GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zeven twistvragen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zeven twistvragen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

We kéeren tot onze bespreking van Amerikaansche boeken terug.

Maar omdat we nu een boek VOOT ons hebben liggen, dat om meer dan een artikel vraagt, niet het minst om het belang, dat de geloovigen hier te lande er bij hebben, laten we den gewonen titel van deze reeks rusten. Anders zouden we in ondertitels moeten vervallen. En daar hebben we niet den rechten smaalk 'voor.

Specifiek .Gereformeerde lektuur biedt dit boek niet.

Wel lektuur, die de overweging der Gereformeerden waard is.

Het is van de hand van William "Jennings Bryan, een man in Amerika algemeen gezien.

Meermalen w, as hij 'kandidaat voor het presidentschap.

Telkens moest hij het echter afleggen.

Ik las ergens: er is geen man in Amerika, dien wij hooger achten dan Bryan, maar dien we ook minder als president begeeren.

Of hij misschien te goed is voor president, stond er niet bij.

De zielkunde van een volk laat zich vaak moeilijk ' bestudeeren.

In ieder geval is men hiervan overtuigd: dat Bryan zich voor zijn volk .geeft, niettegenstaande de teleurstellingen, door hem ondervonden.

En niet alleen nationaal, maar ook internationaal heeft hij beteek'enis.

Op zichzelf zou dat echter nog geen reden zijn om een boek van hem in deze rubriek te bespreken, ware het niet, dat hij hier optreedt ials fcampvechter voor het geloof.

Ook in redevoeringen liet hij zich reeds van deze zijde kennen. Hij moet, als het liierom gaat, een wegslepend spreker zijn. Alles leeft 'dan aan hem. En hoe nadeelig soms de omstandigheden ook kunnen werken, hij .heeft het oor der menschen.

In Amerika wordt op het oogenblik de felle strijd gestreden, dien wij in zeker opzicht reeds achter ons hebben, tusschen het modernisme, "dat de fundamenteele waarheden van het christendom loochent en waa, rvan Dr Fosdidk', pTodikant te New-York een der meest talentvolle en geva; arlijke vertegenwoordigers is, en het Fundamentalisme, dat die fundamenten met alle 'kracht verdedigt.

Bryan is overtuigd fundamentalist.

Boven den titel van zijn boek plaatst hij de vraag: Shall Christianity remain Christian? d.i. zal het Christendom christelij'k • blijven ?

De eigenlij'ke titel „Seven questions in dispute", laat ons vertalen: „zeven twistvragen" doen ons vermoeden, dat we hier te doen 'krijgen met een populaire apologetiék.

Dit blijkt ook inderdaad het geval te zijn.

Maar daarom juist maakt het zoo onze belangstelling gaande.

Het is geschreven in eenvoudige taal, zooveel mogelijk worden echt Engelsche woorden gebruikt en de zinnen zijn 'kort, pittig, humoristisch soms.

De spijkers worden er door Bryan diep ingeslagen.

Daarenboven maakt hij behalve van.het woord ook gebruik van bet beeld.

Het Ameri'k'aansche .volk houdt daarvan.

En het moet toegestemd: al zijn niet alle platen, die in dit boek voorkomen, even sprekend, sommige ervan zijn suggestief.

Onder de laatste behoort die tegenover het titelblad.

Daar ziet men een trap, die toegang .geeft tot een onderaardsch hol.

De treden dragen van .boven af de volgende opschriften: christendom, bijbel niet onfeilbaar, mensch niet geschapen naar Gods beeld, geen wonderen, geen geboorte uit de maagd, geen Godheid (van Christus), geen verzoening, geen opstanding, agnosticisme (de leer dat men omtrent God niets weet) en op den rotsigen bodem van het hol staat met groote letteren: atheïsme.

Bovenaan ziet men een jongen veei'krachtigen man. Met den eenen voet raSlkt hij' nog even de trede: „christendom" aan, , maar met den anderen steunt hij reeds op de trede: , , bijbel niet onfeilbaar".

Inmiddels ziet gij iets lager dienzelfden man weer. Hij is merkbaar ouder geworden. In zijn gang heeft hij iets wank'elends. Hij grijpt zich vast aan een rotspunt.

