GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bijbelvertaling.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbelvertaling.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Do voorbereidende maatregelen voor ©en nieuwe o£ een verbeterde bijbelvertaling vorderen goed.

Van mcetat is door ons liet standpunt ingenomen, dat zulk een vertaling slechts de vrucht kan zijn van een verklaring, welke geheel op ds hoogte van onzen tijd is en tevens aan de onfeilbaarheid der Schrift vasthoudt.

Want een vertaling is tegelijk een verklaring.

Wij hebben er indertijd dan ook tegen gewaarschuwd de Leidsche vertaling of den Obbink-bijbel te gebruiken, omdat beide rusten op een verklaring, welke de onze niet kan zijn.

Dikwijls heeft men ongeduld aan den dag gelegd.

Men vroeg: wanneer komt dan eindelijk een vertaling van Gereformeerde geleerden?

Doch uit den ernst, waarmee aan de „Korte verklaring der Heilige Schrift" met nieuwe vertaling, welke door den heer Kok wordt uitgegeven, wordt gewerkt, blijkt wel, dat geen verwijt onzen hoogleeraren in de exegese mag treffen, maar dat zij ten volle aanspraak kunnen maken op den dank van ons volk.

Pas verscheen van de hand van prol. G. Ch. Aalders het tweede en laatste deel van Jeremia.

Het boek is uit typografisch oogpunt up tó date, gelijk al de vorige deelen.

En de inhoud is, gelijk men dat van prof. Aalders venvachten kan, degelijk bewerkt en in aangenameii vorm gegoten.

Zijn exegese levert soms verrassende momenten op.

Indien we plaats over hadden^ zouden we gaarne liet een en ander cüeeren.

Laat mij nu met een krachtige opwekking tot koopen van dit kostelijke — en in evenredigheid waarlijk niet kostbare — werk mogen volstaan.

Wanneer men zich de deelen van de „Korte Verklaring" geregeld aanschaft, bouwt men een mooi stuk bibliotheek op.

'En waar wij dan den Heere danken, dat deze arbeid zulk een goeden voortgang maakt, daar betreuren we hst, dat door een der onzen daarop albrekende kritiek wordt geoefend.

Ons - werd ter recensie toegezonden een boekje van den emeritus-predikant A. M. Diermanse: „Over Bijbelvertalen'' (verkrijgbaar bij Rients Balt, D'en Haag).

Wij hadden het in den vorm van artikelen reeds gelezen in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift en eerlijk gezegd, hebben we er ons over verwonderd, dat de zoo bevoegde Redactie van dit tijdschrift ze had cpgenomen.

Natum-lijiï niet, omdat vPe kritiek op den''arbèïd'' van de medewerkers aan de „Korte Verklaring" ongewensclit achten.

Hoe meer kritiek, des te liever!

Mits die kritiek deskundigheid bewijst en.; verbetering beoogt.

En nu spijt het ons voor Ds Diermanse, dien we om zijn ijver bewonderen, die met zeldzame energie " zijn lichaam tot dienstbaarheid dwingt, dat wij moeten verklaren: zijn kritiek raakt kant noch wal.

Hoeveel liever zouden we den schrijver geprezen hebben.

iMaar dat kan nu eenmaal niet.

Ds D. beweegt zich ditmaal op een terrein, waarop hij naar de eclatantste blijken niet thuis is.

Wel beroept hij zich op kommentaren en woordenboeken, maar hij weet ze naar het schijnt niet meer te hanteeren.

Wat op zichzelf geen schande is.

Een mensch kan niet op elk gebied bijblijven.

Daarvoor is tegenwoordig de wetenschap veel te veel gespecialiseerd.

Doch dan had hij zich niet op dit gladde ijs-moeten wagen.

Daarbij trekt het de aandacht, dat hij uit de tij van medewerkers aan de „Korte Vertaling" er slechts twee uitpikt, n, I. prof. Van Leeuwen en prof. Grosheide.

Waarom juist die twee onder het juk van zijn kritiek moesten doorgaan is ons niet duidelijk. De andere gaan immers naar dezelfde regelen, welke Ds D. zoo veroordeelt, te werk?

Wat dan Ds D. op het werk van de professoren Vai" Leeuwen en Grosheide tegen heeft?

