GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het probleem van de Theologische Fakulteit aan de Openbare Universiteiten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het probleem van de Theologische Fakulteit aan de Openbare Universiteiten.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het misbruik heft het gebruik niet op, zegt de oude spreuk.

Van het woord „probleem" is zeer stellig misbruik gemaakt. Menigmaal diende het om zijn onkunde achter een air van gewichtig-doenerij te verbergen. Het k'wam de inteüektueele gemakzuch, t zeer te stade. Nauwelijks was men nog met een ingespannen nadenken over eenig onderwerp begonnen, of men zette uit vrees voor overspanning zijn denken stop en wanneer dan de vragers opidaagden, riep men hun van verre toe: probleem! probleem!

Daarom is het woord „probleem" onder ons eea weinig in discrediet geraakt.

Een protest tegen dat misbruik' achten wij dan ook gezond, mita, men nu weer niet te ver naar

den anderen kant heenzeilt, en op straffe van te worden verdacht van scepticisme alle gebrulK van dat woord veroordeelt.

Dat we ten slotte allerwege op problemen stuiten, kan niet geloocihend. Ons bezwaai-richt zich hiertegen, dat men zoo spoedig problemen ontdekte.

Dat men ei-van gewaagde niet aan het eind, maar aan het begin van zijn onderzoek.

aan het begin van zijn onderzoek: . Dit wees op zekere moeheid en traagheid, om zich de kwesties in te denken.

Als wij nu spreken van het probleem van de Theologische Fakulteit aan de Openbare Universiteiten, gpsohiedt dat stellig niet om ons van nactehk^n over dit onderwerp te ontslaan.

Er is trouwens al veel over gedacht, gesproken ènrgesc'h^even.

Onlangs nog maakte het een punt van discussie uit in onze Tweede Kamer.

Het debat liep tusschen een minister, die zich De Visser noemt en een hoogleeraar, die kortweg VissCher heet.

Is de vraag gewettigd of in de tegenwoordige fase van geestes-ontwikkeling de Regeering zich een oordeel over de wetensclhap mag aanmatigen, waar er zoo talrijke stroomingen zijn en zij door de benoeming van hoogleeraren óf aan een bepaalde strooming een privilege moet verleenen of het beginsel van eklekticisme moet huldigen (uit iedere richting wat), die vraag klemt te sterker bij de wetenschap der Heilige Godgeleerdheid.

Bestaat er geen enkele neutrale fakulteit, de theologische fakulteit komt daarvoor wel het allerminst

in aanmerking. Hier kan geen enkel ministerie, vair welke richting het ook zij, een indifferent standpunt innemen.

Zdfs kan hierbij het, shibboleth van de bekwaamheid der hoogleeraren geen uitkomst bieden.

Bekwaamheid bij een theoloog, die zich door het Neo-Kantianisme heeft laten beïnvloeden, is schier onmogelijk, roept de Hegeliaansche godgeleerde, want op den bodem van het Neo-Kantianisme kan geen ware wetenschap groeien.

Bekwaamheid bij een Gereformeerd hoogleeraar? Geen sprake van. Zoo oordeelde nog onlangs een aanhanger van de zoogenaamde liberale theologie in een recensie over een werk van een onzer Kamper professoren. Wie niet aan Schriftkritiek! meedoet, is in de oogen van andersdenkende hoogleeraren meestal een lotgenoot van Toet-ank'-hamen.

Bekwaamlieid toch wordt niet alleen bepaald door iets formeels — of iemand scherpzinnig is b.v., want dat behoort een detective ook! 'te zijn of dat iemand goed met moderne talen op de hoogte is, want praktisch brengen vele kellners het daarin heel ver —, maar ook-wel degelijk door iets materieels.

En dat materiëele brengt juist de scheiding aan.

' Feitelijk wordt de OveAeid hier geplaatst voor een onmogelijke taak. Of men zou de hoogleeraxen moeten laten vei'kleuren zoo dikwijls er een ministerie van andere kleur optreedt. Met de ministers zouden dan ook de hoogleeraren moeten aftreden.

Een dergelijk voorstel is echter te onzinnig, dan dat het ernstige overweging zou verdienen. Het zou tot chaotische toestanden op universitair terrein voeren.

Vandaar dan ook de talrijke partij benoemingen met name in de theologische fakulteit.

Ging een van de ministeries in deze vrij uit? In het algemeen kan daarop ontkennend worden geantwoord.

