GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald ?

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Uitgangspunt voor de bespreking vaa deze urgente kwestie is iiet rapport, dat in deze materie op de Synode van 1917 werd uitgebraobt en de konklusies, welke daar werden aangenomen. De Synode achtte een herziening van de Statenvertaling niet beslist noodzakelijk. Ten opzichte van de wenscbelijkheid stond zö anders. Het rapport onderscheidde daaiby tushad bet groote bezwaren. De laatste zou de moeite niet Iconen. Het gaf de voorkeur aan de tweede. Toch meende het rapport, en de Synode sloot zich daarbij aan, dat de Synode daartoe niet zelf het initiatief moest nemen, omdat nog te veel voorarbeid moest worden verricht.

Het bezwaar van den vóór-arbeid is thans weggenomen. Bijna een derde van heel de Schnft is door Gereformeerde Godgeleerden sindsdien opnieuw vertaald en gekommentari-©erd. Dit mag voldoende geacht om met den definitieven vertaüngsarbeid een aanvang te maken.

Zij, die dien voorarbeid hebben verricht zijn als vanzelf tot vertalers aangewezen. Zü staan thans nog in de kracht van hun leven. En waar met de vertaling een aanzienlijke tijd is gemoeid, is uitstel zeer te ontraden. ^^™ Ook dit mag niet vergeten: gelijk in den tijd der Statenvertaling is ook thans het tekstoudetzoek tot een rustpunt gekomen. Men kan zeggen dat we thans een nieuwen textiis receptus van het Nieuwe Testament hebben. Is dan niet de gelegenheid gunstig om nu met een verl)eterdo bybelvertaling• te beginnen?

Is de Statenvertaling tot stand gokomea in een tijd, toen men zich voor de autoriteit det Schrift boog en heeft zij er middellijkerwijs toe meegewerkt, dat in den tijd van inzinidng, welke daaro pgevolgd is, vele oenvoudigen aan de waarheid vasthielden, wij hebben er ons ernstig rekenschap van te geven of ons in deze misschien niet een da capo van het verledeli wacht en of wy verantwoord zijn, wanneer wij het nageslacht niet het kostelijk kleinood nalaten avn een verbeterde bijbelvertaling. Wanneer onverhoopt de deformatie onze kerken mocht verminken, is wellicht in geen eeuwen , een zuivere vertaling te wachten. En zoolang kan onze Statenvertaling niet meer mee.

Op het retormatoriseh program behoort verlietering der bijbelvertaling te staan vóór uitbreiding der belijdenis en Iierziening der liturgie, hoe gewenscht beide laatste ook • zijn. Want en belijdenis èn liturgie. zijn ten op' zichto van de Schrift spcundair. God heefl , . de zielen der geloovigen aan die Scluift gebonden. Verreweg de meesten kennen echter de Schrift slechts in een vertalint!. Maar dan heeft de kerk ook te zorgen, . dat deze vertaling zoo getrouw mogelijk zij. En nu zaj geen deskinidige durven beweren, dat de Statenvertaling, hoe uitnemend ook, het meerdere licht doet uitschijnen, dat God over de Schrift voor het tegenwoordige geslacht deed opgaan. Het verschil tusschen „grondtekst" en StatenvertaUng is waarlijk niet zoo gering. Neemt men dat verscliil niet zooveel mogelijk weg, dan zal liier\'an het gevolg zijn, dat de gemeente meer en meer los wordt van ihet Woord.

Is het een bloot vermoeden, dat de gemeente, zoo verbeterde bijbelvertaling nog langer uitblijft, meer en meer los zal worden van het Woord? Volstrekt niet.

Men kan de voortoekenen nu reeds opmerken. In ons vorig artikel gaven wij ons voornemen te keimen, een paar ei-van aan te wijzen.

Doch laten we er de waarschuwing aan verbinden, dat men niet meer uit onze woorden haalt, dan-er in ligt.

Wij spreken van voorteekenen, van symptomen. Men genera1iseere dit niet.

Men make er niet van, dat in onze kerken algemeen de Statenvertaling wordt losgelaten en men dus den geloovigen den grmrd onder de voeten doet wegspoelen vóór er voor een beteren grond is gezorgd.

Het past vooral tegenover hen, die buiten oiize > kerken staan, voorzichtig te zijn.

Want het is gewoo^nlijk de zoogenaamd© „pb-' jektieve" buitenstaander, die het eerst aan het g«keraliseeren slaat.

Toch kan dat voor ons nooit een motief zijn om over symptomen, die onrust wekken, te zwijgen.

