GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Ethische Dogmatiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Ethische Dogmatiek.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

In deze reeks wordt besproken de „Christelijke Dogmatiek" door Dr J. Riemens Jr, uitgegeven bij G. F. Cal-lenbach te Ntjkerk 1924. Het verdient waardeering, dat Dr Riemens zich gewaagd heeft aan een Ethische Dogmatiek. Hij stelt zelf zijn werk ©enigszins antithetisch tegenover de Gereformeerde Dogmatiek van Bavinck e.a.

Evenzeer moet 't als een schrede voorwaarts beschouwd, dat hij het christendom niet laat opgaan in impressies of nevelige gevoelsin-] drukken, maar dat het volgens hem ook biedt een geheel van levens-en wereldbeschouwing. Hij wil alzoo ook aan het denken een vooraanstaande plaats geven.

Dr Riemens' dogmatiek draagt geen konfessioneel karakter. Hij wil teruggaan op de leerformaties van alle christelijke - kerken en die dan vergelijken met „de vrije organische ontplooiing der Christelijke geloofswaarheid.... in den loop' der tijden". De beslissing ligt hier alzoo bij den vergelijker, is dus subjektief. Ook schept Dr R. naast de dogmatiek en ethiek een elpidologie (leer van de hoop), waardoor de eschatologie (leer van de laatste dingen) buiten de dogmatiek wordt gesloten.

Voorts erkent hjj in zeker opzicht het normatief - karakter der Heilige Schrift, maar over de onfeilbaarheid der Schrift zwijgt hij. Hij acht geloovige Schriftcritiek geoorloofd en neemt in dit verband de onderscheiding tusschen Kanonieke en deutero-Kanonieke boeken voor zijn rekening. Hij belijdt de absoluutheid van het Christendom, maar laat tevens de mogelijkheid open, dat heidenen zalig worden.

De leer van God, door Dr Riemens naar waarheid een lied genoemd, blijkt bij hem echter te ziju een lied, getokkeld op één snaar, de snaar van het etliische. Daarom beschouwt luj de „Drievuldigheid" en de „Deugden" Gods slechts als ethische relaties van God tot het schepsel. Daarom kent hjj b.v. alleen een Openbarings-Drieëenheid en geen Züns-Drieëenheid. Inzoover maakt Hij--God afhankelj-k van de schepping.

Hij erkent de schepping, maar laat de moge lijkheid open, dat de schepping eeuwig is en dat de evolutieleer gelü'k heeft, al verzwijg! hij het niet, dat laatstgenoemde theorie haar voornaamste stellingen nog niet heeft kunnen bewijzen en al acht hij het op een bepaald punt onwaarschijnlijk, dat zij het bewijs zou kunnen leveren.

Het is niet duidelijk, waarin Dr Riemens den oorsprong van de menschelijke zonde eigenlijk zoekt. Nu eens zegt hij, dat zij' opkomt uit de bestaansdrift, uit den drang tot zelfhandha-. ving en dan weer gebrui, kt hiJ woorden, welke een bestrijding daarvan scliijnen in te houden. Volgens hem kan hij „profetische", symbolische nitlegging Gen. 1 tot 3 zóó worden verstaan, dat de evolutie-theorie daarmee te vereenigon is, al neemt hij vooralsnog die tlieorie niet voor zijn rekening. Hiji spreekt liever van „erfzondigheid" dan van „erfzonde" en de. realiteit van de , , erfschuld" wordt door hem ontkend.

De volgende §, § 6, welke over „Christus" handelt, is de grootste uit Dr Riemens' Dogmatiek. Ze beslaat niet minder dan veertig bladzijden. We kunnen haar dan ook niet, gelijk de vorige, inéén artikel bespreken, maar moeten er een tweetal aan wijden.

Trouwens, het „wat dunkt u van den Christus", blijft de beslissende vraag, al heeft speelsch vernuft er 'den laatsten tijd op gevonden, dat het veel belangrijker is, hoe Christus over ons denkt.

Wat dunkt Dr Riemens van den Christus?

Als men deze § heeft gelezen, zal men aarzelen daarop een antwoord te geven.

Op vele, zeer vele p-imten laat zij onhelderheid achter.

Wanneer men bovengenoemd© vraag aldus toespitst: Wiens Zoon is Hij? da, n.antwoordt Dr Rie­ mens onder meer ook: Gods Zoon, maar er woi. den daarbij zooveel omschrijvingen gegeven eii reserves gemaakt, dat het toch weer schemeren gaat.

