GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Ethische Dogmatiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Ethische Dogmatiek.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Eindelijk!

De eerste Ethische Dogmatiek is thans verschenen.

Door de Gereformeerden werd er misschien met nog sterker verlangen naar uitgezien daai door de Ethischen zelf.

Ook wijlen Prof. Valeton kwam voor de wenschelijkheid uit, dat zulk een arbeid zou worden ter hand genomen. Alleen verheelde hij zijn twijfel aan de „mogelijkheid" niet.

De „Ethische Vaderen" hier te lande waren van dogmatiek allerminst afkeerig. Zij bewogen zich met zekere voorliefde op dogmatisch terrein. Maar tot afronding, tot een systeem brachten zij het niet. Het bleven fragmenten. Dat was het, wat mee onbevredigd liet. Wanneer er in een stad een postkantoor of ander groof gebouw in aanbouw is en er is wel aan begonnen, men ziet hier een stuk fundament even boven den groni^ uisteken en daar een gedeelte muur tot de - eerste verdieping opgetrokken, doch daar blijft het dan oo bij en die toestand duurt jaar in jiaar uit, dan worden op den duur de inwoners gemelijk en vragen: is het dan maa, r niet beter, dat ook die resten worden afgebroken?

Zoo kan men gerust zeggen, dat de ontstentenis van een afgewerkte dogmatiek velen van de Ethischen heeft vervreemd. Langen tijd haddan zij onder den persoonlijken invloed van Ethische voormannen geleefd, hen vertrouwd, hen soms op de handen gedragen. Maar als het persoonlijke element het cement van geloofsgemeenschap moet zijn, ziei het er voor zulk een gemeenschap droevig uit. W-aiit dat persoonlijke sterft uit en slijt weg. Het heeft slechts tijdelijke kracht. Niemand zal durven beweren, dat de persoonlijkheid van Calvijn de Calvinisten van dezen dag saamho'udt. Vele hedendaagsche Calvinisten weten v, an 'Calvijn weinig — veel te weinig — af. Neen, het zijn de beginselen, die den een naar den ander drijven. En of die beginselen nu voor drie of negentien of meer eeuwen hun uitdrukkingen ontvingen, doet er niet toe. Waarachtige beginselen sterven niet. Men kaji ze onder puin begraven, maar ze kruipen er toch weer onder uit, of liever, ze banen zich een weg door alles heen en spuiten als een fontein naiaj' omhoog.

Aan de Ethischen had men echter geen houvast. Ze leefden meer op den tast, dan bewust. De ethische beginselen vonden geen wetenschappelijke uitwerking, ja, werden niet eens geformuleerd in oen belijdenis.

Dat werd oorzaak, dat menig Ethische — ook onder de vooraanstaanden — hoe langer hoe meer naar links afzakte en soms bij het Modernisme belandde.

Want met het tweede geslacht der Ethischen verergerde de kwaal • nog. Meer dan een sprak het openlijk uit, dat geen-dogmatiek-te-hebben juist de voortreffelijkheid der Ethischen uitmaakte. Nog zijn er predikanten onder hen, die het niet laten kunnen schier rustdag aan rustdag in hun preeken even een uitval tegen het dogma. Ie doen. Eu dan niet tegen het Gereformeerde of .Hoomsche dogma, maar tegen alle dogma, tegen het dogma als zoodanig. Een ondogmatisch christendom gold voor hen als het normale.

Stichtelijke lektuur — in Ethischen zin dan — trok hen aan. En de produktiviteit in deze richting is niet gering te noemen.

Bijbelstudiën stonden ook in de gunst en de een me'er, de ander minder kritisch, zetten zich aan het werk.

Historische studiën waren ook in trek, vooral over sekten, ketters, mystieken en de godsdiensten.

Maar van dogmatische studiën moest men niets hebben.

Wij voorspelden echter vroeger reeds, het laatst in ons geschrift over „De Waarde van het Dogma", dat ook de Ethischen het dogma niet blijvend kun-' nen negeeren.

