werd igemlaakt. In het bijzonder wijzen zij op' de uitwijding over Jobannes: „o dierbaar Idnd enz.", welke zij niet in den geest van Zacharias aclhten, met dat leelijk'e: „geschenk van 't Alvermogen". In de woorden op' het eind „door leven en dooi leer" zien zij ©en toevoeging vanweg© het rij'm'.

Over bet gebeel zijn naar het mij vooriflomt deze bezwaxen gegrond, al zO'U ik vooir mij tegen den regiel: „O dierba, ar kiind! o 'stof van vreugd!" geen bedenking "hebben., , Maar daiarover zal ik geen betoog opzetten. ; ? |¥iïl^Éjf'

Deputaten witóh bef |®aifcelijke couplet vervang'en do'or ïiet volg'ende : '^^i|S'.

Hij igaJ; zijn volk, dat het bevrijd. Uit 's vijands hand door zijne trouw, Hechtvaai-dig en in heiligheid • .Hem zonder vreéze dienen zou. Zijn leven wijdend aan den Heer, En gij, o kind, ontvangt deez' eer: „Profeet des Allerhoogsten" Genaamd te zijn, want gij zult henengaan. Bereidend voor uw Heer de paan En eifnend voor zijn aangezicht de baan.

Men zal toegeven, dat dit zich nauwer aansluit bij den tekst Alleen viondphet„om! ons te geven" in bet , „Hij' gaf zijn volk" bij de berijming nog niet zijn nanwk'e'urig© .uitdrukking.

Wel mag echter de vraiag' geopperd of dit nieuwe couplet uit bet oogpaint van rij'ndcunst bevredigt.

Zoo hebb'en de O'ude berijm'ers in bet tweed© oo'Up'let reeds bet iwoorf ^, troiuw" ing'elascbt, dat ö^oest rijmen op' „zon". En in het derde conp'let nemien Depntaten tot hetzelfde de toevlucht. Ook' hier - dient „tronw", dat in den ték'st zelf niet gevonden wordt, oiml weer op „zo-u" te rijmen. Deze herhaling geeft aan het couplet iets mats, wanneer bet onmiddellijk , _na hjet voor a'fgaan de wordt gezongen. , •-•^04^'-

Ook krijgt mien nret'^lheï gevoiel van rijmrijkdom, wanneer pien er 'Op let, dat do laatste drie regels eindigen op „aan" len ditzelfde het geval is bij bet vierde couplet. A'fwisseling in deze, gelijk in de oude berijtaing, beteelk'ent verhooging van kracht.

Doch bet meest toe'l^kwaardige is, dat Deputaten 'den zevenden regel laten uitgaan opi „AUerboogsten", terwijl bier toch een rijm diende gevonden op den zevenden regel uit het vierde couplet, dat uitg; a, at op' „bewogen".

Deputaten hebben dat zelf gevoeld. Zij spraken van het mo'eilijke rijmscibema'. Zij a.chten het ook niet noodig zoo streng aan het rijm vast te houden. D'aaxenböven reiken zij den trO'Ost uit, dat „Allerhoogsten" toch altijd ncig een halfrijm is op „bewoigen". ' '; s.i*£a? ; '••'', .

Nu giaiat het in jëiOT^Wiöpiuéatenvergadering niet altijd even stijf toe. Hoe'die vo-ndst van bet halfrijm ide vergadering is binnengedragen, weet ik' natuurlij'k! niet. JVIaar ik kan het 'mij zoo voors tellen, 'dat de ©ene Deputaat hierbij wat ooiijk' beeft gekeken en ©en ander even fijntjes heeft 'geglimlacht.

Zulke halfrijmen zijn een ikO'Stelijk iets. Met behulp daarvan tan men maa'gden laten rijden op pa, arden en ©en kat laten spelen met ©en smaragd en toch rij'mt het nog zoo waf

Ik geloof 'dan ook Deputaten geen onrecht aan te doe'U, vnanheer ik beweer, dat de oude berijming in aansluiting bij de Schrift bij' de hunne ten achter staat, m'aar dat zij als produkt van rijmkunst het tdöh van ide himne wint.