En nogmaals ziet ge hem. Weer veel verouderd. Maar nu geheel beneden. Bijna treedt hij op het vreeselijke woord: atheïsme.

Zoo wordt getee'kend de mensch, die de onfeilbaarheid van de Schrift loslaat. Hij' daalt al dieper en dieper af.

En zoo hij de trap der konsekwentie houdt, treedt hij straks het donkere hol: atheïsme binnen.

Deze treden vormen bijna de twistvragen, welke Bryan hier behandelt.

Hij bespreekt achtereenvolgens:

1. De inspiratie van den Bijbel.

2. De Godheid van Christus.

3. De geboorte uit de maagd.

4. De verzoening door bloed.

5. De lichamelijke opstanding va.n Jezus.

6. De wonderen van onzen Heere.

7. De oorsprong van den mensch.

Prof. Kuyper terug.

Woensdagavond lazen wij, dat Prof. H. H. Kuyper in het vaderland terug is.

We heeten hem van harte welkom.

We hebben hem gemist.

Het beste bewijs, welk een menschelijkerwijs onvervulbaxe j)Iaats hij onder ons inneemt.

Zuid-Afrika heeft genoten van zijn kostelijke adviezen.

Het heeft hem-de eer bewezen, die hem toekwam.

Even brak er een konfliktje uit, verooirzaafct door een minder juist persverslag, maar dadelijk werd het door hem uit den weg geruimd.

En wat hij ons van Zuid-Afri'ka vertelde in „De Heraut" doet ons verlangen naar meer.

Stellig zal het blijken, dat deze afvaardiging ons Calvinisme daar en ook hier ten goede is gekomen.

„Intellektueel" en „Volk".

Het gevaar, dat de „intellektueel" andere menschen, die niet zooveel kennis opgaarden als zij, op zekeren afstand houdt, hen beschouwt als het „volk", dat op lageren kultuurtrap staat, - dreigde in eiken tijd, waarin het intellekt als het kuituurmiddel bij uitnemendheid werd geprezen.

Maar misschien dreigde het zelden zoo sterk Ms tegenwoordig.

Wij hebben hier te doen met een erfenis , uit de vorige eeuw, toen het intelléktualisme , als een verzengenden oostenwind over het leven woei en die wij maar niet kunnen kwijt worden.

Hoeveel pogingen er ook' zijn. aangewend om het intelléktualisme in ons lager onderwijs te stuiten, het is nog altijd niet mogen gelukken.

De hoeveelheid kennis-ballast, waarmede iedere leerling ook in het voortgezette onderwijs het leven wordt ingestuurd en waarmee hij in het leven niets kan uitrichten, Is niet gering.

En zoo ziet men dan vele zwaargeladen zielen op de levenszee en den levensstroom varen, die nauwelijks vooruitkomen, die 'd^ maatschappij niet vooruitbrengen, die als een luxe-woonschipi gesleept moeten worden en telkens moeten meren. Dau stappen de bewoners aan land om bij' het „volk" leeftocht in te slaan.

Daarbij kunnen de intelléktueelen op zichzelf toepassen de regels, die er boven de poort van het oude Amsterdamsche burgerweeshuis staan:

„Wij groeien vast in tal en last, Onze aardsche vaders 'klagen."

Wie noemt zich in onze 'dagen al liiet „intellektueel"?

Die een H. B. S.. 3 of 5 jaar, een gymnasium of lyceum heeft doorloopen.

Die het eindexamen aan een kweekschool hebben, afgelegd of normaallessen hebben gevolgd.

Die een diploma in handelsrdfenen, in feekenen of zoo iets hebben verkregen.

Die eiken dag door de Oudmanhuispioort liep en de boékenstalletjes nasnuffelde.

Die een poos hebben lesgenomen, in een van de moderne talen.

Die een goede positie op eenig kantoor zich zag verzekerd.

Die in bouw-of andere onderneming gelukkig zijn geweest.

Die zich de weelde 'kunnen permitteeren een groot dagblad te lezen of zich op een portefeuille te abonneeren.

Een werfdepót voor intelle'ktueelen is er niet noodig.

Zij werven zichzelf.