Het dogma — of althans eenige formuleering van wat men voor waaf houdt — behoort tof de behoeften van den mensch.

De Ethischen, die altijd den mond vol hadden van het leven en het 'levende, doorzagen het niet, dat het dogma ook een levensbehoefte is.

Niemand, welke kerkelijke richting hij zij toegedaan, kan er buiten.

Het nadenken, de bezinning, laat zich niet tegenhouden.

En het zonderlinge van het geval was, dat intieme geestverwanten van de Ethischen in Duitsohland de' vrees voor het dogma al lang hebben overwonnen en er uit dien kring reeds meerdere Dogmatieken voortkwamen.

De „Nieuwe Roft. Ct." wees eens op de abnormaliteit, dat de dogmatiek van de Ethischen eigenlijk geschreven was door een Gereformeerde, n.l. door Ds J. van der Sluijs in zijn boek over „De Ethische Richting".

Dat die toestand onhoudbaar was, kon men dan ook op duim en vingers uitrekenen.

Dr J. Riemens Jr nu, die voor jaren promoveerde op het symbolo-fideisme en daarin reeds blijken gaf, dat hij als wetenschappelijk theoloog van paradoxen en invallen niet léven kon, heeft daaraan een einde gemaakt.

Daarmee heeft hij aanspiraak op 'deia dank aller Ethischen.

Want hij heeft hun positie gered.

Of allen hem dien dank zullen brengen, is een afzonderlijke vraag.

Maar hij heeft ook aanspraak op onze waaideering.

Wij begroeten zijn arbeid met blijdschap.

Wij begroeten zijn arbeid met blijdschap. Allereerst toch spreekt daaruit zeker eerherstel 'van het dogma ook in Ethische kringen.

En voorts is thans ordelijke gedachtewisseling mogelijk.

De denkbeelden der Ethischen hebben thans vorm ontvangen.

Wel zien we niet voo-rbij', dat Dr Riemens pie' als de tolk van alle Ethischen mag worden beschouwd.

Want deze richting lijdt zeer aan individualisme-Sommigen stellen zich tot ideaal, dat ieder er een eigen, aparte overtuiging op na houdt. Doch de praktijk spot hiermee.

Groepeering van menschen met een gemeenschappelijke overtuiging, is ook biimen deze richting tot stand gekomen.

En wij twijfelen er niet aan of Dr Riemens vertegenwoordigt een belangrijke groep.

Daarom is zijn Dogmatiek, welke voor enkele dagen bij den uitgever G-. F, Callenhalch te Nijkerk liet licht zag, zooveel , waa, rd.

Zoo kan beginsel gesteld worden tegenover beginsel.

Dat is trouwens de heele opizet van Dr Riemens' Dogmatiek.

Hij begint zijn „Woord Vooraf" aldus: .„Van Gereformeerde zijde is de dogmatische wetenschap hier te, lande gedurende de laatste tientallen van jaren herhaaldelijk verrijkt met werken als die van i? rof. Bavinck. Bij alle respect voor de groote kennis en degelijke studie, welke uit dergelijke werken blijkt, komt het mij voor, dat wegens het kerkelijk standpunt der schrijvers te weinig gepro^ liteerd is van den geestelijken arbeid van Rrof. P. D'. Chantepie de la Saussaye Sr., Prof. J. H. Gunning Sr., 3. H. L'. Roozemeyer, Pi. J. van Melle, om van anderen nu te zwijgen".

Hierdoor wordt deze Dogmatiek dus gesteld tegenover onze Gereformeerde Dogmatiek.

Een zekere antithese wordt van meetaf op.den voorgrond gesteld.

Wij hebben daartegen geenerlei bezwaar. Men zou kunnen vragen: waajom óok niet tegen modernistische dogmatische studiën als die van Prof. Bruining.