Gaarne neem ik aan, dat Dr Riemens aan ^^ Godheid van Christus ook in den meest strengen zin, waarin het genomen kan worden, niet tornt.

Maar de denkkonstruklie, welke hij in zake deze belijdenis levert, is bijster zwak van opzet. Allerlei lijnen loopen dooreen. Zij kenmerkt zich door een omslachtigheid, waarbij de scholastiek nog eeii. voudig is.

Men neme eens de eerste alinea: „In Jezus Chris, tus heeft God zich aan de van Hem afgedwaalde menschheid geopenbaard tot haar eeuwig heil. In Christus is niet tot ons gekomen iets van God, of zelfs ook véél Goddelijks, maar God Zelf. Jezus Christus is de belichaming van Gods bedoeling ten goede met ons".

De egrste twee zinsneden worden gaarne door ons onderschreven. Maar wat doet dat laatste verzwakkende zinnetje er nu weer bij? „Jezus Christus is de belichaming van Gods bedoeling ten goede met ons"? Wat moet dat beteefcenen? Is dat een uitwerking van het voorgaande? Maar dan is tiet voorgaande door ons verkeerd verstaan. Die laatste zin spreekt de taal van het modernisme. Zoo krijgt die eerste zin reeds iets halfslachtigs voor ons”.

En dat gaat zoo heel deze § door.

Vroeger kwam Dr Riemens op voor de absoluutheid van het christendom. Maar hoe is nu uw oordeel over een passage als deze: Hier (n.l. m de openbaring van Christus) is ook de weg tot een gemeenschap met God, die grooter en heerlijker is dan alle andere wegen, welke trouwens gevonden en ingeslagen werden door denzelfden Christus-geest, die in de groote godsdiensten der wereldgeschiedenis in velerlei wijze (Hebr. l; lj Gods gemeenschap heeft doen vinden (Joh. 1:4, 5, 9)? "

Als dezelfde Christus-geest ook in de heidensche godsdiensten Gods gemeenschap heeft doen vinden, waar blijft men dan met zijn overtuiging, dat het christendom de eenig ware religie is?

Hij .neemt het niet op. voor Miarcion en fle Gnostieken, die den goeden God van het Nieuwe Testament stelden tegenover den strengen, harden God van het Oude Testament, maiar, zoo zegt hij, „het waarheidselement in hun leer was dat de openbaring Gods nog ten deele was in het land der polygamie, der wreed©, woeste oorlogen, in Jehova's naam gevoerd, het land waar men zijn naaste tracht lief te hebben, maar zijn vijand haat; het la.nd, waar men den God der wraak bidt om verdelging van zijne Vijanden en waar men dit a, lles doet niet tegen het geopenbaarde in, d.w.z. niet als bewuste verkeerdheid".

Alweer zijn we het er mee eens, dat de open baring onder het Oude Testament ten deele was en dat die van het Nieuwe Testamenl hajar vervolledigde. Maar die scherpe tegenstelling erken nen we niet. Het Oude Testament is voor ons nog even normatief (maatgevend) als het Nieuwe. Blijkbaar verstaat Dr Riemens niets van - den heiligen oorlog, den heiligen vloek, den heiligen haat. Blijkbaar dacht hij uit 't O. Test. alle troostwoorden iinj de Psalmen en de Profeten weg. Blijkbaar let hij niet op uitspraken uit het Nieuwe Testament als deze: Wie den Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gods blijft op hem; dat Christus is een steen des aanstoots en een rots der ergernis en wie op dien steen valt zal verpletterd en op-wien hij valt zai vermorzeld worden. Blijkbaar schonk hij er niet genoeg aandacht aan, hoe in het boek der Openbaring Johannes hoort roepen, dat het uur der wraak is gekomen en hoe de ongehoorzamen schrei en: want de dag des tooms is gekomen en wie zal bestaan?

Maar om tot iets anders over te gaan.

Dr Piiemens kan zich niet vinden in de oude leer. dat Christus twee naturen heeft.

Hij meent, dat ze niet gegrond is in de Schrift maar in de „overoude tegenstelling in het antieke denken: men stelt zich de Goddelijke natuur voor als onsterfelijk, onvatbaar voor lijden en de men schelijke natuur als sterfelijk, in de materie gevangen, onderhevig aan den dood" (bl. 72).

