GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Heinrich Bullinger.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heinrich Bullinger.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van dezen vermaarden theoloog, opvolger van Zwingli te Zurich, zijn thans twee werlrjes vertaald en verschenen bij J. B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij te Groningen en Den Haag.

Zij zijn van de hand van den ontslapen Amsterdamschen predikant Ds A. H. J. Lütge en Dr G. Oorthuys.

Wij a-chten deze uitgave van zooveel gewidh't, dat wij ze niet bij de Boekbeoordeeling, doch in deze rubriek bespreken.

Het eerste van de beide boélcjes draagt tot titel „Het eenige en eeuwige Testament of Verbond Gods", het tweede „Het oude Geloof'. Men vindt ze hier in één band bijeen.

Na hun vertaling ontdekten deze predikanten van „Het oude Geloof" een vertaling uit het jaar 1599.

Hadden zij deze eer geldend, „wij zouden" —• zoo verantwoorden zij zich — „wellicht het oude HoUandsch in de taal van het heden hebben omgezet".

Wij zijn er echter dankbaax voor, dat zij van die oude vertaling niet eer weet hadden.

Over het geheel toch va.lle: a vertalingen uit hel oude Hollandsen niet mee en verdienen — althans na.ar mijn inzidit — rechtstreek'sche vertalingen uit het oorspronkelijke verreweg de voorkeur.

In de oude Hollandsche vertalingen maakte men nog al druk gebruik van omschrijvingen, men laschte hier en daar woorden en uitdrukkingen in en niet zelden werden zij daardoor langdradig en verzwakten, ondanks de gespierde taal van onze vaderen, toch den oorspronkelijken zin.

Wij raeenen dan ook, dat geheel zelfstandige vertalingen, mits door der zalke kundigen bewerkt en niet door den eersten den besten predikant, die wat vrijen tijd heeft, eisch' van onzen tijd zijn.

De oude litteratuur wordt door ons: , ook door onze theologen, in den regel te weinig gekend.

Een van de groote moeilijkheden is hierin gelegen, dat men ze niet zoo gemakkelijk machtig kan worden. Het was dan ook een goede gedachte van de Vaders onzer Vrije Universiteit om de Bibhotheca Refoi-mata uit te geven en daarin zeer belangrijke werken van oude theologen te herdrukken.

Dit werk is echter spoedig gestaakt.

Klaarblijkelijk had men te hoog gemikt.

Men drukte de oorspronkelijke werken over, 't zij in het Latijn, 't zij in het oude Hollandsch.

Nu is vooral het Latijn voor velen ..een bezwaar.

Met het vertalen voor zichzelf-1 was veel tijd gemoeid. '''''

Vaktheologen hinderde dit niet. Maar wie ze meer uit algemeen interesse wildo

doorlezen, zagen er al gauw van af. En nu zijn vaktheologen weinigen in aantal.

Daarom kon men op geen groot debiet rekenen. Achteraf gezien ware het dan ook beter geweest,

indien aanstonds vertalingen waren geleverd. Nog bestaat da, ar.aan behoefte, al wordt ook die behoefte niet zoo gevoeld, omdat men onbekend is met de schatten, die nog in onze oude dogmatiek verborgen liggen.

Ruyper en Bavinck hebben die volstrekt nog niet uitgeput.

We hopen dan ook, dat het er onder ons nog eens toe komt om die schatten in goede vertalingen aan het licht te brengen.

Of beter misschien nog in bewerkingen.

In den vorm is' ef veel, wat wel kan worden gemist.

Het is zeer goed mogelijk' het zakelijke in aanmerkelijk korter bestek saam te vatten.

Daarbij zou 'het wensohelijk zijn, dat ieder, die zich tot zulke bewerking zet, niet op eigen oordeel steunde van wat bekort kan worden en wat niet, maar dat men. daarover .advies inwon van p.nderen, die eenig gezag in deze bezitten.

Dat zou onze theologische wetenschap zeer ten goede komen, ,

Men zou zich vlugger, kunnen oriënteeren ooli in boeken, die men voor zijn studie niet direkt

noodig aciht. Deze bewerkers zouden anderen, die zich wel op dat terrein bewogen, veel arbeid besparen.