Doch we zijn het nu eenmaal van de Ethische Richting gewoon, dat zij zich liever keert tegen rechts dan tegen links.

Hieraan kreupelde reeds de Ia Saxissaye Sr. En het zal wel niet spoedig anders worden. Wij voor ons zullen het klagen van yroegere Gereformeerden hierover niet herhalen.

Wij kunnen ons best in dien toestafid schikken. Hij levert meer gevaar op voor de Ethischenl zelf dan voor ons.

Dat Dr Riemens recht tegenover ons komt te staan, rekenen we ons tot een eer.

Slechts veroorlove men ons een paar opmerkingen.

De eerste is deze: waarom Dr Kuyper in dit „Woord Vooraf" genegeerd wordt, is ons niet recht duidelijk. Dr Riemens staat immers te ver van die kleine politiek, die de verdiensten van Dr Kuyper op dit gebied verdonkeremanen wil? En het is hem toch zeker niet onbekend, hoe DT Bavinck zelf zijn afhankelijkheid van Dr Kuyper' in dogmaticis heeft uitgesproken? Uit zijn Dogmatiek zelf blijkt gelukkig, dat Dr Riemens ook met Dr Kuyper rekening houdt.

Een tweede opmerking. Indertijd heeft Dr Kuyper er Dr Bavinck een verwijt van gemaakt, dat hij in zijn waardeering van de theologie van Schleiennacher en de la Sanssaye Sr. te ver ging en zijn kritiek te zwak was. En ziet, nu wordt hier juist met name aan Dr Bavinck ten laste gelegd, dat hij wegens zijn kerkelijk standpunt te weinig van mannen als de la Saussaye Sr. geprofiteerd heeft. Eigenaardig is het op die wijze te konstateeren, op' welken prijs waardeering geschat wordt.

Maar, goed. Op het oogenblik hindert ons dit niet. We leven te zeer in het heden om ons daaraan nog te stooten.

Dr Riemen's Dogmatiek lijkt ons belangrijk genoeg om er eenige artikelen aan te wijden.

De eerste Candidate In de Theologie.

We zouden spotzieke geesten in de studentenwereld oproepen, indien we van elk Candidaiatsexamen, dat met verblijdenden uitslag werd bekroond, in onze kolommen ^ gewag maakten. Maar de student is te hoffelijk, dan dat hij het niet zou toe-juichen, dat wij voor het Candidaiatsexamen van onze eerste en totnogtoe eenige damestudent („meisj€s"-studenten is hun term) in de Theologie aan onze Vrije Universiteit een uitzondering zouden maken. ,

Het kan sommigen vreemd toeschijnen, dat een meisje theologie gaat studeeren.

Misschien zijn er, die met een afkeurend oordeel gereed staan.

Toch zij men ook hierin niet voorbarig. Zeker, dit staat vast, dat een candidate in de H. Godgeleerdheid in onze Gereformeerde Kerken nooit het predikambt kan vervullen.

Mogen er in zake de vrouwenkwestie nog open vragen genoeg zijn, deze behoort er stellig niet toe.

De apostel Paulus verklaart met een duidelijkheid. Welke voor geen tweeërlei, uitlegging vatbaar is, dat een vrouw in de gemeente niet mag leeren.

Een beroep op verandering van inzichten in den laatsten tijd haat hier niet.

'Als onze kerken in deze veranderden, zouden zij van de waarheid afwijken.

Maar al mag de vrouw in de gemeente niet leeren, daarom is het toch zeker niet verboden, dat zij theologie zou studeeren.

Dat meisjes, mits zij haar vrouwelijke roeping en bestem-ming zich bewust blijven, gaan studeeren mag niet gewraakt.

Zoo zij er de gaven voor hebben, mag dit niet worden ontraden.

En neem nu eens een meisje, wie het alleen om de studie te doen is en niet ook om een latere positie in de maafschappij.

Dan ken ik voor haar geen heerlijker studie dan de theologie.