Of om het met ronder woorden uit te drukken: de twee-naturen-leer rust in ©en heidensche - gedachte.

Zelfs de Reformatie heeft zich daaraa.n niet kun nen ontworstelen. Zij „handhaafde daarbij nagenoeg ongewijzigd de formules der oude conciliën" (bl. 73).

En dan moet de Gereformeerde dogmatiek, inzonderheid die van P|rof. Bavinck, het ontgelden. „In latere dogmatieken, ook van het Gereformeerde protestantisme, tot in die van Prof. , Ba.vinck toe, komen oude termen voor, wonderlijk dooreengemengd. We lezen van één persoon, twee naturen in Christus; maar ook van de „persoonlijkheid" in Christus. Geformuleerd wordt aldus: „het eeuwige Woord, de Logos, de Christus neemt, zijnde in Goddelijke natuur, eene onpersoonlijk© menschelijke natuur aan; maiar dan toch een echt menschelijke natuur". De vraag is: gaat het aan vaJ een onpersoonlijke natuur te spreken; e" gaat het aan te spreken van-een© Goddelijkci natuur? Hoe onbcA^redigend voor onzen tijd het begrippen

spel der twee naturen eigenlijk is, kan blijken uit (Ie vraag: tot welke natuur behooït het zelfbewustzijn des Heeren ? Bavinok spreefet daarvan meermalen onbevangen; hij kent Jezus, en volgens de evangeliën terecht, een menschelijk bewustzijn toe. Maar hoe kan men zich een onpersoonlijke menschelijke natuur denken mèt een menschelijk bewustzijn? Hoe omschrijft men „natuur" ? En is er geen afgrond tiisschen het antieke „persona", d.i. masker, openbaringsvorm en het moderne „persoonlijkheid", d.i. datgene, wat iemand karakteriseert? Met vroegere terminologieën moet hier gebroken woxden". Hierin doet Dr Riemens de vroegere Dogmatiek groot onrecht.

Hij zou gelijk hebben, wanneer zij het ooit had voorgesteld, alsof zij het mysterie van den Christus, een adaequate, volkomen uitdrukking kon geven. Maar zij heeft het daiairentegen vaak genoeg uitgesproken, dat men tegenover Christus geplaatst, met woorden had te worstelen. Nooit was de fceik met deze woorden ten volle tevreden. Maar het waren nog de beste, die zij vinden kon. Onze menschelijke taal is te a, rm om de geheimenissen Gods i^ebeel en al onder woorden te brengen.

En nu kan Dr Riemens wel met zekere stoutmoedigheid dekreteeren: „Met vroegere terminologieën moet hier gebroken worden", maar kan hij een betere aan de hand doen?

Helaas, tegen de denkkracht der kerk van zooveel eeuwen blijkt Dr Riemens niet opgewassen. Een vaste terminologie geeft hij niet.

En uit de wijze, waarop hij er omheen redeneert, komen enkele dwalingen, door de kerk veroordeeld, weer om den hoek gluren.

Generaliseeren.

Prof. Bouwman heeft in zijn antwoord op ons stukske, waarin wij verklaarden, pijnlijk getroffen te zijn door een zinsnede uit een zijner artikelen, eenig licht op zijn bedoeling geworpen.

De door ons bedoelde zinsnede luidt: „Te midden van de vervlakking en de verslapping der beginselen, die helaas aan de Vrije Universiteit haar intrede deed, staat hij (n.l. Djr H-H. Kuyper) als een rots".

Hij verklaart, dat hij hiermee niet een der theologische hoogleeraren op het oog had.

En nog meer bepaald, dat hij hiermee doelt op de doodstraf-theorie van P; rof. W. Zevenbergen. Hoe dankbaar we ook zijn voor dit meerdere licht, bevredigd zijn we niet.

Ons bezwaar gaaf niet hiertegen, dat Prof. Bouwman zich kritiek veroorlooft op een of ander verschijnsel aan de Vrije Universiteit.

Kritiek oefenen is zijn recht.

Haar waartoe hij niet het recht heeft is te generaliseeren.

Want juist die generalisatie merkt onze iheela Vrije Universiteit als met een zwa.rte kool.

Hij schreef niet: Pfof. Zevenbergen week op het punt van de doodstraf van het beginsel laf en ik verheug niij, dat Dr H. H. Kuyper daaxtegen opkwam.

Maar, dat aan de Vrije Universiteit vervlakking en verslapping der beginselen haar intrede gedaan had.