Waren de liberale ministeries vóór 1901 in deze onpartijdig? Zij waren al zeer enghartig en de partijen, waarop zij steunden, hebben voor good het J-echt verbeurd over partij benoemingen te klagen.

Men stelle zich voor, dat zij een theoloog van Gereformeerde konfessie hadden benoemd! Nederland ware nog eer een Alpenland geworden.

Wias het ministerie-Kuyper onpartijdig in dit opzicht? Ook al niet. Trouwens de schromelijke partijdigheid van voorgaande ministeries kon niet anders verzacht worden dan door enkele partijbenoemingen.

Was het ministerie-Cort van der Linden, da, t pacifikatierauziek ten gehoore bracht, onpartijdig? Men »0hoeft alleen aan Prof. Roessingh te denken om v, an het tegendeel te worden overtuigd.

Was 2iet ministerie-Ruys onpartijdig? Minister Do Vissers vriend, Frof. Cramer van Utreciht, komt dit al dadelijk weerspreken.

En deze partijdigheid is niet zoozeer de schuld van de ministers, als wel het uitvloeisel van het verkeerde systeem.

Zoolang de OveAeidsbemoeiïng ten deze voortduurt, zoolang heeft men op partij-benoemingen te rekenen, ook al maken de komende ministeries het misschien niet zóó bont als de liberale Kabi­netten uit de 19de eeuw.

Daarom is dit hét probleem: hoe komen we tot een ander stelsel?

Prof. Visscher's voorslag was al heel eenvoudig. Hij adviseerde: hef de theologische Fak'ulteiten op.

Men heeft er Prof. Visscïer een verwijt van t; emaakt, dat hij het Kabinet zijn a.-r. standpunt wilde opdringen en geen rekening hield met hel . bestaan van de koahtie. Ik geloof, dat dit verwijl wel eenigszins misplaatst is. Waarom zou een afgevaardigde niet een desideratum van eigen partij naaj' voren mogen brengen om zoo mog( het Kabinet en de Kamermeerderheid daarvooi te winnen ?

Veel zwakker moet da: artegenover de positie van Minister De Visser geacht. Hij heeft niet de vrijheid van beweging, die een Kamerlid zich mag veroorloven. De Minister. mocht niet vergeten, dat hij niet als partijleider had te spreken, doch als lid van een koalitie-Kabinet. Immers ook na de krisis mag het ministerie als zoodanig worden aangemerkt. Daarom ging Minister De Visser onge.twij: feld zich te buiten, toen hij het behoud van de Theologische Fakulteit aan de Openbare • Universiteiten en de Overheidszorg daarvoor een der eerste christelijke historische beginselen noemde en zich zou verzetten, wanneer daaraan werd getornd. Toen sprak de partijman in hem. Had hij geantwoord, dat, afgedacht van zijn piersoonlijk inzicht, voor het voorstel-Visscher geen meerderheid in de volksvertegenwoordiging of in het Kabinet zou zijn te vinden, dan ware hij tenminste korrekt gebleven.

Hoe dit echter ook zij — zoo eenvoudig lals Pïof. Visscher het voorstelde, staat de zaak o.i. niet geschapen.

Want er komt dit bij; mag een Universiteit, welke geen Theologische Fakulteit bezit, eigenlijk nog wel den naam van Universiteit dragen?

Gaat het aan van h-ét organisme der wetenschappen de theologie te amputeeren?

Men kan beweren, d: at bij de huidige constellatie de theologie toch geen noemenswaardigen invloed op de andere fakulteiten aan de Openbare Universiteiten uitoefent. Maar dan kan nader gevraagd: behoort dit zóó te zijn?

Bovendien: al klemt-het in de hoogste mate voor de Theologische Fakulteit, dat de Overheid voor de taak, die men ha'ar heeft opgedragen niet berekend is, geldt dit niet, zij het in mindere mate ook van de andere fakulteiten?

Hoe langer men er over nadenkt, des te meer vermenigvuldigen zich de bezwaren.

Hierbij komt ook nog deze puzzle: is het billijk om de volksdeel en, die uit eigen middelen Universiteiten bekostigen, mee te laten dragen de kosten voor de Universiteiten van het indifferente stelsel, dat lijnrecht tegen hun beginselen' ingaat?

Eén ding staat vast: het is noodzakelijk, dat het tot reorganisatie v, an het Hooger Onderwijs, kome.