En ik zal de laatste zijn om hun hierVan eenig verwijt te miaken.

Berijmen stelt nu eenma-al eigenaardige eischen.

Zelfs dichtO'rs van edhten. bloiede zijn niet zelden onbeholpien berijmiers. •

Vooral als een berijming, op zekeren tijd klaar moet zijn, als er op bestelling mOet gewerkt, dosn de 'mloeilijkheden zich dubb-el zwaar gevoelen.

Intusschen sta, an we voor - de vraag of het gew.enscht is, dat onze kerken de nieuwe berijming Voetstoots aannemen.

Indien de Synode voor de definitieve keuze staat om óf de oude berijming opnieuw te sanctioneeren of 'de nieuwe te aanvaarden, zou het het best zijn tot 'dit laatste te besluiten.

Toch zou 'het jamlmer wezen, wanneer wij aan deze berijming voor langen tijd vastz.aten.

Daarom zou bet aanbeveling verdienen te trachten deze definitieve keuze te \ontgaan.

Deputaten hebben, gelijk zij elders beridhten, de •medewerking van anderen ingeroepen. '

Denkelijk hebben zij 'bet op dit punt ook gedaan.

Miaar zouden zij niet vóór de Synode medewerking in nog bjeederen kring kunnen verzoeken?

Overigens kan ook de Syno-de zulk een opdracht geven.

Een .ander idee.

Ziet misschien ©en onzer lezers ka.ns om een berijming te geven, welke trouwheid a, an den tekst paart aan trouwbeid aan het rijmschema en de aangeroerde bezwaren weet te boven te komen?

We zuU'en gaarne ©enige groeven plaatsen, indien ze ons worden toegezonden.

De berij'ming van de Tien Geboden onderga-at in het voorstel der, Deputaten nog sterker mjziging.

Vooreerst is zij imet drie coupletten uitgebreid. Bevat de onze ler negen, de ontworpene telt er twaalf.

Slechts vier verzen zijn onveranderd gelaten nl. het 1ste, 2de, 6de en 9de.

Ook deze berijming heeft zwakke steeën, welke iin de oude niet voorkwamen.

Zoo moet gebruiken rij'men op m i s b r u i-ken en is op is (de tweede regel van het elfde vers luidt: „van alles wat uws naasten is" en de vierde regel: „D.aar d' Allerhoogste heilig is.'"). Evenmin lijkt : de iiihoud ons overal even gekdckig. In het (nieuwe) 8© Vers leest mien:

Die alles voortbracht in zes dagen. Heeft op den zevenden gerust, Zijn werk beziend met welbehagen, Geeft g ij d a n o Q k d i e n d a g u w 1 n s t.

Nu 'vindt rae-n in Gen. 1:31 wel vermeld, dat God op den zesden dag alles zag wat Hij gemaakt bad en dat het zeer goed was, m'aar van den zevenden staat dit niet geschreven. Ook' niet in de Tien Geboden.

Maar vooral de laatste regel wekt verwondering. „Geef gij dan 'OoUc dien 'dag uw lusf'. Men kan wel ©enigszins raden, • wat hiermee wordt bedoeld, 'maar het wordt niet duidelijk uitgedrukt. Wat is dat: aan een dag onzen lust geven? Wij moeten ons op den s, abbiat bijzonder in den Heere verlustigen. Maar dat kan men uit dien versregel moeilijk opmiaken, ofschoo'n dat wel de strekking zal zijn.

„Niet stelen" vervangen Deputaten ter wille van het rij'm door „niet nemen wat u niet behoort".

De 'O'OrsprO'nke'lij'ke krachtige term' wordt hier voor ©en sla.pp'eren ingeruild.

