GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze kerken in de laatste vijf-en-twintig jaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze kerken in de laatste vijf-en-twintig jaren.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

God heeft onze gebeden verhoord.

Overeenkomstig het apostolisch vermaan hebben wij in onze kerken voorbiddingen opgezonden voor Koningen — en dan in het bijzonder VQor de Vorstin ons geschonken — en allen, di^ , in hoogheid zijn, opdat wij een stil en gerust leven mogen leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid.

Rustdag op rustdag hebben wij dat voor den Genadetroon nedergelegd.

En wij hebben ontvangen, wat wij in Christus' naam hebben begeerd.

Onder de regeering van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina werden onze kerken van overheidswege in geen enkel opzicht bemoeilijkt.

Als vrije kerken mochten wij van onze vrijheid volop genieten.

Alle schijn van conflict tusschen den Staat en onze kerken bleef uit.

Wij konden ons in ons kerkelijk leven ongehinderd ontplooien.

357 Beschouwen wij dat doorgaans als iets gewoons, als iets, dat zóó behoort, in werkelijlch'eid is het iets grootsch, is het vrucht van gebedsverhooring.

Onze kerken hebben wel andere tijden gekend. En nu loven wij onzen God, die ons gebed niet

heeft afgewend, noch Zijn goedertierenheid yan ons.

Onze kerken zijn gedurende de regeering vap. Koningin Wilhelmina ook in aanzien gestegen.

Werd er vroeger nog maar half met ons gerekend, werden leden onzer kerken dikwerf door hooghartige liberalen niet voor vol gehouden en zag men ons het liefst als aemeohtigen aan, thans heeft ons kerkbeeld een ander voorkomen verkregen.

Steeds meerdere van haar leden werden geroepen tot de hoogste ambten in staat en maatschapipij.

In welvaren zijn wij zienderoogen vooruit ge­gaan.

Al behoort het grootste deel onzer nog tot de „kleine luyden", velen hunner wisten zich', hulpi van God ontvangen hebbende, op te werken, en de anderen zijn niet verarmden uit de achterbuurten, maar hebben het gewoonlijk beter dan hun vaderen.

Onze kerkgebouwen dragen van dien voorspoed mede de sporen. De kathedralen, waaruit we in een vroegere periode wederrechterlijk zijn verdreven, mogen door hun majesteit en oudheid imponeeren, onze kerkgebouwen van den laatsten tijd zijn intiemer en bovenal geriefelijker.

Wij zouden ze over 't gemeen met de massale steenklompen niet willen ruilen.

En was in het laatste kwart der vorige eeuw menig predikant te beducht voor zijn traktement, dan dat hij zijn broeders in de Doleantie de hand reikte, thans zijn de traktementen der Gereformeerde bijna overal hooger dan die der Hervormde predikanten.

Het is dan ook geen zeldzaamheid, dat onze kerken door buitenstaanders worden geprezen om haar activiteit, haar offervaardigheid, haar moderniteit in goeden zin.

Maar we zouden niet zooveel kunnen offeren, niet zooveel kracht kunnen ontplooien, indien het ons niet eerst van Boven gegeven ware.

We zouden ons niet in zulk een uiterlijken welstand verheugen, indien God ons niet beschamend had gezegend.

Dat het oordeel van anderen over ons zich de laatste vijfentwintig jaren zoo belangrijk heeft gewijzigd, ligt niet aan onze kloekheid van verstand, niet aan onze zich steeds perfectioneerende scholing, niet aan onzen vooruitstrevenden wil, maar daaraan, dat God ons genade deed vinden bij velen, die ons omgeven.

En dat moge dienen als bewijs, dat Zijn Geest niet van ons week.

Het stille en geruste leven naar buiten beteekende echter nog niet een gerust en stil leven naar binnen.

Wel hadden onze kerken in de periode, welke onmiddellijk aan deze vijfentwintig jaren voorafging, heel wat meer door te maken.

Ik herinner slechts aan de Doleantie en de ineensmelting der kerken, welke door een afscheiding van de thans zich noemende Christelijke Gereformeerde Kerk werd gevolgd.