Al zullen niet alle 'bezwaren te ondervangen zijn, toch lijkt ons ingrijpende verbetering niet tot de onmogelijkheden te behooren.

Met groot verlangen wordt onzerzijds dan ook uilgezien naar het rapjort der' Staatscommissie, hiervoor benoemd.".., , '" ..

Gewetensdwang.

Op schoolgebied bewegen wij ons in deze rubriek niet.

Maar wel ligt het begrip gewetensdwang op ons terrein.

De „N. R. Ct." beschuldigde kortgeleden de rechtsche partijen daarvan, nu zij ijveren tegen de minia.tuur-schooltjes.

Zulke miniatuur-schooltjes worden alleen gevonden bij het openbaar onderwijs.

De wet stelt voor bijzondere scholen een minimum, dat tal van. openbare scholen niet bereiken.

Wanneer nu die openbare miniatuur-schooltjes zouden worden opgeheven, zouden de betrokken ouders zich genoodzaakt zien hun kinderen aan het bijzonder onderwijs toe te vertrouwen.

Dat noemt men nu gewetensdwang.

Maar hoeveel plaatsen zijn er niet, waar voorstanders van het bijzonder onderwijs wonen, maas die niet talrijk genoeg zijn om het wettelijk minimum van het aantal 'kinderen te halen en die dus nu genoodzaakt zijml v& m.' het openba.ar onderwijs gebruik' te maken? oos

Dit noemt men van liberale zijde geen gewetensdwang.

Wij noemen dit echter voorbeelden van dwalend geweten. een

Of wil men: meten met twee maten.

De Heidelbergsche Catechismus.

- In landen, waar een begin van op-watend Calvinisme valt waar te nemen, wordt men ongemeen bekoord door den Heidelbergschen Catechismus.

Zoo in Duitschland. Zoo ook' in Hongarije.

Het Calvinisme zocht nooit heil in één belijdenisschrift, dat voor Gereformeerde Kerken over heel de wereld zou gelden.

Het hield rekening met den veelvormigen opbloei der Gereformeerde waaiteid.

Vandaar dat de Gereformeerden in onderscheiden landen ook onderscheiden konfessies ^(geloofsbelijdenissen) hebben.

Toch zou, wanneer het tot levendiger internationaal kontakt tussdhen Gereformeerden kwam, zich het gemis van één gemeenschappelijk' symbool zich denkelijk wel doen gevoelen.

Doch als de teekenen niet bedriegen, zal de Heidelbergsche Catechismus daaiTvoor-uitnemend dienst• kunnen doen. '• . •

Èen reden te meer om ons leerJDoek' in eere te honden.

Uit den treure.

Dr Hoogveld, een Rooan^ib^^flêeMë, schre& f in een boekje een artikel.

Daarin neemt hij het op 'vóóï'hef i'ntellektualisme.

Vaii het intellek't in den rtieiisch moet de leiding uitgaan.

In „Bergopwaarts" wordt' dft., axfikel besproken.

En de recensent teekent daarbij' a4n: „Een. Calvinist zou dit alles misschien Jctinnen onderschrijven, een elhisch-voelend mensch kan zich hiermee niet vereenigen. Voor hem-is-de-Godsk'ennis geen vrucht van intellectueele inspanning".

Alzoo 'weer het oude liedje.

De Calvinist is intellektualisf.

Uit den treure is het reeds herhaald, dat de Calvinist het intelle'ktualisme verfoeit.

Nog schijnt, dit tot de Ethischen niet te zijn doorgedrongen.

Laten wij - nog treuriger dan-uit den treure mogen verzekeren, dat de Calvinist van zulk een overwoe-fcering van het verstand niets moet hebben.

Dat de Gods'kennis bij hem-absoluut geen vrucht van intellektueele inspanning is, maar vrucht van openbaring en inwer'king va.n Gods Geest, welke onze persoon beweegt en niet alleen.het verstand, maar ook wil en gemoed in aktle zet.

Laten wij, er ook nog op mo^en wijzen, dat de Gereformeerde mystiek reeds - bloeide lang vóór de Ethische vroomheid geboren werd.

Wij kanten ons tegen elke eenzijdigheid.

Alzoo ook tegen die der 'ethischen, als zoii de waai-heid uitsluitend een ethis'eh/een zedelijk karakter dragen.

Van deze bepei; king der - vvaiarheid zijn we afkeerig.