En daartegenover staan "dan de menschen, die niet „geleerd" zijn, die niet „gestudeerd" hebben, het „volk".

Aan het oordeel van het „volk" wordt vanzelf minder waarde gehecht.

Dat kent de belvedères niet, vanwaar zij een wijd uitzicht op de wijde wereld hebben.

Dat beweegt zich met zijn gedachten in een benauwd kringetje.

Dat zijn de houtha'kkers en waterputters van de „intelléktueelen".

Zoo redeneerden de liberalen uit de dagen van Thorbecke.

Zoo redeneeren thans de kopstukken van de Sociaal-Demokraten. De massa der arbeiders moet „bewust" worden gemaakt.

En wordt zulk een redeneering heelemaal niet meer bij ons aangetroffen?

Of ziet men ook niet bij ons .afstandsvergrooting tusschen de 'kultuurmenschen en 'bet „volk"?

Wint het intellektueel of maatschapipelijk verschil het soms niet ver van de gemeenscihap der heiligen ?

Wordt de tweespalt tusschen „intelléktueelen" en het „volk" alleen bij tegenstanders aangetroffen, of verdeelt die ook bij sommigen onze Gereformeerden niet in twee groepen?

Hierin nu meen ik' een ernstig gevaar voor de toekomst en voor het heden te onderkennen.

Wij moeten ons allen tot het Gereformeerde „volk" rekenen of het is met onze eenheid, maar

ook met onze eendracht en .dies ook met onze macht geda; an.

De tegenstelling tusschen „intellefetueelen" en „volk" dient althans hoe eer hoe beter te verdwijnen.

Men behoeft niet bang te zijn, dat het niet-gestudeerde deel van ons Grereformeerde volk .zal willen gaan heerschen in studieaangelegenheden over het gestudeerde deel.

Daarover zit er bij ons volk een veel te diep respefct voor de studie ingebrand.-

Ieder Gereformeerde acht de studie hoog.

Dat heeft de historie bewezen.

Waarom zou het anders zulke ontzaglijke offers hebben gebracht voor het onderwijs en niet het minst voor het Hooger Onderwijs.

De niet-gestudeerden onder de Gereformeerden bewaren eer een te groeten, dan een te kleinen afstand tegenover de gestudeerden.

En al ware dit niet zoo, het zou er toch niets van af doen; wij zijn één en we moeten ons oold één blijven voelen.

Daarbij onderschatte men het oordeel van den eenvoudige niet. Hij beschikt niet over de routine der reflektie (bezinning), maar in hem werkt toch de intuïtie.

En de ma, n van wetenschap zal het gaarne erkennen, dat, hoe, hoog hij ook de reflektie aansla en hoe onmisbaar-ze is voor wetenschappelijk'en arbeid, de groote ontdekkingen door intuïtie hem werden geschonken.

De geloofsintuïtie stelt ook ^et eenvoudige volk in staat om met de geloovige wetenschapi mee te leven, al moet het de détails over zich laten heengaan.

De beginselen kan het met behulpiva|n die intuïtie, om het woord eens te gebruiken, „aanvoelen".

Die beginselen zijn het, die alle Gereformeerden, geleerd of ongeleerd, verbinden eü de meer eenvoudige voelt zoo gaarne den beginselband trekken, omdat hij het zóó heerlijk vindt de eenheid des geloofs altijd opnieuw te ontdekken.

Is dat niet een alleszins te billijken trek?

Wie die zich één weet met anderen, gevoelt het ook niet eens gaarne en wordt er niet gaarne aan herinnerd?

Het versterkt het vertrouwen.

Het verinnigt de wederzijdsche liefde.

Daarenboven moet gebroken met den waan, alsof ontwikkeling door studie alleerf aanspraak zou geven op den naam van kultuurmensch.

Helaas zijn „intellektueelen" nog maar al te zeer dit valsche denkheeld toegedaan.

Toch getuigt het van schromelijke eenzijdigheid.

Behalve een intellektueele is er nog menige andere kuituur.

Gewoonlijk spreekt men nog van religieuse, ethische, aesthetische (kunstzinnige), technische kuituur.

Wel zijn we Jaet met deze indeeling niet eens, maar - in het onderhavige geval doet dit er niet toe.