Dat symptoom van los-worden van het AVoord komt in de prediking reeds tot uiting.

Men zoeke hier geen boos opzet achter.

De oorzaak daarvan ligt niet.hisrin, dat de pre­diker de autoriteit van de Schrift loslaat.

In dat opzicht kan men zich gerust stellen.

Maar het euvel heeft een anderen oorsprong.

Een vijfentwintig jaar geleden sloot de prediking ; zich ten nauwste bij de Statenvertaling aan. Ook al was de predikant ervan doo-rdrongen, dat de vértaling niet te handhaven viel, legde hij ze toch aan zijn bediening van het Woord ten grondslag. Hij schoof er de betere beteekenis zoo goed en zoo kwaad als het kon tusschen. Dat kon niot geschieden dan door kromme exegetische wegen. Doch. de gemeente werd in de meening gelaten, dat zij op; de Statenvertaling aaii kon.

Werden de predikers, die meermalen deze toeren volbrachten en daarin zekere geoefendheid verkre-' gen, gedreven door de zucht, om toch maar niet in konflikt te komen met de gemeente, die aan de Statenvertaling gehecht is ?

Was de vrees hierbij hun leidsvrouw?

Er mogen er misschien onder hen geweest zijn, die zich hierdoor lieten beheersohen, maar iV^st staat, dat er ook anderen waren.

Verantwoordelijkheidsgevoel hield er hen van terug zich van de Statenvertaling te verwijderen.

Zij overlegden bij zichzelf: de Statenvertaling is het middel, waardoor de gemeente aan'de Sdirift is gebonden, daarom durf ik het vertrouwen iJi die vertaling niet schokken, anders raakt zij door minder scherpe onderscheiding het Woord kwijt.

Men hebbe eerbied voor deze overweging.

Men erkénne het goede, dat zij behelst.

Het moet dien predikers heel wat zelfbedwang hebben gekost om te handelen gelijk zij deden.

Wij denlcen er dan ook niet aan hen te veioordeelen.

Doch sinds heeft de toestand zich ge­ wijzigd.

Door tal van predikanten wordt de gemeente pr gedurig aan herinnerd, dat aan de Statenvel; taling gebreken kleven. Zij komen er bfJ hun prediking over bepaalde teksten openlijk vo^'' uit, dat zij in deze gevallen de Slatenvertaling ter

zijde schuiven, en van één, die huns inziens beter is, uitgaan.

Staan zij deswege hooger dan een vorige generatie van predikanten?

Dat behoeft allerminst het geval te zijn.

Het verantwoordelijkheidsgevoel kan bij hen minder krachtig werken.

En laten we maar eerlijk zijn: dat is tegenwoordig in den regel ook minder groot dan vroeger.

Dat de zielen der eenvoudigen "door de Statenvertaling aan het Woord zijn gebonden, benauwt ons niet genoeg.

Anders zou het geroep om een verbeterde vertaling veel en veel dringender zijn.

Maar overigens achten wij de gewoonte van tegenwoordig veel zuiverder en gezonder.

De positie van hem, die het Woord heeft te brengen, is veel minder gewrongen.

Er gaat 09k op de gemeente een paedagogisclie kracht van uit.

En de ervaring bewijst, dat als er maar met takt wordt opgetreden en van 'de afwijkingen van de Statenvertaling geen braVoure-stukjes ' worden gemaakt, de gemeente er zich ook aan gewent.

Doch — en hier duikt het gevaar op — zoo verovert de prediker zich een vrijheid, die moeilijk te con trol e er en is, tenzij hij een tekst zóó vertaalt en verklaart, dat het dogmatisch besef der gemeente er tegen op komt.

Het individualisme kan hier schade aan­ richten.

ledere predikant kan een eigen vertaling geven, terwijl de wetenschappelijke capaciteiten hem daarvoor kunnen ontbreken.

De gaven onder de geloovigen, ook onder de predikanten, zijn nu eennaaal verscheiden.

Er zijn onder hen geboren exegeten, maar die over weinig talenten voor den preekstoel beschikken.

Er zijn ook kanselredenaars, die tot de vorming van een zelfstandig exegetisch oordeel over het algemeen niet in staat zijn.

Dat ligt 'm niet aan hun opleiding, maar aan hun geestesstructuur.

Maar nu is door het gebrekkige van de Statenvertaling de vertaling van den bijbel een vrij'gevoohten gebied geworden, waar ieder naar hartelust liefhebberen kan.