Juist iets voor eene, die de leergierigheid van een Maria bezit.

Zijn ook op de catechisaties de meisjes in den regel niet de ijverigste leerlingen?

Het strookt dan ook volkomen met den vrouwelijken aard, dat een meisje met studieaanleg, dat tevens — gelijk thans van de meisjes-studenten bijna algemeen getuigd kan worden — huishoudelijke bezigheden niet veronachtzaaimt, zich tot de Faculteit der Godgeleerdheid voelt aangetrokken. Doch dat niet alleen.

Paulus wil niet dat de vro^aw in de gemeente zal leeren. '

Maar hij verbiedt niet, dat ze buiten de gemeen te leert.

Anders zou de moeder haar kinderen niet in de waarheid mogen onderwijzen. En hij houdt het Timotheus juist als een voorrecht - voor, dat hij dooi* zijn moeder en grootmoeder in de leei', die naar de godzaligheid is, van kindsbeen is onderricht.

Anders zouden er geen' onderwijzeressen aan onze christelijke scholen benoemd mogen worden. Waarom zouden er aan onze gymnasia, lycea, H. B. S.-en, kweekscholen wel leeraressen mogen zijn in geschiedenis, moderne talen, teekenen enz., maar niet in godsdienstonderwijs?

Vrouwelijke gegradueerden in de Theologie kunnen hier uitnemend op haar plaats zijn en hierin de last van menigen predikant, die toch al o^verbeladen is, verlichten. En dan.

Wat uitnemend werk kan zij niet verrichten in de evangelisatie!

Zij kan zich belasten met opleiding van meisjes, die zich voor het evangelsiatie-werk voorbereiden. Dat zou de organisatie van dezen tak van arbeid zeer ten goede komen. Want thans is er van degelijke opleiding bijna geen sprake. Zij kan ook cursussen voor Zondagsschoolonderwijzeressen houden. Zij kan bij het huisbezoek zich toeg.ang verschaifen, waar de man zich moet terugtrekken.

Een heel arbeidsveld ligt hier open.

Dat kerken, vereenigingen, besturen dit verstaan! Dan zal zeker de vrouwelijke student in de Theologie geen hooge uitzondering blijven.

Aansprekers.

We willen hij begrafenissen niet de aansprekers afschaffen.

Tenminste niet de aansprekers tot de levenden. Maar wel de aansprekers tot de dooden.

Het wordt toch hoe langer hoe meer gewoonte bij het open graf de overledenen aan te spreken. Men kon er , pas nog van lezen bij' de begrafenis van Heyermans en Bernard Zweers.

Doch dat zijn een paar eclatante gevallen. Het gebeurt echter veel meer.

En zelfs heb ik het bijgewoond, dat ook Gere­formeerden deze mode volgden.

Eens was ik genoodzaakt een lijkrede van ongeveer een kwartier aan te hooren, waarin zeker wel twintigmaal de alliteratie te beluisteren viel: en gij, mijn beste, brave broer!

Laten wij toch nuchter zijn ook in ons woord bij het graf.

Zou een lijk ons hooren?

Of de enkele ziel?

Men roepe God aan in zijn smart.

Men roepe God aan in zijn smart. Men spreke de menschen aan tot vermaan lof troost.

Maar men volge de wereld niet nai, die aan het graf wel woorden spreken moet zonder inhoud, omdat zij voor een mysterie staat.

Bethesda in nood.

In onze dagbladen en Kerkbodes komt een ingezonden stuk voor onder bovenstaand opschrift. Al kan ons blad om zijn ruimtenood het niet opnemen, mag ik er eens nadrukkelijk de aan­

dacht op vestigen?

Waarom zulk een houding?

In de „Utrechtsche Kerkbode" maakt Ds J. C. RuIImann zijn lezers attent op een bewering van Prof. Dr Haitjema, kerkelijk hoogleeraar te Groningen.

