GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Dr. H. H. Kuyper zestig jaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Dr. H. H. Kuyper zestig jaren

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van den BOsten jaardag van vooraanstaande personen wordt tegenwoordig gewooirlijk eenig werk gemaakt.

Men zal het ons daarom niet euvel duiden, dat wij althans van het zesde kroonjaar van prof. Kuyper eenige melding maken.

Vooral in onze rubriek behoort dat te geschieden. Want onze kerken zijn aan hem zeer veel verschuldigd.

We zullen hier niet in bijzonderheden treden. Maar zonder vrees voor tegenspraa.k en zonder aan de waaiideering voor iemand, die zich voor onze kerken verdienstelijk niaakte te kort te doen, mag hij wel de kerkelijke leider worden genoemd, inzoover men op dit gebied van leiders spreken kan.

Zijn invloed èn als hoogleeraar in kerkgeschiedenis en kerkrecht èn als redakteur van „De Heraut" èn als praeadviseur der verschillende Synodes is gedurende een reeks van jaren zeer groot geweest en zijn leeftijd bracht hierin niet de minste verandering.

Trouwens de leeftijd nog niet mee. spreekt bij hem gelukkig

Vlug in al zijn bewegingen, lichamelijke en geestelijke, slagvaardigheid en takt, levendige interesse in allerlei zaken, maar inzonderheid de kerkelijke doen in hem den sexagenarius niet vermoeden.

Misschien overlaadt men hem #el met te veel werkzaamheden. Maar dit geschiedt omdat men hem eenvoudig niet missen kan. En waaraan hij zich geeft, al is het nog zoo vermoeiend en tijdroovend, doet hij consciëntieus.

Hij is een leider, die er een. eigen overtuiging op nahoudt, andéren ervoor zoekt te winnen met alle kracht, maar dan ook soepel genoeg is om niet het onderste uit de kan te willen hebben, als het blijkt, dat vaon hem nog niet geheel kan volgen.

Hij is niet een man, die van tevoren met compromis-voorstellen in den zak loopt, altijd poogt het kleinst gemeene veelvoud te berekenen, op momenteele successen kan bogen, welke echter — bij nadere bezinning — toch onbevrediging wekken en alzoo .geen diepe ysporeh zullen achterlaten.

Prof. H. H. Kuyper heeft voor onze kerken blijvend werk verricht.

Dat van een zestigjarige reeds te mogen zeggen is ongetwijfeld een bijzonderheid.

Wij danken Goid, voor wat onS' in hem werd geschonken.

Prof. Kuyper is niet alleen om zijn vader bij ons in eere, maar ook om zichz'elf.

Van heelerharte bieden wij hem daarom onzen gelukwensch.

En heeft hij zich op zijn reis in Zuid-Afrika in dienst der kerken te zeer vermoeid. God geve hem in de vacantie, waarvan hij thans geniet, voorspoedig herstel.

-- Het Eucliaristisch Congres.

Het geviel, dat ik Dinsdagmiddag juist op het Damrak moest zijn.

Daar .zag ik 'een wachtende menschenmenigte, maar wat de oorzaak ervan kon zijn, schoot mij niet zoo dadelijk te binnen.

Voor de Koningin zijn er te weinig, voor den Prins te veel, zoo redeneerde ervaring in mij.

Maar tusschen het volk mij mengend, kwam ik weldra op de hoogte.

iKardinaal van Rossum werd verwacht. Had er al lang moeten zijn. •

Ongezocht was ik er dus ingeloopen, n.l. in de volksmenigte. Ik zou de gelegenheid niet hebben gezocht, al ware het alleen maar om mijn konfessioneele broederen niet te ergeren.