Elders verklaren Deputaten, dat zij wel een wijziging hebben overwogen, raiaar dat die niet strikt noodzakelijk was.

Maar hebben zij bij de Tien Gebioden niet wat al te kritisch tegenover 'de berijming gestaan?

Was wijziging bier volstrekt noOidzEikelijk?

In hun recht schijnen zij te staan met bun' kri-'tiek 'Op den versregel: •

Bemint elk m'et een vroom gemoed.

Zij herinneren hier aan het 18d© eeuwsch „vroom gemoed" 'en .meenen, dat deze regel niets dan vulling is en noch bij het 9de noch bij bet 10de vers behoort. "•

Doch tasten zij Jiier niet mis?

Vroom betee'kende oudtijds ook: onschuldig, oprecht.

In onze Statenvertaling worden vroom en oprecht meermalen a, an elkander gekoppeld. Zoo wordt Job getee'kend .als 'een imian „oprecht en vroom". In PS'alm' 37 wordt men verma.and: „Let op "den vrome en zie naar iden oprechte; want bet einde van dien m^an zal vrede zijn"., In'Psalm 25 bidt de" dichter: „laat' oprechtheid ©n vroomheid mij behoeden" en onze berijming heeft:

.Laat d' opfechtheid meer en meer. Met de vroomheid, mij behoen.

Welnu, zóó op'gevat, als synoniem met oprecht, geeft „vroom" in de berijming der Tien Geboden wel een goeden zin.

, , Bemint elk met 'oen vroom gem-oed" sluit dan onmiddellijk aan bij „gij zult geen valsch getuigenis spreken" en houdt in, dat toen oprecht tegenover de menschen zal staan, hen oprecht zal liefhebben. De eisch van oprechtheid is im'mers in het negende gebod besloten.

Wil men ter voorkoming van misverstand liever „oprechf voor „vroom"' invoegen, zoo ware dit met geringe wijziging aan • te brengen.

Daarom' blijft het voor mij de vraag, of Deputaten zich hier door hun ktitiek niet wat te ver hebben laten . voeren.

Zij geven. als hun meening te kennen, dat hun berijming „gebukt gaat onder de bezwaren, die elke berijming drukken". Toch zou ik niet durven uitmiaken of hun berijming niet dieper daaronder gebukt gaat dan de thans gebruikte.

En d'at, gelij'k zij gelooven, bun berijming , , zich strenger houdt aan den tekst der Tien Geboden"', zou ik niet in elk opzicht durven bevestigen.

Als 'de Synode gehoor geeft aan Deputaten, zal de eerste b©rijm'ing van de Twaalf Geloofsartikelen een stille begrafenis worden bezorgd.

Geen Gereformieerde zal er om treuren. Integendeel zal bij , anti-genootsehappelijk' als hij is, er 'mee ingenom-en zijn.

Deze Eerste Berijming is 'door dit vO'Orstel ten doode opgeschreven en zij zal van ons heengaan, zonder begeerd te zijn.

De Bedezang vóór de 'Predikatie is eigenlijk geen berijming van een Schriftgedeelte.

W'aar de Synode van D'ordrecht in 1574 het in 'de vrijheid der berken - liet dit te gebruiken of na te laten, vonden Deputaten vrijmioedigbeid het zijn plaats in de „Eenige Gez-angen', ' te laten behouden.

De zangwijs achten ze echter slepend en ongeschikt Ze lieten hun oog vallen op de melodie van den Avondzang len zagen zich daarom genO'Opt naar ©e-n nieuwe berijming te zoeken, die bij de muziek past.

Deze nieuwe berijming is niet onverdienstelijk.

Het is te ; hopen, dat zij het op de Synode , .halen" zal.

Dan zal voorzeker van dezen Bedezang in den kerkedienst een gretig (gebruik worden g'ernaakt. .

Korte metten mak'en Deputaten met den Morgen z a n g.