Het zou neerkomen op een niet geringe bezuiniging van studie-kracht, die beter aan verderen opbouw kon worden besteed.

Deze bezuiniging zou tevens verrijking inhouden. En daarom juist is de vertaling van deze twee werkjes van Bullinger zoo welkom.

We wenschen van harte, dat deze uitgave slagen mag en dat anderen daaruit moed sc^ieppen om dezen weg ook te volgen.

Doch ook om de beteekenis van Bullinger zelf wenschen wij het.

Men heeft aan hem weleens te grooten invloed op de reformatie toegeschreven.

Sommigen meenen, dat er hier te lande een tertium genus, een derde soort, van reformatie gewerkt 'heeft, waarin Bullinger en Melanchton de geestelijke vaders zouden zijn geweest en die als rijpste vrucht ons den Heidelbergschen Catechismus zou hebben afgeworpen.

Telkens komt, ook bij een enkelen Gereformeerde; : deze gedachte weer boven.

Prof. Bavinck, maar inzonderheid Prof. H. H. Kuyper, hebben die voorstelling met kracht bestreden.

De argumenten van den laatste zijn zóó stevig gedocumenteerd^ dat men blijkbaar geen kans zag ze te ontzenuwen.

Het deed ons goed te zien, dat ook Dr M. van Khijn, blijkens een beoordeeling in „Bergopwaarts", de hypothese van een tertium genus verwierp'. • Met dat al valt niet te loochenen, dat Bullinger's werken hier te lande gaarne werden gelezen.

En een ieder, die naar boven aangekondigde uitgave grijpt, zal verstaan waarom.

Ook hij zal ze niet zonder stichting ter zijde leggen.

Ds Vonkenberg en liet Gereformeerd Jongelingsblad.

Ds Vonkenberg is, naar hijzelf in zijn lijforgaan mededeelt, als hooidredakteur afgetreden, al wil hij nog-enkele rubrieken blijven verzorgen.

Worde thans niet vergeten, hoeveel hij voor den Bond en zijn-orgaan heeft verricht.

Het beste zijns levens heeft hij er aan gegeven. De organisatie, door hem gesmeed en elektrisch gedreven, heeft onder onze jongelingen rijken zegen verspreid.

Hoeveel mannen hebben aan haar, gelet op de middelen, niet hun carrière te danken?

En dat niet, omdat ze eenige beroepsopleiding gaf, maar omdat ze sluimerende talenten tot outwalking riep.

Niet het minst is dat door het orgaan bevorderd.

Een woord van hulde en dank' mag dan ook niet ontbreken.

Défaitisme.

Dit woord is uit de oorlogsjaren goed bekend. Het duidde de richting aan, welke meende, dat de oorlog toch niet te winnen was.

Zulk defaitisme schijnt zich ook van velen in de Ned. Hervormde Kerk te hebben meester gemaakt.

De oorlog, hier bedoeld, is dan de richtingenstrijd.

Prof. Obbin'k was er in „Bergopwaarts" een der tolken van.

Ook onder de leden van den Gereformeerden Bond schijnen er te zijn, die het aanhangen. Het verwerpen van het voorstel-Prof. van Leeuwen c. s. werd de aanleiding daartoe.

Van meer dan één zijde werd dan ook de uiting vernomen: we geven het op.

We bewandelen het oude spoor en zien dan, wat er van komt.

Vele modernisten houden nog aan de modusvivendi-gedachte vast en worden gesteund door eüiischen als Ds Hoek.

Overigens zijn er teekenen, dat van een' actie, waarvan men redelijkerwijze binnen afzienbareai tijd resultaten kan verwachten, meer en meer wordt afgezien.

Men wil het aan God overlaten.

Wel bekent men, dat de toestajid der Herv. Kerk op het oogenblik zondig is.

Ma.ar als nu een christen in een zondigen toestand verireert, mag hij dan redeneeren: hoe ik er uit moet komen weet ik niet, ik zal het maar aan God overlaten?