Dat is vanzelf heel iets anders. ,

Heel de Universiteit wordt hierdoor besmet verklaard.

Maar gaat dat op?

Als in een kerkera, ad een ouderling met een vreemde bewering voor den dag komt, mag men dan verklaren: in den kerkeraajd te .Bi heeft helaas . een vervlakking en versla, pping der beginselen haai intrede gedaan?

Men zal het toch gevoelen, dat zulk een genera, lisecren bij dien kerkeraad leed moet veroorzaken ?

Prof. Bouwman zegt, dat „De Ba-zuin" zich „niet gemengd heeft in hetgeen in den laatsten tijd met betrekking tot de Vrije Universiteit is geschied". En hij laat er op volgen: „W, ij hebben da, t opzettelijk niet gedaan om allen schijn te vermijden, dat wij preekten voor eigen parochie".

Wij waardeeren dat.

Maar volgens zijn eigen woorden ligt het immers voor de hand, dat, nu Pirof. Bouwman deze voorzichtige en verstandige taktiek voor een oogenblik prijs gaf, hij wel den schijn op zich laadde van te preeken voor eigen paiochie?

En dat spijt ons.

Misschien weet Prof. Bouwman het niet, maar dan wil ik het hem wel mededeelen, dat er in den laatsten tijd gewerkt wordt met het spook van het verval aan de Vrije Universiteit om a.s. studenten, die naax Amsterdam willen, naar Kampen te lokken.

Geen haar op ons hoofd denkt er aan om daarvoor Prof. Bouwman of een van zijn collega's aansprakelijk te stellen.

Maar ook in verband daarmee viel het te betreuren, dat Prof. Bouwman, zich tot zulk generaliseeren liet verleiden. Men kan zich nu zoo licht op hem beroepen.

Wat ik in deze dagen onze menschen zou willen toeroepen is: hebt vertrouwen in onze Vrije Universiteit.

Zijn er dingen gebeurd, die niet goed te keuren - ^ijn, onze Universiteit is principieel te gaat en te gezond, dan dat ze hierop niet zelf en uit zichzelf ïeageeren zou.

Ik zal Prof. Bouwman niet nog eens vra.gen deze generaliseerende woorden terug te nemen.

Uit zijn verklaring blijkt, dat zijn bedoeling en zijn woorden elkander niet hebben gedekt.

Gaarne zie ik dan ook van verdere polemiek af.

Logisch ?

Het gaat hier niet om den bestrijder. Daarom noemen we noch het blad noch den redakteur.

Het gaat hier ook niet om den hestredene. Deze is mans genoeg zichzelf te verdedigen.

Het gaat hier om de w ij z e V'a.n bestrijding.

En dan konstateert en a, rguinenteert zeker blad:

Dr Dijk is supralapsariër, en te dezen opzichte staan we niet aan zijn zijde. Hij sluit zich aan bij Dr Ba-vinck en Dr Kuyper Sr., die èn de supralaps, arische en de infralapsarische voorstellinig eenzijdig noemen.

Is hier niet de logika zoek?

Dr Dijk, zoo wordt hier gezegd, sluit zich .(in zijn werk „om 't eeuwig welbehagen") aan, bij Dr Kuyper en Dr Bavincli. Beiden noemden zoowel de supra-en infralapsarische voorstelling eenzijdig. ;

Dus: DT Dijk houdt het supralapsatrisme voor eenzijdig.

Niettemin luidt het vonnis: Hij is supralapsariër.

Maar met even veel of even weinig recht had men hem dan ook kunnen merken als infralapsariër.

Dat er onderling kritiek geoefend wordt, mag niet gelaakt.

Doch die kritiek moet redelijk, moet logisch zijn.

Helaas lezen we den laatsten tijd nog wel eens meer kritiek, waarin de logika sohuilevinkje speelt.

Laat men zich toch daaraan spenen.

En waf de kwestie van infra en supra aanbelangt vergete men vooral niet, dat er in 1905 te UtrecÈt een Synode is geweest, die in zake de leergeschillen een uitspraak heeft gedaan.

Geen hetere weg ?

„De Standaard" meldde:

Naar wij vernemen, heeft de jongste vergaderirijg der Geref. Kerken in de classis 's-Gravenhage aan de predikanten Dijk en Los opgedragen aan de Deputaten voor de Hooge Overheid een missive te richten met bezwaren tegen den Regeeringssteun voor de Olympische spelen.