Ziehier zijn stukske:

In „Op den Uitkijk" van 6 Dec. LI. schrijft Prof. Haitjema, dat Dr Kuyper, door zijn ontwikkeling van de leer der gemeene gratie, tegen wil en dank een proces van acute verwereldlijking van het Christendom mede in gang zette.

Deze zware beschuldiging dunkt ons onwaar. Zeker is het onloochenbaar, da, t er in sommige Calvinistische kringen een proces van acute verwereldlijking valt waar te nemen.

Maar we weigeren vooralsnog te gelooven, dat dit het gevolg zou zijn va.n Kuyper's ge­meen e-gratie-leer.

Integendeel; we meenen de kaart van het land wel zóó goed te kennen, dat we durven verzekeren, dat de menschen, die bij Kuyper's drie Deelen over de Gemeene Gratie zijn groot gebracht, zich over de verwereldlijking in onze kringen diep bedroeven; maar dat het „seigneuraie", oftewel verwereldlijkte calvinisme gevonden wordt bij menschen, die nooit een oog in Kuyper's „Gemeene Gratie" hebben geslagen, en deze leer, die ze alleen bij-na, me kennen, slechts misbruiken tot hun eigen verderf.

Net zooals de Antinomianen ten allen tijde gedaan hebben met Paulus' leer van de genade. Toch mogen we daarom niet zeggen, daf de apostel Paulus, door zijn ontwikkeling van de leer der genade, tegen wil en dank zorgelooze en goddelooze menschen heeft gemaakt.

Wij zijn het geheel met Ds Rullmann eens, met dien verstande, dat wij de vrijheid nemen het woord „seigneurale" te schrappen en dat wij zijn tegenspraak nog zouden willen versterken. Het is een dwaling, dat de leer van de Algemeene Genade tot verwereldlijking zou leiden of, dat de voorstelling, welke Dr Kuyper van die leer geeft, dat zou doen.

In vorige jaargangen hebben we te vaak over dit onderwerp gesproken, dan dat we nog nader bewijs zouden behoeven te leveren. Maar we zouden hier een vraag willen stellen aan Prof. Haitjema.

Waarom neemt hij tegenover Kuyper toch zulk een houding aan ?

Stond zijn bewering aangaande Kuyper's leer over de Algemeene Genade op zichzelf, we zouden zulk een vraag niet stellen.

Doch onlangs hemelde hij in een rede Karl Baxth op: ten koste van Kuyper en Bavinck. Hij deed! het voorkomen alsof de eerste een theologischen invloed heeft, waarop Kuyper en Bavinck niet konden bogen. Onderschat hij hiermede niet den arbeid van de mannen, die God ons gaf en den hoogen stand der Gereformeerde theologische wetenschap' ten onzent? En moet hij daartegenover niet piwachten, wat Barth verder zal presteeren en of zijn invloed wel zoo blijvend zal zijn, zulke diepie sporen zal achterla.ten als die van Kuyper en Bavinck ?

Vergis ik mij — indien ik mij vergis, word ik gaarne beter ingelicht, want een vertoef van drie en een halve maand in het buitenland, brengt zekeren achterstand mee — da, t het advies van Prof. Haitjema aan - zijn studenten publiek werd, om niet den naam van Kuyper voor de gemeente te noemen, ook al was men het met hem eens? Waarom zulk een houding?

Wij hebben indertijd de benoeming van Prof. Haitjema van harte toegejuicht.

Wij hebben zijn werken over Hoogkerkelijk I^rotestantisme en de Norm der Waarheid met genoegen gelezen.

Wij hebben ons in de hoofdzaken ééns geestes met hem gevoeld.

Wij staan op zichzelf zoo heel dicht bij elkaar. Wij dachten met hem te kunnen en te mogen sa, arawerken.

Moet deze schoone droom op die manier worden verstoord?

Dat wekt diep spijtgevoel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Een Ethische Dogmatiek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's