Wij hebben van de - waarheid een veel ruimer begrip.

Bij alle vaagheid en ohbélijndheid, de ethische richting eigen, is haar waarheidsbegrip te benepen, te corsetachtig, dan dat wij ons daarin gezond zouden kunnen voelen.

De Calvinist belijdt, dat de waarheid hem volkomen vrij maakt. Niet slec-h'ts.van de zonde-smet, gelijk 'de Ethischen leeren. Zeker dat ook. Maar bovendien nog van de zonde-sehuld. En ook nog van de zonde-dwaling.

Want wien de Zoon heeft vrijgemaakt, die zal ook waarlijk, ten volle, naar. alle kanten, vrij zijn.

De aktie voortgezet.

Zooals men zich heriunérèii" zal-j"''g.af de ferk van Anna-Jacobapolder het. eerst gehoor aan ons voorstel om de Hongaaxsche, studenten te steunen.

Wij gaven haar in overweging - het initiatief te nemen ten einde heel Zeeland-voor ons voorstel te-winnen.

En nu lezen wij in een' verslag van de classis Tholen: „De kerk van A. J. P. verzoekt de classis Tholen gezamenlijk met de classis Goes en Zierilczee op zich te nemen de studiekosten van een student uit Hongarije, aan de - Theol. School of aan do Vrije Universiteit. Ter bespreking meege­ geven aan de kerkeraden".

Onze warme dank aan de kerk-van Anna.-Jacoba, polder.

Mogen de kerkeraden op e'èn-volgende classicale verga, dering een blij antwoord geven!

En worde hierdoor deze a'lvtié .oofc^iii-andere deelen van ons land verwalckerd!

Slap geslacht.

Niettegenstaande allerlei zorg, in den tegenwoordigen tijd aan de jeugd besteed, groeit er een slap geslacht op.

Dat is niet óns oordeel.

Maar het oordeel van menigen paedagoog en psycholoog van naam. Vaak heelemaal geen menschen van onze denkwijze.

Men klaagt over energiedoosheid, wilszwakte, wispelturigheid van de jongeren, die reflékteeren naar de plaats der ouderen.

Men houdt dan oök zijn hart voor de toekomst vast.

En al ben iK'vdn. meenihg, "dat 'ónze kringen in gunstiger konditie verkeeren, dat er ook onder ons geen symptomen van bloedloo^eid en spierverslapping zouden voorkomen, zou ik niet dunden betwisten.

Hoeveel ik ook van onze jongeren houd en hoe gaarne ik! hen verdedig, de ma.tte oogopslag van velen bevalt mij niet.

Ook hier houdt de gedachte aan de toekomst ons bezig.

Een slappe Calvinist!

Is dat geen contradictio in terminis, geen tegenstrijd in de woorden zelf?

Ons oog viel op een artikel van Ds Gispen in de „Groninger Kerkbode", dat-een van dé oorzaken dier verslapping duidelijk aanwijst.

Al valt - het citaal wat lang, 'wij-staan dé ruimte hie!rvoor gaarne af.

_ Als het streven naar en het-zaafcen van genieting als het hoogste voor een mensch ook in, c(nz© . Gerelorm-eerde gezinnen gaat hoerschen, ziet het er voor de vorming van-onze opgrceiende kinderen . allerdxioevigst uit.

’t Is aan de jeugd reeds zoo eigen te - staan naar genieting. Veel moet een mensch--met groot© in-: . spanning geleerd warden. Lust-tot-het werk; -lust - , , . tet-de vei-vulling van een-.p-lichf-en een taak.