Ds Kievit van Veenendaal, liet zich — volgens de pers — in typische beeldspraak over den toestand der Nederlandsche Hervormde Kerk uit. Hij moet in een rede gezegd hebben: „beweerd wordt, dat God 'haar (de Ned. Herv. Kerk) den scheldbrief nog niet heeft gegeven". Maar de vraag is „of God met 'de Ned. Herv. Kerk wel ooit in ondertrouw is geweest, waar toch vóór 1816 onze kerk niet was Herv. Kerk, maar Geref. Kerken".

Op' die vraag wordt blijkbaar als antwoord verwacht: neen. God heeft zich met de Herv. Kerk in Synodaal verband niet „ondertrouwd".

Wiaar dit zoo k'ras wordt uitgesproken, is de weg om uit die impasse te geraken, wel wat drassig van bodem en doet vermoeden, dat hij in een weiland zal uitloopen.

Immers is het zijn advies: „Daarom blijve ons gebed tot God om verlossing uit den tegenwoordigen kerkvorm, waarin Gods volk ligt gebonden en worde Gods volk opgewekt om in den weg van schulderkentenis te komen tot kerkherstel". Toch lijkt dat ons onvoldoende.

Niet wie zijn zonde slechts belijdt, mag barmhartigheid verwachten, maar hij moet haar ook laten.

De zondige gesteldheid van gebonden te zijn aan een kerkvorm, die een uiting is van'willekeurigen godsdienst, mag niet bestendigd, maar men dient er zich met alle krachten aan te ontworstelen.

Daarin bestaat het laten.

Vindt men daarvoor een betere weg dan die de Afscheiding en de Doleantie insloegen, we zullen het hartelij'k toejuichen.

Maar men geve zich niet over aan defaitisme en passivisme.

Armenzorg in de groote steden.

Tot de krisisverschijnselen behoort oofc dit, dat velen, die op het platteland va.n weinig moeten rondkomen, naar de groote stad trekken om daar hun geluk te beproeven.

Ook onder Gereformeerden komen zulke verhuizingen voor.

En het gevolg daarvan is meestal, dat zij ook daar geen werk vinden en de diakonie op lasten jagen, zwaar om te dragen.

In Leiden schijnt de toestand zelfs onhoudbaar te. worden.

Tenminste de „Leidsche Kerkhode" schreef: '

Het gaat zóó niet goed.

Ik bedoel de a r m e n z O' r g in de steden. Hoe het in andere steden is, weet ik 'niet. Maar ia Leiden woi'dt hot lang.zamerhand een onduldbare toestand.

Wat? — vraagt ge misschien.

Bedoelt ge de zware en nog al maar zwaarder wordende last die, niet het minst ook door de armoe tengevolge der werkloosheid en dergelijke, 'Op de Diaconie rust?

0ver dit vraagstuk oip zichzelf bob ik tbans niet zoozeer het oog.

Maar wel op speciaal één oorzaak, waardoor do verzwaring van dien last mede woedt veroorzaakt en die tot groote o nbilliiklie i d leidt.

Het komt ten onzent de laatste tijden van malaise en crisis herhaaldelijk voor, dat personen, die zender werk of • betrekking zijn, z; ich in onze stad komen vestigen en — onmiddellijk voorwerpen van diacomale zorg worden.

Of men zich nu laat verlokken naar de stad te trekken in de verwachting gemakkelijker en hoogere uitkeerin, gen te zullen ontvang: en, óf door de al of niet gegronde voorstelling van mildere diaconale verzorging, óf misschien nog meer door de, maai-in dit geval al héél weinig gegromde, hoop, hier sp'oediger een of ander werlv te' zullen vinden, — het gievoig' blijft hetzelfde.

Feit is, dat onze Uiaoonie in de laatste tijden herhaaldelijk de zorg op zich had te nemen van gezinnetr, die hier nog nauwelijks e n ke 1 e d a ge n of weken hadden gewoond.

Dan kan ze zich wel in verbinding stellen met de piaooinie van de plaats, waar het gezin voor eenige dagen of weken vandaan gekomen is. Maaiin den regel baat dat weinig. Gewoonlijk wordt dan medegedeeld, dat de betroften Diaconie er niet toe medegewerkt heeft dat het gezin vertrok; dat het gezin te voren ook niet voor steun of niet voor geregtelden steun in aanmerking kwam; dat de bedoelde broeder, met wiens bostwinning het in zijn w'oonplaats niet meer ging, naar de stad is getogen om daar iets anders aan te vatten, enz. enz.