Men is ook weleens tot zulk liefhebberen gedwongen, al heeft iemand zooveel zelfkennis, dat hij gaarne toestemt, dat zijn kracht niet in de taaistudie schuilt.

Men kan niet alle teksten, die moeilijkheden op^ leveren, bij de prediking uitschakelen.

En dan ligt het voor de hand, dat men er weleens naast grijpt.

Het is ons doel niet door een reeks van voorbeelden dit te illustreeren.

Een enkel volsta.

Wij kregen kennis vair een geval, dat een dominee, nadat hij zijn itlekst had voorgelezen, bij wijze van inleiding, sprak over de fouten, welke de Statenvertaling aankleven. Zijn tekst, zoo zei hij, was er ook de dupe van geworden. Hij gaf een andere vertaling en legde die ten grondslag aan zijn preek. Maar wat bleek? Dat de nieuwste vertalingen, zoowel van orthodoxe als van modernistische geleerden, de statenvertaling in het gelijk stelden. Hij zelf had zijn denkbeeld ontleend aan een populair interessant boek van een Engelschman, die weleens meer op zijn fantasie afging, dan op zuiver letterkmidige exegese.

Nu is het heel goed mogelijk', dat die predikant geen enkele dogmatische onwaarheid heeft geuit, We nemen dit gaarne aan.

Toch liet hij het karakteristieke van zijn tekst verloren gaan.

Hij gaf in dien kerkdienst geen opening van het Woord.

Zoo iets kan onder den dekmantel van het gebrekkige der Statenvertaling verborgen worden.

Men heeft daarin een zekeren vrijbref in gekregen.

Men zoekt soms gebreken, waar ze niet zijn.

Er is ten deze eenige zeer verklaarbarelosheid gekomen.

Was er nu een standaardvertaling, welke op de hoogte stond van het geloovig wetenschappelijk onderzoek van onzen tijd, dan ^ou zulk een predikant zich eerst wel vijfmaal bedacht hebben, voor ^^ zich door een gefantaseerde voorstelling om den l«in liet leiden.

Niet, dat we het wetenschappelijk onderzoek aan < lje standaardvertaling zouden willen binden.

Integendeel. Dat moet altijd doorgaan.

Maar men zal veel grooter voorzichtigheid gebruiken, vooral als men geen exegeet van professie •s, met er van af te wijken.

In de prediking zal meer eenheid konten dan tegenwoordig het geval is.

Wat nu wel gebeurt, dat de eene predikant de vertaling, welke een ander predikant voor hetzelfde serkpubliek kort geleden heeft geboden, omverwerpt, zou dan als regel worden voorkomen.

Een vertaling, waarin de diepere schriftkennis ^an drie eeuwen is Verwerkt, zou "tegen veel vrij-"uiterij vrijwaren, zou een rustpunt scheppen.

De prediking zou aan vastheid winnen.

En wie zou durven beweren, dat dit niet hoog noodzakelijk is?

Nieuwe en oude beschuldigingen.

De kerkeraad van Zandvoort zond ons een schrijven, waarin hij eeu tweetal passages, voorkomende in ons stukske „De komende Synode", dat men in ons vorig nummer vindt, voor „beslist onwaar" verklaart

De eerste pasage luidde als volgt: „Men heeft alzoo niet meegewerkt aan pogingen, gelijk die door de kerk van Amsterdam-Zuid en Zandvoort werden aangewend om het samenkomen van deze buitengewone Synode te verhinderen”.

Ontkend wordt, dat door de kerk van Zandvoort pogingen van dien aard zijn aangewend.

Gaarne dienen we hierop van bescheid.

Wij hadden het oog op een bericht, dat niet in de neutrale of liberale, maar in onze eigen kerkelijke Pers heeft gestaan.

Hier is het.

De kerkeraad van Zandvoort besloot in zijn vergadering van 4 dezer aan den raad der roepende kerk van Haarlem te verzoeken, zoodra de vervroegde Generale Synode is uitgeschreven, een vervroegde vergadering der classe te beleggen ten einde:

a. een voorstel in behandeling te nemen, om tegen het saamroepen der vervroegde Generale Synode te protesteeren; en

b. te overwegen, of niet, en indien ja, op welke wijze alsnog een buitengewone Particuliere Synode moet worden saamgeroepen, die ten doel zal hebben:

ten eerste de geheele zaak, waarvoor de vervroegde Generale Synode is aangevraagd niet slechts formeel, maar ook materieel te behandelen; en

ten tweede te oordeelen, of niet de reeds gedane benoeming van afgevaardigden voor de Generale Synode moet worden vernietigd en een nieuwe verkiezing moet plaats hebben.