Hij legt daaromtrent deze verantwoording at: „Beide proeven vertoonen voor mijn gevoel, bij veel voortrettehjks, ook somtijds een zekere, minder aan te bevelen, vrijheid tegenover den Grieksohen tekst en tegenover de sinds eeuwen terecht onder ons, zoo geaccrediteerde Statenvertaling" (bl. 5). En op bl. 19 werkt hij dit nader uit 'in de woorden: „Bij, de St(atenvertaling) vind ik meer een eenvoudig volgen, ik zou hsssi zeggen, — het is in mijn oog verre van een oneer of van wetenschappelijk minder hoog staan, — een kinderlijs alleen maar overbrengen en overgeven van hetgeen er staat en zooals het er staat, zonder, of ten minste met vrij wat minder vrijheid van beweging, dan ik b) de proeven die ik naging, heb gemeend te vinden.”

’t Is jammer, dat Ds D. dit vindt.

Anderen vinden het anders.

Als het over „vrijheid" van vertalen loopt, dan hebbe» onze Statenvertalers zich een behoorlijke „vrijheid" veroorloofd.

Dat moesten ze wel doen.

Anders werd het geen vertaling.

Het zou onbegrijpelijk werk geworden zijn.

Ieder, die iets van vertalen af weet, al is het maar

uit liet i'rahseli in-het Nederlaridsehy vat dit dadelijk.

Ee Statenvertalers komen er ook. rond voor uit.

Men leze hun kantteekeningen er maar op na.

Be kritiek vau Ds D. — dit nemen we gaarne aan — is coed bedoeld, maar onverdiend en komt o.i. voort uit niet genoegzaam geschoold-zijn op dit terrein. Zoo rijst bij het lezen van zijn artikelen telkens twijfel of hij wol op de hoogte is van de koinè, d.i. hot Grieksch, dat ten tijde van Christus en de apostelen gesproken werd in de landen rond de Middellandschc Zee.

In het Jlaart-nummcr van „Gereformeerd Iheologisch Tijdschrift" komt Prof. Grosheid tegen de kritiek van Ds I). op.

Terecht begint hij met te verklaren, dat hij het op de uitdrukking „vrij vertalen" niet begrepen heeft. Nietwaar, men kan die zoo licht verstaan en er uit lezen, dat de vertaler in zijn vertaling wil indragen, waartoe de grondtekst hem niet het recht geeft. En dat is vanzelf de bedoeling niet.

Men leest in onze Statenbijbels: „getrouwelijk" overgezet.

Daarom moet het ook ons te doen zijn.

Zoo getrouw mogelijk behoort de Hebreeuwsche en Grieksche tekst in onze eigen taal tot ons te spreken, waartoe soms eenige omschrijving kan noodig zijn.

Men werpe toch geen bezwaren op, waar geen wettige bezwaren zijn.

Men geve gehoor aan prof. Grosheide, waar hij aan het slot van zijn artikel schrijft: „Ik kan best kritiek verdragen en ben niet van oordeel, dat mijn werk volmaakt is. Maar een kritiek als van Ds Diermanse, brengt het slagen van heel de Korte Verklaring in gevaar en moest daarom onder de oogen worden gezien. Immers, die kritiek gaat in de eerste plaats mank aan het euvel, dat ze van den arbeid der Statenvertalers een onjuist beeld geeft en met dat onjuiste beeld veroordeelt, hetgeen thans wordt gedaan. In de tweede plaats moet van die kritiek gezegd, dat ze zich niet berekend toont voor de taalt, die ze op zich nam en omdat ze zich, van wat vertalen is en inhoudt, niet voldoende rekenschap heeft gegeven en omdat genoegzame kennis van de grondtalen der Schrift ontbreekt. Het door ons besproken artikel is een symptoom. Men stuit herhaaldelijk op dezelfde kritiek, zij het dat die doorgaans meer mondeling, dan schriftelijk wordt gegeven en in-verband daarmede moeilijker is te achterhalen. Een en ander rechtvaardigt, meenen we, bestrijding van de artikelen die Ds Diermanse gaf. Het zou immers jammer zijn, indien ongegronde kritiek een groot werk ging ondermijnen.”

Nu, voor dit laatste behoeft prof. Grosheide dunkt cns niet bevreesd te zijn.