Him toelicliting kan Merin worden saamgevat: Dit lied is van Gliysen. P: as in 1773 in gebruik' gekomen. Eerst sanctie verkregen in '1905 op de Synode te Utrecht. Voor huiselijk, niet voor kerkelijk gebruik bestemd. Men late het vervallen.

De huiselijke bestemming blijkt uit regels:

]> aar 'l lichaam, dooir den slaap verkwikt Zich weder tot den arbeid schikt.

Dit kan m'en 's Zondags niet laten zingen, zoo oordeelen Deputa.ten.

Pm zij hebben gelijk.

j\Iaar met een kleine wijziging in den laatsten regel zou aan dat bezwaar tegemoet te komen zijn.' Als toen las: „Tot Uwen dicAst zich needrig schikt" of iets in dien trant, zou de bedenking vervallen. Ik' ZOU' het bejammeren, wanneer dit lied, dat toch in geordend fcerfcelijken weg in 1905 ons werd geschonken ons nu, na nog geen twintig jaren ons werd ontnomen.

Dit zou inderdaad verarming beteekenen. Men neme het derde en vierde vers:

Dat wij ons ambt en plicht, , o Heer! Getrouw verrichten, toit Uw eer; Dat IJ we gunst ons werk bekroon; Uw Geest ons leid' on in ons woon!

Zie op ons neder in gena. Opdat ons werk voorsp'oedig ga; _ En scheld ons allo misdaan kwijt, O Heer! die vol onlfcrming zijt.

Behalve dat deze verzen ook op gewone rustdagen kunnen worden gezongen, leenen zij zich' zoo uitnemend voor gelegenheden als de bevestiging van ambtsdrager, den nieuwjaarsmorgen, ook wel op den biddag voor het gewas.

Het vijfde en zevende couplet worden in zoover gespaard, dat zij in het voorstel van Deputaten worden overgebracht naar den Avondzang.

Maar waarom' het zesde vers niet mee mag, wat dat heelt misdaan, wordt niet nader verklaard. En. toch is het zoo gepast:

Schenk Uwen zegen bij Uw Woord, Het rijk des Satans word' verstoord; Sterk leeraars, sterk onz' overheid, hl 't werk, door U hun opgeleid.

De toon onzer formuliergebeden trilt daarin na. De Synode late ons met eenige wijziging den Morgenzang behouden!

De A vond zang de oogen van Deputaten. kon meer genade vinden in

Wel werd ook die eerst geautoriseerd in 190o, maar hij is niet van Ghysen, doch mogelijk wel van Amhrosius afkomstig.

. Ook was hij evenzeer als de Morgenzang voor

huiselijk gebraik bestemd. . Miaar Deputaten drukken dit met opmerkelijice

voorzichtigheid hier anders uit.' Hier heet het: „Blijkens den inhoud is hij gedeeltelijk ook lalleen voor huiselijk gebruik bestemd;

zie vers 2 en 3." Een handigheidje, dat Deputaten gaarne verge­

ven •wordt. Maar nu mioeten vers 2 en 3 er uit gelicht.

Waarom^ eigenlijk? Mag de gemeente in weekbeurten en ook op Zon­

dagavonden niet zingen: Toon ons Uw goedheid en Uw macht, Dioor Uw bescherming dezen nacht; Behoed ons tegen ramp en leed

En wat te denken van de inlassching van de twee verzen uit den Morgenzang in den Avondzang?

Waarom' het oude Kerklied, dat we in den Avondzang bezitten, niet intak't gelaten?

Waarom Ghysen en Ambrosius (? ) door elkander gezongen?

Doet deze wijze van handelen niet te zeer denken aa.n de verstelnaaister, die het eene kleedingstuk met het andere repareert?

Zou het waarlijk niet het - yerkieslijkste zijn, in­

dien men den Avondzang ongeschonden liet?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Mannelijk Christendom.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's