De classis zal daarbij wijzen op de gevaren voor de zedelijkheid en voor de ontheiliging van den Zondag.

Verzocht zal worden deze bezwaren ter kennis te brengen van Regeeririig en Staten-Generaal.

Over de materiëele kwestie, de voorgestelde Regeeringssubsidie voor de Olympische spielen, handelen we hier niet.

Daarop komen we in een andere rubriek terug.

Maar wel willen we even de formeele kwestie aanroeren: ligt het bepaald opi den weg der K e r-k e n te • trachten den Minister van zijn aangekondigd voornemen af te brengen?

En dan kan, bij dieper na, denken, toch kwalijk worden ontkend, dat dit niet in de eerste plaats roeping der kerken is.

Een der kerkrechtelijke beginselen in ons kerkelijk saamleven is, dat op kerkelijke vergaderingen niet anders dan kerkelijke zafeen zullen behandeld worden.

Wanneer de Regeering door eenig besluit in de rechten der kerken zou treden, de vrijheid der kerken ook maar eenigermate aan banden zou willen leggen, dan dienen de kerken zelf te protesteeren.

Dat mogen ze aan geen a, nder overlaten.

Maar zgo iets is hier het geval niet. i

Daaroni hebben we ons aif te vragen of er geen andere en betere wegen kurmen ingeslagen.

Die zijn" er ongetwijfeld.

Naast de kerk als instituut nemen we ook aan een kerk als organisme, of hoe men die ook noemen wil.

Die vindt haar talak aangewezen over heel de breedte van het leven.

Ook de politiek ligt bimien haar gebied.

Wehiu, als leden van dat organisme, als geloovigen, hebben We tegen politieke verkeerdhedeo op te komen.

Maar dan natuurlijk niet door de ambten.

Doch door andere middelen.

Deze ontbreken ons gelukkig niet. f

Wij kunnen aankloppen biji. dear. kiesvereenigingen.

Laten die er zich voor spannen.

Wij kunnen ons wenden tot de a.-r. Kaanerleden.

Laten die zich in de beide Kamers duchtig weren.

Wij hebben ook een politieke pers.

Laat die zich roeren.

Wij hebben in uiterste noodzakelijkheid nog het middel van adres en petitionnement.

Men staat dus allesbehalve verlegen.

En eerst als kiesvereeniging, Kamerleden, pers, volksbeweging ons in den steek laten, dan zou uit hun nalatigheid de kerk zich ten plicht moeten rekenen tegen politieke ongerechtigheid protest aan te teekenen.

Anders evenwel bepale zij zich tot haar eigen­ lijke roeping. Wij hebben er steeds tegen te waken, dat de kerk als instituut haaf bemoeiïngen_ niet te ver uitstrekken.

Het is de eer der Reformatie geweest tegenover Rome, het terrein van de kerk als instituut overeenkomstig Gods Woord af te baken.

Het behoort ook de eer der voortgaande Reformatie te zijn, die lijnen tot in de tegenwoordige werkelijkheid door te trekken.

Natuurlijk willen we het besluit van de Haagsche classis niet als een hoogstemstige afwijking teekenen.

Niets ligt minder in onze bedoeling.

Dit feit mag volstrekt niet worden opgeblazen.

We willen hiermee alleen ons Gereformeerde volk tot zelfherziening uitnoodigen.

Want dit J: eit staat niet op zichzelf. l

Er gaan wel eens meer adressen va, n kerkeraden uit, die beter door andere afzenders konden worden verzonden.

En bovenal: tegenwoordig krijgen de kerkeraden nog al eens aanzoeken van vereenigingen, o^m een of andere adresbeweging te steunen.

Hoewel we hierbij gaaxne eenige speling Jaten, omdat niet alle gevallen gelijk staan, houde men zich toch zooveel mogelijk aan den beproefden regel, hierboven genoemd, dat de kerkelijke vergaderingen zich slechts met kerkelijke zaken inlaten.

Men breide „kerkelijke" niet uit tot g e e s t e 1 ij k e zaken in den ruimsten zin van het woord.

Een tweede urofetle van wereld-onöergang in 1925.

Weer zijn in Noord-A.merika de profeten en profetessen van den ondergang der wereld als leugenproleten ontmaskerd.

Weer hebben zich vele duizenden laten bedriegen.

Wat de terugstuit van de ontnuchtering is geweest of zal zijn, moet nog blijken.