En van die nieuwe arbeidsondememing is dan gewoonlijk in de stad om b©g; rijpelijke redenen niet veel gekomen lof men is daarmee niet geslaagd.

Zoo heeft onze Diaconie in de' laatste tijeen al menig gezin te verzorgen gohad.

En oif dan de Diaconie der vorige woonplaats al een bijdrage voor éénmaal geeft van jZsg-f25, •of 50 of f 75, wat baat dat, indien zulk een gezm in één week .oif een maand 'al méér dan dat bedrag noiodig 'had.

Ieder gevoelt, dunkt mij', dat er op deze Wijze een last op de schouders van de Diaconie orizer steden wordt gelegd, die men op' haar riiet mag leggen.

De stadsgemeenten, die tqch'..al in dezen 'tijd véél zwaarder lasten dan het platteland liebben te dragen, kunnen eenvoudig de zorg voor zulke gezinnen, die van alle kanten uit den omtrek lOip haar afkomen, niet langer op zich nemen, tenzjf er een uitweg wordt gevonden.

Hier moet een oplossing worden gezocht. En spoedig ook. De zaak is urgent. in welken weg is een oplossing te vinden?

Nieuw is deze zaak niet.

Op de oude Synodes kwam ze meermalen ter taiel.

De Synode te Embden (1571) bepaalde, dat de dienaren aan hen, die attestatie begeeren, zullen vragen, welke de reden van vertrek is en zoo zij die reden niet genoegzaam achten, moeten zij de attestatie weigeren. Tevens werd er de vermaning aan verbonden, dat de dienaren en diakonieën, zullen toezien, dat zij niet te zeer ge. negen zijn hun kerken van de armen te ontlasten, met wie zij andere gemeenten zonder eenige noodzaak bezwaren.

Te Dordrecht werd^ilfeftlfwi-'tezè regeling ge-

troffen, dat, wanneer de v^ertrekkenden arm zijn, met „discretie" op de attestatie zal aangeteekend worden, hoeveel liun door de diakenen gegeven is.

In de Kerkenordening van Middelburg (1581) vindt men de bepaling opgenomen: Voorts zal den armen om genoegzame oorzaken vertrekkende, van do diakenen bijstand gedaan worden, zooveel zij uoodig hebben tot de plaats, waar zij heen willen, wat zij op hun attestaties zullen aanteékenen. En op een partikuliere vraag, of den armen behalve hun attestatie geen gesloten missive zal worden meegegeven, wordt bevestigend geantwoord.

En op de Synode van Den Haag in 1586 werd vastgesteld: „Voorts zal den armen, om genoegzame oorzaken vertrekkende, van de diakenen bijstand gedaan worden naax „discretie", mits aanteekenende op den rug Van hun attestatie de plaats, waar zij h.een willen en de hulp-, die men hun gedaan zal hebben".

Ook in de Dordtsche Kerkenordening van 1618, '19 komt dergelijke bepaling voor.

Deels werden die besluiten ingegeven doo^r de gevallen, dat sommige armen een rondreizend leven leiden en van de eene kerk naar de andere trokken na telkens ondersteuning te hebben genoten.

Maar zij hebben toch een veel verdere strekking. De algemeene gedachte, welk'e er aan ten grondslag ligt, is deze, dat een kerk zich' haar armen niet van den hals mag schuiven.

Er moet onderzoek gedaan worden naar - de reden van vertrek.

Deze moet den kerkeraad voldoende toeschijnen. Anders moet gewoonweg de attestatie worden geweigerd.

Vertrekken zij 'dan toch, dan komen zij niet ten laste van een andere kerk.

En voorts moet, wanneer de reden wel gegrond wordt bevonden, de kerk, waarheen de ondersteunden vertrekken, nauwkeurig op de hoogte gesteld van de hulp, hun verleend.

De vraag is of dfeze oude methode ook nu niet kan worden gevolgd.