welke niet aangenaam schijnt en met eiseii be-•geerein niet sfepookt, . lust öm volhai-dend. bezig te zijn met iets dat op zich zelf niet aanti-ekt of bekoort, moet. .niet-slechts bij het .kleine, maar ook bij het, groote kind raak met zeer grooto moeite aangekweekt worden. Die lust behoort gewoonlijk niet tot de aangeboren eigenschappen, iiiaar tot die, •welke niet inspanning van alle krachten en vaak êërstin 'een harde school verkrogeii worden. De-lust'.naat^ genieting echter is aangeboren, hoelt meestai niet te worden opgewekt, maar bruist het • jeugdloyen van alle kanten gewoonlijk uit. Wel is er .groot onderscheid in het soort der genieting, maar juist de jeugdleeftijd kenmerkt zich door. haast onbedwingslijke drang naar genot. Het oude/rijmpje: mïjn spelen is leeren en mijn leeren is spelen, kan nu juist niet zielkundig juist genoerhd • wforden. Als het kind aan zich zelf werd overgelaten, ' zo-u 'er' van dat leeren gewoonlijk niet veel terecht komen. Spelen is 'foor dat kind zijn een en zijn al en het acht leeren een kwaad, waarvan de ncodzakelijkheiil voor zijn bewiastzijin nog niet eons vaststaat. En zoo blijft het voor niet weinigen cpk al zijn ze aan de kinderschoenen al wat ontgroeid. Veel overeenkomst met speelsche katten vertoonen zelfs de .leerlingen uit. de lagere klassen onzer middelbare scholen somte nog tot niet geringe ergernis hunner leeraren en tot groote teleurstelling der ouders bij de komst der ïapporten. En ook bij onze rijpende jeugd staat die lust naar geniöling al buitengewoon sterk op den voorgrond. Met het: een mensch is maar é/ia keer jong, wordt die lust goedgepraat en verdedigd, vergoelijkt en-, toegedekt, als iemand de, n euvelen •moed heeft te pogen die lust in te toornen en te breidelen. Al heel spoedig wordt door die genietingslust gedreven het evenwicht verloren in het jeugdleven en dat verlies is een buitengewoon groote ramp, waarvan de gevolgen niet zelden blijvend zijn.

Daarom moet-in het gezin vooral aan die lust naar genieting in oen verstandige' opvoeding paal en picrk worden gesteld, zal die groote ramp-worden voorkomen. Maar-hoo zal dat kunnen, als naar den geest van onzen ttji, in dat gezin en bij die «uders zelve het willen genieten zoo op den voorgrond staat? Als het medicijn zijn kracht verloor, brengt Hef gebruik gewoonlijk geen genezing. Als in hef' geizin de' 'geniétingslust o\'erheerschend is, kqmt van. het opvoedingswerk al zeer weinig terecht. En hier staan we, naar mijn wiJEze van zien, voor één der oorzaken van wat in onze dagen veler . jeugdleven zoo kenmerkt. Neen zeggen tegen de iiist naar genieting, zich verzotten tegen het zoeken van genot boven het doen van wat naar 's Hoeren wil roeping en plicht is, dat vergt en vraagt soms zoo ontzettend veel van een mensch. • Toegeven is zoo oneindig veel gemakkelijker, : .kost geen strijd en geen offer, maar kweekt, slappe menschen, die allen strijd ontvluchten en-: op: den n3.am van helden nooit eenige aanspraak maken kunnen. En hoezeer dit m.et Gods WiQord in strijd is behoeft toch zeker geen .nader betoog. Dat zich laten. regeeren door die geniétingslust is zoo droef een bewijs van het niet te verstaan, 'dat d© mensch hier op aarde tot den strijd geroepen is en niet tot het g'; not. In den hemel daaï zal hef enkel en louter genieten wezen. Daar'. zat' genot en plicht volmaakt-één zijn! Maar "op deze' zondige aarde is het tot den strijd geroepen zijn de harde en vaak pijnlijl? !? levenswerkelijkheid. Strijd tegen zooveel wat het hart zcio begeert, wat het oog zoo bekoort en wat de hêind ? : oo graag bezitten wil. Strijd tegen zooveel Wat de tijd aanprijsl als goed en schoonj aangenaam' en-toch' heelemaal niet verkeerd. En juist daarom maken 'do geloovigen en hun kinderen tegenwoordig zulk 'eéii crisis door. Onze tijd • staat in het teeken van genot en genieting. Van strijd wil de mensch onzer dagen niets weten. Zich uitleven, is tegenwoordig de hoog, - ste wijsheid. Den natuurlijken, aanleg, mag geen geweld worden aangedaan. Opvoeding moet zoo weinig nïogelijk dwingend zijn. Het kind, do, jeugd is een majesteit en vopr ©en majesteit wordt alleen gebogen-. Bovenal onze tijd heeït'hiel'het begrip , , zonde" afgodaan.