Er zullen wel weer eenige foefjes worden verzonnen, waardoor de profetie wel ajs zuiver wordt voorgesteld, maar de vervulling om de een of andere reden vertraaigd zal heeten.

God is veranderd.

Dat is de eenige verontschuldiging, welke zulke profeten aanvoeren.

De oogen van sommigen gaan voor dit bedrog gewoonlijk open.

Maar de lichtgeloovigheid ten deze blijft.

En daarom ka, n iedere voorspelling weer op blind geloof, gepaard met geestesverrukking bij den een, angst bij den iander — de' angst dreef bij de jongste voorspelling zelfs een aantal meisjes tof zelfmoord — rekenen.

Van anderen kant is er voor dit jaar ook weer het wereldvergaan voorzegd.

De Russellianen, een sekte, die veel aanhangers over heel de wereld telt en over groofe kapitalen beschikt, een sekte, waarvan dan ook vooral in de jaren na den oorlog een geweldige propagandistische . kracht uitgaat, leven in deze verwachting en trachten er anderen psychisch mee te infekteeren.

Dr Bouma deelt in de „Zwolsehe Kerkbode" iets van hun berekening mee.

Om de vijftig jaar hield Israël een jubeljaar. Dan keerde ieder tot zijn bezitting terug. Het eerste werd gehouden in 1575, toen Israël Kanaan binnentrok. Blijkens Jer. 25:11 zouden er 70 zulke jubeljaren gehouden worden en dan komt de wederlierstelling aller dingen. 70 x 60 =; 3500. DB wederlierstelling komt dus 3500 jaar na 1575 vóór Chr. — dus in 1925. Dan komt het Messiaansche vrederijk. Dan komen Abraham, Izak en Jacob en de geloofshelden van Hebr. 11 op aarde terug. Laat ik nog even vermelden, opdat ieder het aanteekenen kan, dat het in den herfst gebeuren zal. Den juisten datum kon ik niet ontdekken.

Het laat zich begrijpen, dat de spot hier even om den hoek komt gluren.

Toch blijft het diep treurig.

Deze sekte dient zich tegenwoordig aan als de

„Kring van ernstige bijbelonderzoekers".

Over hun verschillende dwalingen schreven wij reeds vroeger.

Hoe weinig ernstig hun ernstig bijbelonderzoek is, blijkt wel hieruit, dat zij geen ernst makeni met 's Heilands verzekering: Dpch van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan mijn Vader alleen" (Matth. 24:36).

Zij stellen meer vertrouwen in hun rekenkunde, dan in Christus.

Een waarschuwing echter.

Men ga uit reaktie tegen dit sektarische drijven weer niet te ver.

Men bjijve er rekening mee houden, dat Jezus' wederkomst zeer wel nabij kan zijn.

Eerst moet evenwel d© Antichrist komen. Men luistere....

De Leidsche Hoogescbool vóór 350 jaren en nu.

In de vorige week werd de 350ste jaaxdag der Leidsche Universiteit luisterrijk gevierd.

De grootste luister bestond ontegenzeglijk in de promotie honoris causa van onze Koningin.

Op beide feiten wezen ze eenige weken geleden reeds vooruit.

Na afloop der feestelijkheden dringt zich vanzeli: de vergelijking op van toen*en nu.

Lange jaren is de Leidsche Universiteit de roem van Nederland gebleven. Haar zuster-universiteiten in het land hebben haar nimmer kunnen overvleugelen. Te Leiden te worden benoemd, geldt ook thans voor de hoogleeraren - van andere openbare universiteiten nog als een promotie.

Te lang om op te sommen is de reeks van

wereldveimaardheden, die in deze 350 jaireii aaai haar hebben gedoceerd of gestudeerd.

Tot op den huidigen dag staat zij in liet buitenland hoog aangeschreven.

En toch doet haar historie ons weemoedig aan.

Toen gold de theologie en dan de Crereformeerde theologie er als de kroon der wetenschappen.

Thans is de theologie bannelinge en heeft (de godsdienstwetenschap haar plaats ingenomen. Haar z.g.n. Theologische Faculteit was in de 19de eeuw en is ook nu nog het bolwerk van het Modernisme.

Bij de opening was het Soli Deo GloTia er schering en inslag.

Thans viel er in de rede van den Rector Magnificus geen zweem van te bespeuren en werd de moderne, god-looze, strafrechttbeorie er als toppunt van wijsheid gehuldigd.

Betrekkelijk vroeg reeds ti'ad het bederf in.