Zij getuigt van zulk een gezonden kijk op de armverzorging.

Vele armen ten platten lande meenen, dat in de groote stad de leeftocht opgeschept ligt. Misschien hebben ze van enkelen gehoord', wien het in de stad wel is gevaren.

Maar daarmee is een kerkeraad er niet van a, f. Hij is voor de annen in de gemeente verantwoordelijk'.

Hij mag niet (zij het in eenigszins andere beteek'enis) tot de armen zeggen: gaat heen en wordt warm.

Hij mag hen niet op de bonne fooi laten vertre'kken.

Hij heeft te oordeelen of de redenen, die v'oor vertrek worden opgegeven, wel door den beugel kumien.

En dat is zeker niet het geval, wanneer iemand' op het platteland werkloos is geworden en nu op^ avontuur naar d'e stad wil gaan. Of ook, zich door enkele vage beloften laat misleiden.

Dit naarstig te onderzoeken is eisch.

Eisch niet alleen van vroegeren tijd', maar ook van het heden.

Dat heeft de Synode van Utrech!t' in 1905 ingezien.

Zij veranderde het ietwat verzwakte artikel van de Kerkenorde van Dordrecht en gaf er weer de kracht aan, die het te Embden had.

Artikel 83 van de vigeerende Kerkenorde toch luidt: „Voorts zal den armen, om genoegzame oorzaken vertrekkende, door de Diakenen reisgeld gegeven worden naar hetgeen zij oordeelen behoorlijk te zijn. De Kerkeraad en de Diakenen zullen echter toezien, dat zij niet te zeer genegen zi: jn om hunne kerken van de armen te ontlasten, met welke 'zij andere kerlcen zonder eenigen nood zouden bezwaren".

Werd hieraan algemeen de hand gehouden, de diakonieön der groote steden zouden minder in nood verkeeren.

Voor eenige jaren is êr een kreet van afkeuring opgegaan; toen bleek, dat de Diakonie in een groote stad hulp van het Burgerlijk Armbestuur a-anvaardde.

Dat protest was in alle opzichten verblijdend. Maar evenzeer moeten nu de diak'onieën in de kleinere steden en in de dorpsgemeenten een protest , tegen zichzelf uitbrengen, wanneer zij haar armen lichtvaardig laten vertrekken en een grootere stadskerk in de verleiding brengen steun van anderen aan te nemen.

Zelfs is het in deze de vraa^, wie de meest schuldige is.

Bedoelde kerk heeft zich sinds bekeerd van de dwaling haars wegs.

Maar het is te vreezen, dat kleinere kerken zieh niet bekeerd hebben van haar dwaling.

Is krachtige waarschuwing' tegen den trek naar de groote steden in dezen tijd alleszins op haar plaats, te krachtiger behoort die op het platteland te zijn ten op'zichte van de armen van onzen Heere Jezus Christus.

De diakonieën van zulke kerken moeten zorgen, dat haar armen !het leger van werHoozen in de steden niet vergrooten en alzoo worden blootgesteld aan revolutionaire invloeden.

Wie durft het berekenen, hoe menige ziel eens van de hand dezer diakonieën zal worden geëisoht?

Werden alle kerken in deze getrouw, de moeilijkheid zou daarmee niet geheel zijn opgelost, maar mogelijk wel voor een voornaam deel. De uitkomst zou weleens verrassend kunnen zijn.

De Synode onder bepaalde psychische invloeden.

Op de jongste Synode kwam de zaak van de kerkelijke archieven ter sprake.

Er lag een voorstel ter tafel van den volgenden inhoud:

„Die Synoide besluit, met het oog op de gebleken behciefte, de Kerken van advies te dienen bij de verzoirging van haar archieven (zoowol van de plaatselijke kerken, als van Classes en Particu liere Synodes) en daartoe een Diienaar des Woords uit te naodigen zich op de hoqgite te stellen van den toestand der kerkelijke archieven en als deskmidige den Kerken bij' het verzamelen en bewaren der archiefstukken advies te geven, en van zijn bevinden mededeeling fe doen aan de volgende Synode;

tevens dezen Dienaar des Woords op te dragen bet onderwerp in studie te nemen, w-welke wij'ze bet best een statistiek van anze kerken te vormen en bij te houden is;

aan de kerk, die deze Dienaar des Woorda 'dient, te verzoeken hem tot de volgende Synode drie maanden van het jaar voor dezen arbeid af te staan en haar jaarlijks uit te keuren een bedrag dat gtelijk staat met drie maanden tra.ktement van den predikant."