Iemand, die 'moreel hoog staat, terwijl zijn intellektueele ontwikkeling daarmee geen gelijken tred hield, is veel werkelijker kultuurmensch dan hij, die intellektueel een groote geest kan worden genoemd, maar op wiens moraal veel valt aan te merken.

Het intellektueele geeft in de kuituur volstrekt den doorslag niet.

Een man uit het „volk" kan het uit kultureel oogpunt zeer wel van menig „intellektueel" winnen.

Daarvan dienen we ons meer bewust te worden.

Dan zal de tegensteUing van „intellektueel" en , , volk"^ vanzelf uitslijten.

Maar gelijk .ik in het begin reeds opmerkte, dit is niet een speciaal Gereformeerd kwaad.

Het is een kwaad van onzen tijd.

Daarom doet het ons goed, wanneer ook' vaa andere zijde daartegen de stem wordt verheven.

Zoo deed b.v. de Leidsche Hoogleeraar Dr G. .1. Heering, in zijn dezer dagen uitgegeven brochure „De tijden roepen", die hij aandient als ., Een woord tot de religieuse jongeren".

Natuurlijk staan wij in standpunt ver van nem af.

Hij behoort tof het Rechts-modernisme.

Daarom heblpen we in menig opzicht bedenking tegen zijn geschrift.

Maar dat hij tegen de splitsing in „intellektueelen" en „volk" optreedt, waardeeren wij zeer, a', 1 is onze motiveering en uitdrukkingswijze ook anders.

Hij ziet daarin o.a. de bezwaren, door velen ingebracht, scherp onder de oogen.

Deze bezwaren formuleert hij aldus: „lo. dat , , het volk" geen oog heeft voor ware cultuur en niet anders dan vandaliseerend kan optreden, en 2o. dat meerdere gelijkheid nivelleerend werkt en de toppen der beschaving naar omlaag drukt, en juist die toppen vormen de kroon der cultuur".

Op lang niet malsche manier tracht hij die bezwaren te ontzenuwen. „Wat het. eerste bezwaar betreft" — zegt hij — „in deze scheiding tusschen „ons" en „het volk" (waarover men denkt en spreekt als over „de anderen") ligt juist een der wortelen van onze wan-cultuur Onnationaal is deze houding, maar tevens — wat erger is — van zwakke humaniteit getuigende. Zoo stonden vroeger de edelen tegenover de lijfeige­ nen en de poorters, zoo staan nog vele blanken tegenover de zwarten: „het volk", het lagere ras, de „mindere man", in alle gevallen: , , de anderen". Nog daargelaten de vraag, wairneer eigen familie uit „dat volk" 'is voortgekomen, die houding is onbewust-immoreel... Hier ligt één der oorzaken van de voosheid onzer beschaving. Niet innerlijk beschaafd noem ik den mensch, die zich met den „minderen man" niet op één lijn weet, hem niet naast zich voelt, in hem niet den „naaste" ziet, al belijdt hij het in de kerk. Het volk „on-Beschaafd", „geyaarlijk voor de cultuur". Wat uit dit oordeel tevens spreekt, is de overschatting der beteékenis van intellect en artisticiteit voor de ware beschaving, de hooghartige zelf-overschatting van den intellectueel, van het „denkende deel der natie"."

Wat deze laatste terminologie aangaat, worden we herinnerd aan de taal van' het vroegere liberalisme. Zoo worden de vaderen gegeeseld door de zonen met hun eigen woorden!

Intusschen profeteert Dr Heering: „Het zou weleens kunnen blijken dat het werkelijke fundament der beschaving, het zedelijke, het meest onder de eenvoudigen wordt aangetroffen".

En dan neemt hij intellektueelen en artisten even onderhanden. „De gemeenschapszin is althans nergens zóó z.walk als onder de int e 11 e c t u e e 1 e n wier leven Havelaar vergelijkt met de huizen van een klein villadorp, alle apart, met een tuintje er omheen. 'Geen contact niet elkaar, en nog minder contact met de volksbuurt. Zij kennen geen religie, zegt hij, want zij hebben geen gemeenschapszin. Wij zouden 't ook om willen keeren: zij hebben geen gemeenschapszin, want zij bezitten geen * religie. En wat de arti sten werel d betreft: haar gemoedelijkheid, gulheid en onbezorgdheid (in goede dagen) is evenzeer bekend als haar ijdelheid en jalousie. Noch uit de kringen der wetenschap^, jioch uit die der kunst, verwachten wij een regeneratie der cultuur, tenzij ook' jn die kringen de religieuse ernst grooter worde."