Uit dat gezichtspunt verliep de geschiedenis onzer Gereformeerde Kerken ongemeen vrediger.

Het ineensmeltingsproces van plaatselijke kerken ging geleidelijk voort.

Nog is het niet afgeloopen.

Nog altijd noemen eenige kerken zich A of B.

Maar haar getal is verdwijnend klein.

Een nieuwe opflikkering van broederliefde zal ook idaar de rudimentaire overblijfselen uit een vóór-vorig tijdperk wel verschroeien en doen afvallen.

In plaats van te klagen over die enkele gemeenten, welke den pas van het kerkelijk leven niet konden bijhouden en de zondige gedeeklheid bestendigden, hebben we veeleer ons in den Heere te verblijden, dat de vereeniging zich zoo spoedig en bijna volledig voltrok.

In het gewone kgrkelijke leven heeft men soms lang te raden, of iemand 'eigenlijk van A of va.n B stamt. En dan geldt dit alleen nog van het eerste en tweede geslacht. Bij het derde valt het onderscheid in origine in het geheel niet meer te herkennen.

Dit werk is door Gods alvermogen, door 's Heeren hand alleen geschied.

Onze kerken staan er dan ook totaal anders voor dan in 1898.

In 1898 leefden onze kerken onder den indruk van de Synode van Middelburg in 1896.

Deze was een der belangrijkste in de historie der saamgesmolten kerken.

Daar werd het Zendingswerk krachtig georganiseerd. Daar werd de aanklacht van onrechtziunigheid tegen Kuyper en Bavinck en zooveel anderen ongegrond verklaard. Daar werd ook de Theologische School uit haar min of meer primitieven toestand opgeheven en haar wetenschappelijk karakter verhoogd.

Voor de kerken scheen een oogsttijd te zijn aangebroken. De boomen in 1896 geplant, begonnen vrucht te dragen.

Evenwel stak er een storm op.

De opleidingskwestie was nog altijd niet opgelost. De wensch leefde in veler hart, dat aan de gedeeldheid in deze een eind mocht komen. Prof. Bavinck vooral spande er zidh voor en diende op de Synode van Groningen in 1899 een voorstel in. Het bleek echter, dat het op sterk verzet stuitte, en daarom nam de Synode het niet in behandeling. In de eerstvolgende jaren beheerschte deze zaak het kerkelijke leven. Zij kwam op de Synode van Arnhem in 1902 opnieuw aan de orde. Zij nam een besluit tot ineenschakeling van beide inrichtingen tot den dienst des Woords. Een minderheid kon zich hieraan niet conformeeren en hield aan een ander plan vast. Alsnu oordeelde de Synode het raadzaam haar besluit niet uit te voeren. De deining werd nog heviger, toen de Kamper hoogleeraren Bavinck en Biesterveld met tal van studenten naar de Vrije Universiteit overgingen. Wie daarvan echter scheuring duchtte, werd beschaamd. De kerkelijke banden blek'en te hecht, dan dat ze door een op zichzelf wel belangrijke kwestie konden worden verbroken. Werd deze op de Synode van Zwolle in 1911 nogmaals ter sprake gebracht, zij beroerde de gemoederen niet meer. Ofschoon nog altijd het ideaal van eenheid in de opleiding zijn bekoring blijft behouden, wordt toch ook algemeen erkend, dat het voortbestaan van beide inrichtingen naast en in samenwerking met elkaiider tot verblijdende resultaten heeft geleid, welke men anders wellicht niet zou hebben bereikt. In de uiterlijke gedeeldheid bestaat een hoogere eenheid. En de geestesgesteldheid onzer kerken hiertegenover kan zeker wel aldus geschetst, dat de kerken zich wel vijfmaal bedenken zullen eer zij door nieuwe pogingen tot samensmelting den vredigen en vruchtbaren toestand van thans verstoren.