Dit voorstel werd verworpen, onder het motief, dat het thans nog niet in behandeling kon worden genomen.

Nu gebeurt het meer, ~ dat de Synode verklaart nog niet „rijp" te zijn voor een beslissing.

Ze zegt soms heel gauw nog in den aanvalligen lentetijd des levens te staan.

Maar het blijkt, dat de „onrijpheid" het 'm alleen toch niet deed.

Ds Kunst, die tweede scriba ter Synode was en verondersteld mag worden het te weten, licht in de „Geldersche Kerkbode" het lijkkleedje, waaxmee het voorstel-kindje is bedekt, even op'. Hij zegt:

Nu klap ilc niet uit de school, wanneer ik meedeel, dat een der motieven, waarom het voorste] werd afgewezen, voor vele leden is geweest dal men zulk een geneiaal-inspecteur, die met zeker Synodaal gezag tot de kerken kwam, niet wilde

Wij zijn tuk op^ onze vrijheid en plaatselijke zelfstandigheid en houden niet van kerkelijke besturen, en nog minder van groote of kleine despoten in de Kerk.

Men zal inderdaad, bij een mogelijke rekening in de toekomst, met dit bezwaar moeten rekenen.

Dat oordeel is lang niet malsch.

De woorden „generaal-inspecteur", „kerkelijke besturen", „despoten in. de kerk" jagen u als goed Gereformeerd mensch kippenvel op het lijf.

Alleen blijft het een raadsel, hoe men de Commissie zulke erger dan genootsöhapipelijke opvattingen kon toedichten.

De Commissie toch, die deze zaak bepleitte, legde uitdrukkelijk de Verklaring af', dat aan dg zelfstandigheid van de plaatselijke kerk door hun voorstel in geenen deele werd tekort gedaan. Want, zoo legde zij met een beetje andere woorden uit, zulk een advies-dienaar komt niet tot de kerken met een: „in naam van de Synode doe open de poort van uw archievenkast of - kluis", maar richt een vriendelijk verzoek tot de plaatselijke kerk of hij haar archief eens mag inzien. Elke plaatse lijke kerk bleef vrij te antwoorden: wij wenschen van uw neuzerij verschoond te blijven. En dan gebeurde er natuurlijk niets. Maar de Synode vertrouwde, dat de kerken in 't gemeen zulk een verzoek niet zouden afwijzen.

Dit alles werd nadrukkelijk gekonstateerd.

Wat lag daar nu voor inspecteurachtigs, hiërarchisch of despotisch, in?

Als men het woord „verzoek" in het voorstel zelf had willen zien opgenomen, zou denkelijk de Commissie daartegen geenerlei bezwaar hebben geopperd.

Waarom ziet men toch zoo dadelijk spoken?

W, anl idaarmee en' met niets anders had men te doen.

Overigens is het zeker interessant om te vernemen, welke psychische (ziellijke) invloeden er op' een Synode kunnen werken.

Tegenover Rome is dit wel een van de sterkste bewijzen, dat de conciliën geen onfeilbaar gezag hebben.

De werking des Heiligen Ueestes in een Synodg is niet van dien aard, dat er geen aanzienlijke misgrepen ktmnen worden gedaan.

Men derike niet, dat ik zoo erg warm ben voor het voorstel van. de Commissie en daarom alzoo schrijf.

Ik acht het heel goed mogelijk, dat een andere weg te prefereeren is. Ds Kunst wijst een weg, dien ons blad reeds voor lang heeft getoond. Toclb ware het een inet hjet ander zeer wel te combi/ neeren.

Ik verwonder mij alleen, dat men zoo spoedig zichi leeuwen en beren, op .dien weg fatamorganiseert.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Heinrich Bullinger.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's