Er wordt nog wél van netjes' en fatsosnlijlc geopraken, veol wordt - gevoeld voor de verplichting van stand of-ontwildieling, maar van zonde wil onze tijd niets weten. Iets nalaten omdat hel verboden is, mag niet als, eisch worden gesteld, zoo heet hot. Gebod en verbod moeten-eerst verklaarlw, ar worden gemaakt. Van de juistheid en de redelijkheid van e.on verbod moet een mensch eerst overtuigd vs/^orden eer gehoorzaamheid piag geëischt. En - clan kahit de leer van erfelijke belasting en van aange-borên aanleg en neiging deze ellende nog' - vermeerderen. Go-edgepraat wordt in naam van die leer haast elke afwijking' in het leven tot op--zedelijk en sexuoel gebied toe. En zoo is het langzamerhand groot© uitzondering geworden als in het groote werk der opvoedinjg en vorming - onser, jeugd op den. voorgrond staat de goddelijke eisch van strijd tegen alles wat verbiedt.

Hieruit moet, gelo-of ik, veel, "worden vorklaai'd wat in onze dagen in het jeugdleven plaats vindt on wat m-et zoo groot© zorg voor dé toekomst ver-vult. Als h-et : ., kind, niet leert, dat er dingen zijn, waaraan het: riiet denken mag, w'elke het niet doen mag - en waaro-yer het niet spreken mag, dan wordti-, het - groot zonder zelf tucht en zon-der strijd tegen de lusten en neigingen, die zich vaak zoo la-achtig en sterk - openbaren. Als vader en m-oeder voor dat kind geen levende voorbeelden van dien strijid, van dat zich verzotten, van die oj) zijde zetting, van dat brengen van offers zijn, dan treft do gezinsopvo-eding geen doel en is er van de toekomst, ook in onze Gereformieerde kringen niet veel goeds te verwachten. 'Want school en kerk vermogen zoo w'einig als het gezin niet vóórgaat, öe arbeid and-er do rijpere jeugd kan niet vrachtdragend wezen, als' in de kinderjaren niet geleerd , is . en met eigen aogen , geziöh, dat den Heérè te vreezeii en God in Christus lief te hebben niet kan' saamgaan met een zich uitleven, met een maoT opvolgen, van allerlei lust, en neiging, met een altoos zonder meer toegeven aan. den drang, naar genieting.

Deze diagnose is, dunkt' mij, goed gesteld.

Al wordt hier niet alles, tocrli wordt hier veel verklaard.

Zeker praktisch hedonisiïie' (de richting^ vs^elke het geluk zoekt in het è& not) is onze kringen binnengeslopen.

Aan, , aantrekkelijkhedeif; '!gg^: : onze breekt hét niet.

En sommige ouders meeneri, dat hun kinderen die alle behooren mee te maken.

Dat eischt Ie bon ton, het moderne fatsoen.

Ook - de ouders zelf zijn vaak door dien geest aangetast.

O, alles verloopt heel ordentelijk. De kerkeraad mag er bij zijn. De wereld mag er naar kijken.

Maar bij hoevelen .gaat gezelligheid niet boven alles? Hoeveel tijd wordt, daaraan niet verkwist? Hoeveel avonden worden niet verpraat?

Hoe laat men zich niet opstuwen van het eene genot naar het a.nderel

En men went er zoo aan!

Men kan er J; en laatste niet aan ontkomen!

Men heeft het recht verbeurd het jonge geslacht tegen tijdvermorsing te waarschuwen!

Wij zijn geen voorstanders van een Sparta.ansche levenswijze. Ook niet van ascetisme.

Maar wij moeten toch ieder een persoonlijk doel hebben, dat we najagen.

Gezelligheid behoeft niet als contrabande beschouwd, maar men betrachte daarin de matigheid.

Zij mag ons van emstigen arbeid, dien we ia onze „vrije" uren kunnen wa-arnemen, niet afhouden.

Er moet in ons korte leven lijn komen.

Een roepingslijn, die naar boven loopt.

Een roepingswerk, waarvooi: we offers brengen, ons geven en er ons genot in vinden.

Wat voor heerlijkheid schuilt er in, of men a, an uw graf getuigt: hij was zulk een prettig babbelaar, hij vroolijkte heel zijn omgeving op, we zullen hem missen!

Is het niet verkieslijker, - dat men verklaren moet, hij woekerde met zijn tijd, hij leefde den Heere, hij heeft door genade dit en dat mogen tot'stand brengen? Om 'het straks 'tè vernemen: over weinig zijt gij getrouw geweest', over veel zal Ik' ir zetten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Het probleem van de Theologische Fakulteit aan de Openbare Universiteiten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's