Nog meer zou hier kunnen worden ai'geschreven.

Maar hooren we hem over het tweede bezwaar.

„Het tweede bezwaar, dat gemeenschapscultuur door haar meerdere gelijkheid nivelleerend werkt, valt onder hetzelfde oordeel. Daar schuilt toch eigenlijk de overtuiging achter, door Schweitzer aldus uitgedrukt: „dat cultuur het bezit van een élite en de massa-mensch slechts een middel is om het té verwerkelijken." En de tegenwoordige cultuur voedt die overtuiging Een cultuur, waar het volk buiten wordt gehouden, ja, , die ten koste van het volk leeft, is in wezen immoreel en ontvangt ha ar, .loon: zij gaat te gronde."

Een der eerste voorwaarden der kultuur acht hij daarom: éénheid met het volk'. „Wie aan den komenden cultuur wil meewerken, moet beginnen met'zich één te voelen met hét volk."

En hij durft het er met zulk 'een kultuur op te wagen. „En zelfs al zou het gebeuren wat onze tegenstanders voorspellen^ (maar wat wij niet gelooven kunnen) dat de hoiogste toppen der cultuur zullen verdwijnen, dit kunnen toch alleen zijn de toppen van intellectueele eruditie en aesthetische verfijning. Niet de zedelij'k'e toppen. DezB' hebben ; n een cultuur als waarnaar wij verlangen, méér kans hoog en talrijk te worden. Reeds deze weegt ruimschoots op tegen het geleden verlies."

Ook wij zijn er met Prof. Heering niet bang voor, dat, wanneer de eenheid met het volld wordt gezocht en bewaard, de intellektueele en aesthetische kultuur er onder zullen lijden.

Dat zou gewis te betreuren zijn.

Want we mogen ook naar den andereti kant niet eenzijdig worden.

Wetenschap en kunst zijn ons geen onverschillige zaken.

Maar dat zij er de dupe van zullen worden?

Het behoeft niet.

En zal ook niet.

In de citaten uit Prof. Heering's brochure brachten wij enkele cursiveeringen aan.

Zij iDewijzen hoeveel gematigder wij ons hebberi uitgelaten dan hij.

Dat konden we ook met gerustheid doen.

Omdat we meenen, dat deze ziekte onder ons nog niet in die mate zich uitbreidt, als daarbuiten.

De christelijke religie in haar, naar wij belijden, meest zuiveren vorm, snoert ons nog bijeen.

Maar we mogen het nooit vergeten, da, t het Calvinisme het volk, het Gereformeerde volk, als eenheid zag.

Kuyper hield het ons steeds voor: het'Calvinisme is van huis uit demo'k'ratisch, in den gunstigen zin van het woord.

Wij zijn de spreekwoordelijke „kleine luyden".

En al hebben sommigen onzer onder je beschikking Gods vooraanstaande posities in den lande verworven, zij zijn tegenover de massa onzer menschen toch enkelingen.

Al is over het geheel het levenspeil onder ons in de laatste halve eeuw gestegen, op de. toppen van intellektueele en artistieke kultuur wonen we niet.

Menigmaal werd er geklaagd, dat. onder ons in ' ^ ^ 295 bepiaalde gevallen wetenschappelijke mannen ontbreken.

Met de kunst is het nog erger geschapen.

Reden tot zelfverheffing hebben we niet.

Wij zijn „kleine luyden" gebleven.

Maar ons Gereformeerde volk "heeft meer dan een gezonde kern.

Het is over het geheel nog gezond.

Des te strenger hebben we toe te zien, dat het niet ziek worde.

Daarom behoort de gemeenschapszin onder ons te worden aangekweekt.

De eenheid in beginsel doe alle afstandsschepping te niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Zeven twistvragen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's