Het humanisme won het van de reformatorische beginselen.

De historie tot leering. der Leidsche Hoogeschool zij ons

Humanisme en Reformatie verdragen elkander niet.

Zoodra onze wetenschap ruimte zou geven aan het humanisme, zou ook haar goud verdonkèrd worden.

Daarvoor beware ons Hij, die Zijn eer aan geen ander geeft.

GelUkstelllng.

Het Hospitium te Kampen werd door de firma Dekker te Goes verblijd met een orgel. Zooals we reeds bekend maakten, heeft ook het Hospitium aan de Vrije Universiteit een orgel noodig.

zorgt hier voor gelijkstelling?

Inflenomenheifl en klacht.

De oratie van Dr RaJache wordt door sommigen met ingenomenheid begroet.

Met een ingenomenheid, die sterk verrast. Het is toch bekend, dat zoowel de Litterarische als de „Theologische" Fakulteit en de Curatoren aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam anderen hadden voorgedragen.

Prof. H. IJ. Groenewegen komt er rond voor uit, dat Prof. Böhl van Groningen de man zijner keuze was.

Niettemin heeft Dr Palache zijn hart weten te stelen.

Hij verklaart in „De liervorming", „dat diens voortreffelijke rede alle bezorgdheid over het optreden van een Jood onder de theologen aanstonds deed verdwijnen, en dat zij met sympathie kennis namen van de kla, re aanwijzing van zijn wetenschappelijk standpimt en methode. En nu de rede voor ons ligt, aarzel ik niet te verklaren, dat alle redelijke grond van bezwaar, om aan een joodsch geleerde van zijn beteekenis het onderwijs in de uitlegging des Ouden Testaments op te dragen, geheel is weggevallen".

Hartelijker „soyez Ie bienvenu" (welkom), kon van de zijde zijner kollega's kwalijk zijn toegeroepen.

Geen leven van kat en hond .staat te vreezen, maar m, en kan zich voorbereid hoonden op de liefelijke uitingen van een entente cordiale.

Ja, Prof. Groenewegen gaat nog verder.

De Gemeenteraad heeft volgens hem door de benoeming van Dr Palache het uitzicht geopend op èen nieuwen bloei barer „Theologische" Faculteit. „Ik weet niet of B. en W. en de gemeenteraad zich ten volle bewust zijn geweest, dat dit leen daad is van principiëele beteekenis Hiermede toch is zoo duidelijk mogelijk uitgesproken: dat de theologie der Universiteit meer en iets anders is dan een verzameling studiën, waarmede kerkelijke belangen worden gediend — dat zij is: wetenschap van den godsdienst, dus een groep studiën met het zuiver wetenschappelijk doel om het machtigst verschijnsel van menschelijk geestesleven in zijn letterkundige, geschiedkundige, zielkundige uitingen te onderzoeken en zijn betrekking tot het hooger denkleven onzes tijds te bepalen."

Of, om het eenvoudiger te zeggen: de Gemeenteraad heeft hiermee in beginsel uitgesproken, da, t de „theologische" Faculteit niet is een inrichting tot opleiding van predikanten, maa, r een stichting, waar de wetenschap van den godsdienst om haar zelf beoefend wordt.

Men zal moeten toegeven, dat een hooger stemmen van zijn lofbed nauwelijks mogelijk is.

De meening van Prof. Groenewegen is, om het op z'n Hegelsch uit te drukken, in h.aar tegendeel omgekeerd.

Niet minder verrassend is het standpunt, dat Pater P. H. A. Starmaars in „De Maasbode" innam.

Hij begint zijn bespreking van Dr Palache's oratie zoo: „Met begrijpelijke belangstelling — en laaf er ons aanstonds aan toevoegen — met groota voldoening namen wij kennis van bovenstaande inaugureele rede vaar den Joodschear geleerde Palache".

Met de methode van uitlegging van het Oude Testament, door Dr Palache gevolgd, kan de Roomsche schrijver zich vrijwel vereenigen. Want volgens hem heeft bet „van zijn eerste tot zijn laa, tste letter" geïnspireerd-zijn van den Bijbel niets te maken met het letterkundig en historisch karakter der Bijbelverhalen.

Moet men zich niet verwonderen over de Roomsche lenigheid?

Zij kan zich in allerlei bochten wringen, haar geleerdeir kunnen de evolutie-theorie huldigen, het historisch karakter van G-en. 1—3 in een dichterlijk omzettear, als zij tevens maar zekere kerkelijk-geijkte stellingen uitspreken.