Onder de groote Synoden kan ook geteld die van Utrecht in 1905. Daar vond men elkander inzake de leergeschillen. Een verklaring werd opgesteld, die allerwegen bevrediging schonk. Ook' werd aan een gravamen tegen art. 36 der Geloofsbelijdenis, dat bijna door iedereen en sinds jaren geopperd werd, tegemoet gekomen door een zinsnede te schrappen. Eindelijk werd ook de Dordsche Kerkenorde aan revisie onderworpen, welke revisie echter eenigszins haastig plaats had, zoodat thans op technische verbeteringen wordt aangedrongen.

De Synodes van 1908, 1911, 1914 en 1917 leverden hoofdzakelijk klein werk. Daarin school echter een niet geringe verdienste. Het kleine werk moet ook afgedaan. Daarenboven hebben zij na groote Synodes een uitermate kalmeerend effect. De ingrijpende besluiten hebben tijd om te bezinken en met voorzichtigheid ten uitvoer te worden gebracht.

De Synode van 1914 bracht een warme discussie over het doctorenambt, nochtans zonder schadelijke gevolgen. De broederlijke gezindheid leed er niet onder. Ook over de gezangenkwestie werd gehandeld, maar deze bleef gelijk ze was.

Van de Synode van 1917 ging in gemeenschap met .andere kerken en kerkgenootschappen een getuigenis uit, maar dit getuigenis vervloog, gelijk meestal, in de door krijgsbeweeg doorwaaide atmosfeer. De zaak eener nieuwe of herziene bijbelvertaling werd voor korter of langer tijd van de baan geschoven.

De Synode van Leeuwarden in 1920 was de eerste, die zich tot beslissingen, voor het • kerkelijk leven van het hoogste gewicht, zag geroepen. Zij werd voor de droeve noodzakelijkheid geplaatst om de afzetting van een predikant wegens dwalingen in de belijdenis, goed te keuren. Dit was een reformatorische daad, waardoor duidelijk werd uitgesproken, dat onze kerken ten volle belijdende en belijdeniskerken willen blijven en op wacht staan om zelfs een beginsel van leervrijheid uit te drijven. Werd door sommigen gevreesd, dat de afgezette predikant groeten aanhang zou hebben èn onder jongere predikanten èn onder gemeenteleden, de feiten stelden al spoedig de vreesuchtigen gerust. De aanhang bleek minder dan gering.

Dezelfde Synode nam maatregelen om tot uitbouw der belijdenis en herziening der liturgie te komen. Ook verklaarde zij zich voor de uitbreiding van „Eenige Gezangen' met berijmde of onberijmde Schriftgedeelten.

Zoo stond zij in het teeken van , , voortvaren”.

Daarmee heeft zij zekere ojitevredenheid, welke van meer dan één kant tot uiting kwam, bezworen. Afgedacht van de vraag, of zij in elk opzicht den juislen weg insloeg, heeft zij den roep om reformatie gehoord en sympathiek beantwoord.

Thans zijn aller oogen naar de Synode , van Utrecht gericht. Verwacht wordt, dat deze de beloften van Leeuwarden gedeeltelijk zal inlossen.

Doch ook na de Synode dient het reformatie-vuur brandende te blijven.

Het onheilige vuur, dat daarbij weleens op het altaar werd gebracht, moet verwijderd.

Maar het vuur zelf behoort nog aangeblazen.

Want al zou de Synode van Utrecht niet tegenvallen, tooh zijn we er dan nog niet.

De klacht, dat onze kerken in menig opzicht, veruitwendigen, behoudt haar kracht.

De bezwairen, dat zoowel de kennis als de liefde afnemen, zijn gegrond.

Het grootste gevaar, dat onze kerken bedreigt, is verwereldlijking.

Met 'Veelszins onvoldoende middelen, w.o. krampachtig vasthouden van al wat oud is en slaafsch volgen van al wat nieuw is, wordt dit bestreden.

Voortgaande reformatie zij ook in de tweedei kwaxteeuw van de regeering van H. M. de Koningin, die we thans intreden en naar we van den Heere bidden ook vervuld worde, onze heilige leuze.

En wij zullen niet moede worden het te herhalen: waarachtige reformatie moet beginnen van binnen liit, van uit het hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Reformatie | 18 Pagina's

Onze kerken in de laatste vijf-en-twintig jaren.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Reformatie | 18 Pagina's