GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kwestie van de Algemeene Genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van de Algemeene Genade

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uitvoerig hebben we deze kwestie, welke vooral in Amerika hangende was, in ons blad besproken.

We meenen onzen lezers een genoegen te doen, hun inzage te geven van wa; t de Synode der Chr. Ger. Kerk in Amerika dienaangaande besloot en dit eenigszins uitvoerig om het belang der zaak.

Over deze zaak werd door de Commissie van Praeadvies een breedvoerig ra.pport ingediend', waarin - drie punten, ra-kende „het leergeschil", in behandeling waren genomen. Na breede discussie hierover werd een substituut-voorstel aange-Ijoden en in bespreking genomen in plaats van het rapport der Commissie van Piraeadv-ies; echter' zoo, da, t er in het „substituut" telkens naar die „drie punten" verwezen wordt. Om duidelijk en volledig aan te geven, wat de Synode over deze zaak besloot-, zullen we allereerst die drie punten met wat de Commissie daarover gaf, in haar geheel laten voorafgaan, om daarna het besluit der Synode te laten volgen.

I. De drie punten in het Rapport der Commissie van Praeadvies.

1. Punt I constateert, dat het volgens Schrift en Confessie vaststaat, dat God gunstig gezind is jegens en zegeningen schenkt aan hen, die de Schrift bestempelt als „goddeioozen" en , ', onrechtvaardigen", onder wie natuurlijk ook de verworpenen begrepen zijn. Bewijs uit Schrift en Confessie:

A. Schrift:

Ps. 145:9: De Heere is aan allen goed, en Zijne barmhartigheden zijn over alle Zijne werken."

Matth. 6:44, 45: Maar ik zeg u, hebt uwe vij^ anden lief; zegent ze die u vervloeken; doet wel de'igenen die u haten, en bidt voor degenen die u geweld doen en vervolgen; opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders die in de hemelen is, want Hij doet zijn zon opgaan over boozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onreclitvaardigen."

Luk. 6:35, 36: „Maar hebt uwe vijanden lief en doet goed en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn en gij zult kinderen des AUerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en boozen. Weest dan barmhartig gelijk ook uw Vader barmhartig is."

Hand. 14:16, 17: Welke in de verledene tijden al de heidenen heeft laten wandelen in hunne wegen, 'M6e\Vel Hij nochta-iiS; -ZföM'zll%fnië't onbetuigd gelaten ' hoeft, goeddoende van den hemel, ons regen en vruclitbare t'iden gevende, vervullende onze harten met spijze en vroohjkheid."

Tim. 4:10: vffant hiertoe arbeiden wij ook en worden gesmau'; ), . .imdat wij gehoopt hebben op den levenden God, ure een behouder - is aller menschpu, allermeest der geloovigen."

Rom. 2:4: Oi veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid eu verdraagzaamheid en i, ; rikmoedigheid, niet wetende, ' dat de goedertierenheid Gods u tot bekee­ ring leidt."

Ook teksten, die er op wijzen, dat God mét een welgemeend aanbod des heils tot allen komt, toouen dit aan. Vergelijk onder meer:

Ezech. 33:11: Zeg tot hen. Zoo waarachtig als ik loef, spreekt de Heere, Heere, zoo ik lust heb in den dood des goddeioozen! Maar daarin heb ik lust, dat de god'delooze zich bekeere van zijnen wog en leve. Bekeert" u, bekeert u van uwen boozen weg, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels? "

Ezech. 18:23: Zoa ik eenigszins lust hebben in den dood des goddeioozen? spreekt de Heere: s liet niot, als hij zich bekeert van zijne wegen, dat bii leve? "

B. Belijdenis.

Dordtsche Leerregels II, 5, en III en IV, 8 en 9, welke haudelen over de algemeene aanbieding des Evangelies. li, 5: „Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven 'hebbe; welke belofte allen volkeren en menschen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder ondersclieid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bokeering en geloof." IH en IV, 8 en 9: „Doch zoo velen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is; namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen die tot Hem komen en gelooven, de rust der zielen en liet eeuwige leven Dat er velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen' en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het - Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in Grod, die door het Evangelie roept, en zelfs ook dien Hij roept onderscheidene gaven mededeelt."

Enkele aanhalingen uit Gereformeerde schrijvers uit den bloeitijd der Gereformeerde theologie, om te bewijzen, dat de gewraakte uitdrukkingen niet op de Gereformeerde lijn liggen:

Calvijn, „Institutie", Boek II, Hfdst. II, 16: „En niemand heeft hier te vragen wat de boozen, '_ die geheel van God vervreemd zijn, met den. Geest te doen hebben. Want dat de Geest Gods gezegd wordt alleen jn de geloovigen te wonen, zulks moet verstaan worden van den Geest der heiligmaking, door welken ' wij Gode als zijn tempelen worden toegeheiligd. En ; desniettegenstaande vervult, beweegt, versterkt Hij alles ' door de kracht van dien zelfden Geest, en zulks volgens de eigendommelijkheid van ieder geslacht, die Hij; hetzelve door de wet der schepping heeft to'égeëigend. Indien de Heere gewild heeft, dat \vij zouden worden geholpen door de werkzaamheid en den dienst der : boozen, in de natuurkundige, rede-en wiskunstige en ; andere hiertoe behoorende wetenschappen, zoo laat ons van dezelve gebruik maken; opdat wij Gods gaven, in ben ons vanzelf aangeboden, verzuimende, niet om ; onze onachtzaamheid rechtvaardig worden gestraft." „Institutie", Boek III, Hfdst. XIV, 2:

„Want wij zien, dat Hij" hen, die onder de menschen de deugd betrachten, met velerlei zegeningen ; des tegemvoordigen levens achtervolgt. Niet dat die ; uiterlijke gedaante der deugd zijn minste weldaad zou verdienen, maar het belieft Heni dus te toonen, hoezeer Hem de ware gerechtigheid ter harte gaat, 'dewijl ; Hij niet duldt dat zelfs de uiterlijke en schijnbare : hare tijdelijke bèlooning 'zou 'missen. Waaruit volgt hetgeen we onlangs beleden hebben, dat al zulke deug-, den, of liever beeltenissen van deugden, Gods gaven j zijn; want er is niets dat eenigszins loffelijk is^ dat van Hem niet voortkomt."

Van Mastricht, Eerste Deel, p. 439: , Hieruit ontstaat . üu wel een drieërlei liefde Gods jegens de schepselen: én algemeene (Pss. 104: 31 en 145:9), waardoor Hij alle dingen geschapen heeft, onderhoudt en bestiert (Pss. 36:7 en 147:9). Eéne gemeene, zich wel tot de menschen bijzonderlijk uitstrekkende, juist wel niet tot j alle en een i e g elijk e; -maar evenwel tot aller-1 e i, zonder onderscheid, zoowel verworpenen als uit-\ verkorenen, van wat soort en geslacht dezelve ook i zijn, aan welke Hij zijne weldaden uitdeelt, welke vermeld worden. (Hebr. 6:4. 5, ; 1 Cor. 13:1, 2)."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's

De kwestie van de Algemeene Genade

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's