Toch. kan ik-tot troost van die broederen zeggen, dat de nieuwsgierigen niet allemaal belangstellenden, nog minder menschen met Roomsche sympathieën waren. De zijstraten van Damrak en Nieuwendijk waren leeggeloopen en vele vrouwen verschenen er in een kleeding en toetateling, als in de Roomsche kerk zeker niet zOu geduld worden. Ook was het Semitische ras heel sterk vertegenwoordigd. Verderop lag de Ealverstraat in landelijke rust. Niet, dat ik zou hebben geraden om er maar gerust met een kogel doorheen te schieten. Want hier en daar liepen enkele paartjes als op onze buitenwegen. Zij fluisterden elkander woorden toe, die in het ^drukke menschengedoe moeilijk kunnen worden geuit. Althans, zoo gis ik. In de cafe's anderhalve man en — .om de uitdrukking nu maar vol te maken — een paardenkop.

Het valt dan ook niet te verwonderen, dat de menigte niet bepaald in ©en devote stemming was. De vertraging van den 'kardinaal werd door een roodwangige Amsterdammer zóó verklaaxd: „ie mos z'n biefstukkie nog opitte en nou heb ie z'n traan gemis." Ziehier een dialoog, die ik opving: „zeit gao mi!" — „Nog effies, ek wil is zin wat vor 'n snaater dat is." Twee nui^es, die in de nabijheid van een 'koppel kapelaans stonden: Truu, laten we wat doorloopien. Ik vind het zoo griezelig tegen die zwartrokken aan te kijken.

En zoo, overpeinzend hoe ver het nog ondanks al dat vertoon, van de verroomsching van Nederland af was, verzeilde ik in het Leesmuseum, waar ik eerst een paar kranten las en daarna op het balkon ging staan. Een poosje later verscheen er een man, wiens naam was uitlegger. Door de dames, die hij bij zich had, werd hij aangesproken als pater. Gul en luid gaf hij inlichtingen, zoodat ook anderen er mee van konden profiteeren. Van hem hoorde ik iets over de Theologische Fakulteit aan de Vrije Universiteit te Nijmegen, wat mij wel belang inboezemde, maar dat ik niet publiceeren zal. Hij miszeide er niets niemendal aan en hij zal er niet om worden gegispt als hij' het in de krant zet. Maar ik doe het liever niet. Tevens kwam ik te weten, dat de kardinaal suikerziekte had.

Maar vooral was hij een goede gids, toen de optocht kwam. Hij wist op een prikje, wie al de personen waren. „Daar monseigneur Diepen, da, ar monseigneur Schrijnen, daar de aartsbisschop, monseigneur van de Wetering, daar de Maltheser ridders, daar de kardinaal, daar secretaris de Vargas." Dit laatste zal ik echter wel yerkeerd hebben beluisterd. Toch moest ik even denken aan den „Bloedraad".

Mijn hoofdindruk was — het kwam heel onverwacht uit mijn onderbewustzijn opduiken, ik schrijf het hier neer zonder een kruimeltje stekeligheid — seigneuraal en kleurrijk!

Want in mijn oor gonsde hêt na: monseigneur deze en monseigneur gene. En voor mijn oog schitterfie purper, vuurrood, wit, crème, zwart en nog andere tinten. Was het dan wonder, dal het in mij. opdook: seigneuraal en kleurrijk.

In verband hiermee wil ik even recenseeren het boekje van Ds H. Bakker , , Het aanstaande, eucharistische Congres", uitgegeven bij den Protestantschen Boek-en Brochurehandel te Amsterdam.

Men heeft dit boekje wel wat te veel afgekamd. Er is zeer zeker met mosterd en peper gewerkt, maar als men nu eenmaal met zijn ziel ergens tegen is, dan behoeven zijn. woorden toch geen stroop te zijn. Er staan heusch opmerkingen in, die de overweging waard zijn.

Alleen kan ik mij met de strekking niet vereenigen.

De eind-indruk is toch 'deze, aat er geen vijand is, waartegen • feller moet worden geageerd^ dan Rome.

En dat moet m.ï. ontkend.

Veel grooter vijand staat tegenover ons in Modernisme, Socialisme, Bolsjewisme.

Nu zou ik niet willen adviseeren: organiseer vergaderingen aan den vooravond va.n de 1 Meioptochten en laat daar de verderfelijkheid dier richtingen maar ferm onderhanden 'worden genomen.

Ik zie daar 'geen heil in.