Daar is zulk een kritiek toch te zwak voor.

Zelfs ons Gereformeerde volk in zijn breedte is er te ontwikkeld voor, dan dat zij er zich door van de wijs zon laten brengen.

Een paar woorden van toelichting zijn genoeg om hen vau beter te overtuigen.

Daarenboven zullen vermeende bezwaren door den tijd zelf wel worden opgelost.

Wij hebben n.l. de meening liooren uiten, dat, wannee.'-deze Korte Verklaring gereed is, de Synode op een goeden dag haar voor kerkelijk gebruik zal ijken en men acht dit niet voorzichtig.

Maar het is onvoorzichtig zoo iets van een Synode te denken.

Wanneer men nagaat, , wat groote zorgen de Synode van 1618/19 gedragen heeft voor de Staten-vertaling, aan hoeveel mannen ze dit werk heeft opgedragen, dan heeft men geen reden te denken, dat een toekomstige Synode er zich met een Franschen slag zal afmaken.

In deze „Korte Verklaring" is de vertaling van elk bijbelboek het werk van één persoon.

Maar een Synode zal geen vertaling sanctioneeren, die niet door de vertalers onderling is gekontroleerd. Die herzien is en jiog eens herzien.

Ook mag men niet in voorbarigheid oordeelen, dat door de vertaling in deze „Korte Verklaring" feitelijk reeds beslist is, dat niet de Statenvertaling aan herziening zal worden onderworpen, maar een geheel nieuwe vertaling zal worden ingevoerd.

Dan ziet men heusch spoken.

Persoonlijk ben ik voor een herziening der Statenvertaling, maar dan ook voor een grondige. Om verschillende redenen prefereer ik die boven een geheel nieuwe. Vooral om het vele, dat daaxin ook voor onzen tijd bruikbaar is en dat kwalijk te verbeteren valt.

Maar door deze vertaling wordt daarover nog niet gepraejudicieerd.

Ze geschiedt niet in opdracht van de kerken.

Ze draagt geen kerkelijk karakter en beweert dat ook niet.

Maar ze vergadert prachtig materiaal.

En als straks onze kerken een verbeterde vertaling zijn, zal dat grootendeels aan dezen arbeid zijn te danken.

Radio-probleem

Onze kerken zitten tlians voor het radio-probleenn. Het kerkeraadsverslag van de kerk van Zaandam behelst dienaangaande:

Op een verzoek van de Chr. Radio Vereeniging kan niet worden ingegaan. Het doet bevreemdend aan, dat een Vereaniging zich wil bozig houden mei het brengen - van-d© prediking des Woords, daar dit, pok bedoeld als Evangelisatie, het werk der Kerk ^ is. In elk geval zal worden afwacht, wat de kerk van • Bloem endaal, 'die prediking uitzendt, verder zal doen.

Dal van Leiden:

Een circulaire van de Geref. kerk te Bloemendaal over Radio werd voorloopig aangehouden. Tegelijk werd besloten een uitzendingsvergumiing aan te vragen voor het kerkgebouw aan de Hooigracht.

Hier steekt een kerkrechtelijk beginsel achter.

Allereerst dit: de prediking is het werk van de kerk.

Vervolgens dit: de prediking voor een bepaalde kategorie van geloovigen behoort te zijn die van de plaatselijke kerk, waartoe zij behooren.

Voorzeker is het kostelijk, dat door het radio-toestel huiszittendo gemeenteleden in staat worden gesteld de levende verkondiging van het Woord te hooren.

Daaraan is de voorkeiir tet geven boven het lezen van een preek.

W'anneer een plaatselijke kerk de prediking niet uitzendt, dan is er volstrekt niets tegen, dat men die van een andere kerk beluistert.

Maar als 't eenigszins mogelijk is, behoort elke plaatselijke kerk zelf in die behoefte te voorzien.

ledere kerk een uitzendstation, dat moet iiet ideaal zijn.

Voorbereldingsformuller bij de Voorberelding.

In onze artikelen over de liturgie-voorstellen voor de Synode van 1923 gaven we in ovei-weging dat gedeelte van het Avondmaalsformulier, dat over de voorbereiding handelt, na de voorbereidingspredikatie te lezen.