Dat Rome op zichzelf er. niet rouwig om is, dat eear Jood benoemd is, is nog al begrijpelijk. Daarmee is immers een bres geschoten in den muur der traditie, dat de , , theologische" Fakulteiten aaai de Openbare Universiteiten in dienst staaai van het „Protestantisme".

Er worden echter ook andere gevoelens openbaar.

De orthodoxe Joden zijn blijkens het „Alg. Israël.

Weekblad" over de rede van D: r Palache allesbehalve gesticht. Zij zijir er over verontwaardigd, dat hij op die manier de „thora" aanrandt.

Maar het luidst klaagt toch Ds Lingbeek in „De Gereformeerde Kerk".

Deze penvoerder van de Confessioneelen verstaat de kunst van klagen trouwens.

Noemt hij de Gereformeerden bij voorkeur „Afgescheideneai" of „Neo-iGerefo'rmeerden", hem komt wettig de naam van Neo-Doleerende toe.

Onze Neo-Doleerende broeder dan klaagt, doleert, dat de Gereformeerden over de benoeming van Dr Palache niet met hem medeklagen.

Hij vernieuwt het verwijt: ik heb klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend.

Als het Ds Lingbeek tot troost kan strekken, wil ik gaarne dit verklaren: ik zou er mij in verheugen, wanneer morgen aaai den dag alle modernistische professoren in de verschillende „theo^ lógische" Fakulteiten door orthodoxe, zeg, door „konfessioaaeele" hoogleeraren konden worden vervangen.

Wij als Gereformeerdeai zouden het daardoor minder rustig krijgen.

Want door geen enkele richting worden wij zoo fel bestreden als door de konfessioneele.

Als de konfessioneelen zulk een macht bekwamen aan de Universiteiten, zouden zij ons zeker nog sterker bestrijden.

Maar dat zouden we er voor over hebben.

Want letten we niet op verschillende .woordvoerende personen, maar op' de beginselen, dan staan de konfessioneelen. dicht bij ons.

Doch de kwestie of een modernist van „protestantschen", daar wel vaar „Joodscheai" huize zal worden benoemd, laai ons geheel en al koud.

Dat is een verschil vaar neus, haar en uitspraak. Meer niet.

En beide soorten vaai moderaristen blijkeaa, getuige Prof. Groenewegen, het best met elkander te lamnen vinden.

Bij de Anti-Semieten willen we ariet worden ingedeeld.

Maar al zou het oaas goed doeai indien konfessioneele hoogleeraren de zetels der modernistische innameaa, daarmee spreken w"e nog aiiet uit, dat de konfessioneeleai hierop recht hebben.

De Christelijke Overheid heeft ten opzichte vaai de benoemingen ook een roepiaig.

Maar Ds Ringbeek verwart te zeer de Christelijke Overheid met eeai Nederlandsch Hervormde Overheid.

Een „theologische" Fakulteit, die een bepaald Nederlandsch Hervormd karakter zou dragen, is voor ons veroordeeld.

En als we dan liever Prof. Böhl dan Prof. Palache aan de Stedelijke Universiteit te Amsterdam zagen, worden we ariet gedreven door het motief, dat Prof. Böhl Nederlandsch Hervormd is, maar omdat hij niet modernistisch is, al is zijn „orthodoxie" de onze aaiet.

Heel oais oo-rdeel woa^dt hierdoor beheerscht, of men verder of dichter van ons G-ereformeerd beginsel afstaat.

Hoewel zeer zeker de kwestie van de TheolO' gische Fakulteiten aaaa de Openbare Universiteiten ons ter harte gaiat eai wij haar allermiaast zoo slecht mogelijk wpnschen, gelijk booze tongen fluisteren, hebben we op het terrein van het Hooger Onderwijs te veel opbouwend wea-k te verrichten, dan dat ons veel tijd tot klageai zou overblijveiji.

Maar Ds L. c.s. hebben geen opbouwend werk aaai de hand en daarom hebbeai zij plenty tijd om te klageai.

Daar heeft men meteen het onderscheid tusschen de Doleantie vaaa '86 en de Neo-Doleantie van Ds Lingbeek.

De Doleantie van '86 bouwde.

De Neo-Doleantie vaai Ds Lingbeek eaa de zijnen klaagt en kermt alleen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Een Ethische Dogmatiek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's