Ik verwacht meer van trouw preeken tegen allerlei dwaling in onzen tijd, de Roomsche erbij inbegrepen, maar daarbij steeds voor oogen houdend: niet het bijgeloof, doch het ongeloof is de grootste vijand.

' Het is wel opmerkelijk, dat de heftigste bestrijding van het Eucharistisch Congres gekomen is van Confessioneele en van Modernistische zijde.

Hier zijn twee uitersten, die elkaar raken.

Dat heeft beteekenis.

Een beteekenis, die tot zelfherziening roept.

Op mijn wandeling dacht ik bij velerlei beschouwing, welke ik afluisterde, dikwijls: menschen, ik wou liever dat jullie fijn Roomsch waart, dan zóó.

Waarom de socialisten hun hoogtijden mogen vieren en daarbij van den publieken weg gebruik maken en de Roomschen niet, zal mij wel nooit duidelijk worden.

En of Rome door dit Congres zooveel zieltjes zal winnen, blijf ik nog, vooral nadat ik mij onder het volk begeven heb, zeer betwijfelen.

Als Rome zal winnen aan kraeht, dan zal het zijn omdat het Protestantisme als geheel genomen van het Woord afdwaalt, zijn sterkte uit zichzelf put en niet uit de genade, die in Christus Jezus is, innerlijk voos wordt en bij eenigszins krachtige aanra, king uit elkander valt.

- Openbarings- en ervaringstheologie.

Op de zomerconferentie v§n de N. C. S. V. werd door prof. Dr 'G. v. d. Leeuw van Groningen als onderwerp behandeld: „Christus voor allen". De „Standaard" geeft er het volgende verslag van.

De volstrekte beteekenis van Christus voor geheel de menschheid, voor de gansche wereld is ook voor hen, die zich overigens aan den geest van Christus verwant voelen, gewoonlijk een struikelblok. Sedert Schleiermacher zijn 5e Rede über die Religion schreef, schijnt de zaak ook zoo gemakkelijk en aantrekkelijk anders te zien: de religie is een en volstrekt, maar zij openbaart zich in verschillende vormen. Eén daarvan, de voornaamste, is het Christendom. Maar eerst uit de som van alle 'godsdienstnormen kan men het wezen kennen. Dit beteekent niet, dat alle religie's hetzelfde zijn. Integendeel, juist aan eigen karakter ontleenen ze haar waarde. Maar dan schijnt het dwaasheid aan een religie den volstrekten voorrang toe te kennen. Zes methoden worden aangegeven het zoo gestelde probleem op te lossen.

I. Het reeds oude openbaringsstandpunt: God zeide het, dus is het zoo.

II. De natuurlijke religie: de religie's verschillen alleen naar de uiterlijke kleur, eigenlijk zijn ze slechts één; het doet er dus niet toe of men Christen is of iets anders.

III. Het empirische (het heet ook paedagogisch relativistisch): het Christendom is het beste' proefondervindelijk gebleken; Jezus de beste leidsman; dat zal vooi'loopig nog wel zoo blijven, al kan men het ook anders denken.

IV. Historisch-psychologische tixeering van liet eigentype van elke religie, dus ook van het Christendom, dat in dezen zin nergens zijn gelijke vindt.

V. Dograatisch-psychologisch; noch God, noch mensch, alleen een Godmensch kan ons helpen. Dit is dus een constructieve weg.

VI. Elk geloof heeft de pretentie volstrekt te zijn, dus ook het Christendom.

Van deze methoden worden de eerste drie als onbruikbaar, de drie laatste als bruikbaar maar als niet bevredigend gekenschetst. Bevrediging i s hier trouwens niet te bereiken, ondanks alle pogingen tot theoretische oplossing — die wij nooit mogen opgeven — blijft de spanning tusschen de religieuze affirmatie (bevestiging) en de wetenschappelijke ontkenning.

Het „Christendom voor allen" (d.i. de absoluutheid van het Christendom) kon daarom zijn kracht slechts ontleenen aan de ervaring, welke de Christenheid van God in Jezus Christus heeft. Die ervaring is zoo geweldig, dat zij slechts als een aanraking met den Eeuwige kan worden beschreven. Lees hierover Karl Heim). Haar beteekenis rijst boven onze individueele beteekenis en leven uit. Want dit is het eeuwige, leven, dat zij Hem kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft. Hierna breedvoerige bespreking.