Dan kan bij de Avondmaalsviering' zelf het overige worden voorgelezen, behoeft, deze dienst niet ongeëvenaard lang te duren en kan er misschien ook in grootere kerken nog een korte'predikatie aan voorafgaan.

Want bediening van Woord en Sacrament behooren bij elkaar.

En de voorlezing van het formulier voor het H. Avondmaal voor bediening van het Woord te doen doorgaan, heeft mij altijd wat solistisch toegeschenen.

Het doet ons genoegen, dat de kerkeraad van 's-Gravcnhage-Oost tot zulk een splitsing van het formulier besloten heeft.

Vanzelf kan men daartegen ook weer bezwaren opwerpen.

Het is mogelijk, dat iemand dat eerste deel van het formulier niet hoort, omdat hij thuis moest blijven.

Maar dan hoort hij ook de voorbereidingspredikatio niet en die werd door onze vaderen ook noodig geacht. Zij legden er juist sterken nadruk op, dat die voorbereidingspredikatie gedurig zou Avorden gehouden.

Mist men die om wettige reden, dan geve men dit in de hand van Hem, die ten Avondmaal noodt en bcproeve zich zonder voorbereidingspredikatie en zonder hel daarop betrekking hebbende deel uit het foi-mulier.

Ons Avondmaalsformulier is zeer schoon.

Niet gaarne willen wij' er een gedeelte uit missen.

En toch staat het door zijn lengte een gezondere Avondmaalspraktijk in den weg.

Want dat we er met een twee-niaandelijksche Avondmaalsviering zijn, zal wel niemand durven beweren.

In verband hiermee is het wel interessant, hoe Calvijn te Straatsburg Avondmaal hield. Ook dit wordt door Ds J. D(ouma) in de „Groninger Kerkbode" besproken.

Hoe werd dan nu in Straatsburg het Avondmaal gevierd? 's Zondags te voren werd het aangekondigd, opdat, zöoals het. Geneefsche formulier verklarend zegt, „een ieder zich voorbereide en schikke om het waardig te ontvangen en met zioodanigen eerbied als behoort. Dan, opdat men er geen kinderen presenteere (n.l. om tot het avondmaal toegelaten te worden) dan die wel onderwezen zijn en belijdenis van hun geloof hebben afgelegd. Eindelijk opdat als er vreemdehngen zijn die nog onkundig en onwetend zijn, zij zich komen aanmelden om in 't bizonder onderwezen te worden”.

Brak de avondmaalszondag aan, dan werd aan het eind van de preek of, wanneer het dienstig was, in heel de preek op het Avondmaal gewezen „om het volk te verklaren, wat onze Heere door dit mysterie wil zeggen en beteekenen en op welke v.njze wij het moeten ontvangen". Na de preek werd dan, gelijk we boven zagen, in Straatsburg het gewone gebed gedaan, en daarna zong de gemeente de 12 artikelen „om te betuigen dat allen willen leven en sterven in de Christelijke leer en religie". Onderwijl maakte de dienaar des Woords, aan de avondmaalstafel, die voor den preekstoel stond, brood en wijn gereed.

Was het gezang geëindigd, dxn bad hij, achter de tafel staande, het volgende gebed:

„Hemelsche Vader, vol van alle goedheid en barmhartigheid, wij bidden U, waar onze Heere Jezus Christus niet alleen eemnaal Zijn lichaam en Zijn bloed aan het kruis geofferd heeft tot vergeving onzer zonden, maar ook ons het wil meedeelen tot spijs ten eeuwigen leven, ons deze genade te ver-' leenen, dat \yij met ware oprechtheid des harten en brandenden ijver een zoo groote gave en weldaad ontvangen, d. i. dat wij in zeker geloof 'Zijn lichaam en Zijn bloed ontvangen, aangezien Hij heelemaal, zooals Hij is waarachtig God en waarachtig mensch, waarlijk het heilige, hemelsche Brood is om ons levend te maken; opd^t wij niet meer in ons zelf en naar onze natuur, die geheel verdorven en boos is leven, maar Hij in ons leve, om ons te leiden tot een heilig, welgelukzalig leven, doordat wij waarlijk het Nieuwe en Eeuwige Testament, te weten het Verbond der genade, deelachtig worden gemaakt, zeker en vergewist zijnde dat Uw welbehagen is eeuwig onze genadige Vader te zijn, ons onze zonden niet toerekenende, en ons als Üwe lieve kinderen en erfgenamen met alle nooddruft zoowel der ziele als des lichaams te verzorgen; opdat' wij zonder onderlaten U lof en dank bewijzen; en Uwen Naam in werken en woorden grootmaken.