Tegenover verslagen sta^n we altijd wat voorzichtig.

Ze zijn in menig geval min correct.

Maar totnogtoe hebben we van bovenstaand verslag geen rektificatie gelezen.

Mocht het jp. hoofdzaken juist zijn, dan heeft prof. van der Leeuw de Gereformeerden allerminst ontzien.

Hij redeneerde dan over ons beginsel als het oude openbaringsstandpimt, dat als onbruikbaar werd veroordeeld.

Indien het Gereformeerde element er niet ontbrak, hopen we, dat het prof. v. d. Leeuw evenmin zal hebben ontzien, dat'het zijn standpunt als hoogst onvoldoende zal hebben bestreden, dat het voor dit Schleiermacherianisme en bovenal Ritschlianisme ten krachtigste zal hebben gewaarschuwd.

Het is zoo: de ervaringstheologie, welke in haar wezen subjektivistisch is, kan het objektieve in de openbaringstheologie niet uitstaan.

Het „God zeide het, dus is het zoo" lijkt hun een verouderd standpunt.

Zij stellen er tegenover: Ritschl, Kaftan, Heim zegt het, dus is het zoo.

Ten laatste: ik zeg het, dus is het zoo. Zoo iets mag men waarlijk niet laten passeeren. Daarom bejammeren we het, dat uit de discussie niets werd medegedeeld.

Een lek.

Prof. Grosheide schrijft in Nd Holl. Kerkblad aangaande den Universiteitsdag onder meer:

Het verloop van die vergadering heeft ook ons zeer verblijd. Er was een broederlijke geest en de algemeene begeerte was — trouwens anders viel niet te verwachten — om te behouden en niet om af te breken. De uitspraak, die ook onze hartelijke iiistemming heeft, kon, daar slechts één stemming vroeg, bij acclamatie worden aanvaard.

Tot zoover gaat alles goed. Maar achter die vergadering te Utrecht staat hetgeen 'in den Universitairen kring is geschied. En daar is niet alles in orde. Niet ieder der colleges heeft in het oog gehouden, wat zijn taak was. Een der broeders op de vergadering te Utrecht heeft daarop gewezen, doch zijn woord heeft niet die aandacht g^, trokken, v\'aarop het recht had. O.a. valt te betreuren, dat van de zijde van Curatoren is meegewerkt aan twee verschillende moties. Dat moet zich wreken. Onze rechtsgeleerden zeggen terecht: ne bis in idem, d.w.z. niemand zal over dezelfde zaak tweemaal oordeelen. Daarom zien we bezwaren komen, als straks aan den wensch te Utrecht uitgesproken, wordt voldaan. En dan staat te vreezen, dat — 'gelijk al meer in deze zaak geschied is. — de dingen op de buitenstaanders een anderen indruk maken, dan was bedoeld. God make deze vrees beschaamd!

De eerste publikatie hiervan neemt natuurlijk prof. Grosheide gaarne voor zijn rekening. Ook al zouden wij er ons van onthouden hebben, z; oo dient toch toegestemd, " dat wat hier door de pers openbaar wordt, reeds voor een ruim publiek openbaar was.

Prof. Grosheide drukt zich uiteraard zeer omzichtig uit. Misschien ware " het nog omzichtiger geweest voor „van de zijde van Curatoren" een anderen term te vinden.

Zoo lieht zou men eruit opmaken, alsof hiermee het geheele Curatorium gemeend is. Of: het Curatorium als zoodanig. Dat is werkelijk niet het geval.

Maar hierin heeft hij volkomen gelijk: er is een lek.

En als het schip' straks in het droogdolc' gaat, dan zal ida.t lek wel moeten worden gerepareerd. Doch met broederlijken zin kan dat wel. Wij hebben ook in deze goeden moed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1924

De Reformatie | 4 Pagina's

Prof. Dr. H. H. Kuyper zestig jaren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1924

De Reformatie | 4 Pagina's