Geef ons dan alzoo, Hemelsche Vader, heden te vieren de gedachtenis en de zalige herinnering aan Uwen dierbaren . Zoon: ons daarin te oefenen; en de weldaad van Zijn dood te verkondigen. Opdat wij aiieuwen wasdom en versterking in geloof en alle heilsweldaden ontvangende met te grooter vertrouwen U onzen Vader noemen en wij in U Uwen Zoon, onzen Heere; in Wiens Tfaam wij bidden gelijk wij door Hem geleerd zijn: Onze Vader, die in de hemelen zijt...”

Na dit gebed volgde de uiteenzetting v a i^ het avondmaal, het leerstellig gedeelte, waar Calvijn veel aan hechtte. De aanhef was ongeveer als in ons formulier: „Laat ons hooren, hoe onze Heere Jezus 'Christus ons het H. Avondmaal heeft ingesteld, volgens wat de heilige Paulüs ons meedeelt in het elfde hoofdstuk van den eersten brief aan de Corinthiërs". Na aanhaling van de woorden der inzetting 1 Cor. 11 VS. 23 tot 29, volgt de verklarende toepassing dezer woorden, die ook in voel aan ons formulier doet denken. Eerst wordt er op gewezen, dat onze Heere , het avondmaal voor Zijne discipelen, voor de geloovigen heeft ingesteld. Daarom worden geëxcommuniceerd „alle afgodendienaars. Godslasteraars, verachters van God, ketters en allerlei heden die secten maken om de eenheid der Kerk te breken, alle meineedigen, allen die hunnen vaders ön moeders en hunnen overheden ongehoorzaam zijn, alle opstandigen, muiters, vechters, kijvers, echtbrekers, hoereerders, dieven, roevers, gierigaards, dronkaards, gulzigaards en al degenen, die een ergerhjk en ongebonden leven leiden". Daarom heeft een ieder zich te beproeven, of hij hoeft „waar berouw over zijne zonden ... begeerend voortaan heiliglijk en naar Gods wil te leven... vooral of hij geloof heeft in de barmhartigheid, Gods en zijne zaligheid geheel in Jezus Christus zoekt... Als wij dit getuigenis in onze harten hebben voor God, laat ons dan geenszing twijfelen of Hij ons aarineemt tot Zijne kinderen.... En al is het dat wij in ons nog veel boosheid en ellendigheid , voelen... nochtans overmits ons onze Heere deze genade bewezen heeft, in ons hart Zijn Evangelie ingedrukt te hebben om alle ongeloovigheid te weerstaan en ons gegeven heeft dit verlangen en deze genegenheid onze eigen begeerten te verzaken om Zijne gerechtigheid en Zijne heilige geboden te volgen: laat ons aücn zeker zijn, dat de zonden en onvolkomenheden die in ons zijn, ons niet zullen verhinderen dat Hij ons ontvange....”

Na een herinnering aan Jezus Christus' belofte dat Hij ons •waarlijk Zijn lichaam en bloed wil deelachtig maken, volgt de opwekking „onzen geest en ons hart opwaarts te heffen, waar Jezus Christus is in de heerhjkheid Zijns Vaders", en niet aan het brood en den wijn te blijven hangen. Boven al het aardsche moet onze ziele opgeheven worden, om tot in den hemel te kMmmen en in te gaan in 't Koninkrijk Gods. Dan is onze ziel recht geschikt om te worden gevoed en levend gemaakt....

Zoo ongeveer is de gedachtengang in het leerstellig gedeelte van Calvijn's avondmaalsformulier. Was ditgelezen, dan konden de geloovigen ten disch toetreden.

Hieruit valt voor ons wel het een en ander te leeren.

Wanneer wi| ons nog wat dichter bij Calvijn aansloten, zou menige moeilijkheid ons bespaard blijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Bijbelvertaling.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's