Dit stuk werd gepubliceerd nog vóór de Particuliere Synode van Noord-Brabanf en Limburg.

Hierop te letten is niet zonder belang

Classes en Partikuliere Synodes, die het verzoek van de Synode van Noord-Holland steunen wilden, konden hieruit vernemen, dat, zoodra een vervroegde Synode zou zijn uitgeschreven, de kerk van Zandvoort een vervroegde Classis wenschte, waarop dan een protest tegen het samenroepen der vervroegde Generale Synode zou kunnen worden behandeld.

Alleen de publikatie van dat eventueele protest kan reeds als een poging tot verhindering van het samenkomen eencr buitengewone Generale Synode worden aangemerkt.

Het kan toch niet zóó bedoeld zijn: wij willen wel, dat er spoedig een Generale Synode komt, dan hebben wij de gelegenheid om te protesteeren?

Dat zou den ernst der zaak te na komen en daarvan mogen we Zandvoort niet verdenken.

Als het protest waarde heeft, dan moet men daarin een zedelijk middel zien om te voorkomen, dat het dreigende gevaar van een buitengewone Generale Synode werkelijkheid wordt.

Dan moest de kerk van Zandvoort haar best doen om de classis Haarlem te bewegen haar protest over te nemen en de classis Haarlem moest bij een spoedig saam te roepen Particuliere Synode weer zich beijveren, steun voor het protest te krijgen.

Anders heeft zulk een protest toch geen zin?

Of heeft de kerkeraad van Zandvoort hierover niet doorgedacht?

Maar dan ligt, als er van schuld sprake is, deze bij hem.

Wij hebben het natuurlijk ook wel opgemerkt, dat het slot van het besluit van Zandvoorts kerkeraad niet heelemaal klopte op het begin.

Maar daardoor mochten wij er ons toch niet toe laten verleiden om aan te nemen, dat Zandvoorts protest bedoeld was als een zinledig protest?

Wanneer het protest inhoud heeft en het werd ontvankelijk verklaard door de buitengewone PartikuHere

Synode van Noord-Holland, dan zou het ongewone schouwspel zijn vertoond, dat dezelfde Partikuliere Synode, die een Generale Synode aanvroeg, tegen het samenkomen ervan protesteert.

Al zal de kerkeraad van Zandvoort er wel niet op gerekend hebben, dat het zoover zou komen, deze konsekwentie lag er toch wel degelijk in.

Daarom kixnnen wij het „besUst onwaar" van onze mededeeling niet aanvaarden, tenzij de kerkeraad van Zandvoort verklaart, dat zijn protest b.v. in een booze bui genomen is en hijzelf de porté ervan niet heeft begrepen.

Of.... zou het beslist onware van onze mededeeling misschien hierin kunnen schuilen, dat het besluit van Zandvoorts kerk het heeft over een vervroegde en wij over een buitengewone Generale Synode? Elke toelichting ontbreekt bij dit schrijven. Het laat ons raden.

Maar dat men over dit woordverschil zou vallen, zou toch al te klein zijn.

Deze onderstelUng zetten wij daarom dadelijk op zij.

Doch van beslist onwaar gesproken!

Even vóór ik den brief uit Zandvoort kreeg, las ik in het „Hbld." een citaat uit een artikel van den voorzitter van Zandvoorts kerkeraad (door hem natuurlijk niet in zijn kwaliteit als voorzitter geschreven) en wel van den volgenden inhoud:

„Sinds onze groote leiders, door God ons geschonken, werden weggenomen, Bavinck, Kuyper, Rutgers, is allengs in onze kerken een soort van club-en kliekregeering ontstaan. Er is een kringetje mannen, die of al» hoogleeraar óf als „geabonneerde" afgevaardigde, steeds deel uitmaken van de Generale Synoden, aan zichzelf of enkele hunner vriendjes de gewichtig-71 ste deputaatschappen hebben laten opdragen en, ook door middel van de kerkelijke pers en op andere wijze, de leiding van zaken in handen hebben en de lakens uitdeelen. Wie niet in hun gareel wil loepen, wordt geteekend. Wie erop durft wijzen, dat ons kerkelijk leven in een of ander opzicht in een hiërarchisch of collegialistisch spoor woïdt gestuurd, wordt voor independentistisch uitgemaakt. Wie, zonder deze „leiders" te raadplegen, voor iets nieuws, een gewenschte verandering pleit, wordt in een hoek gedrongen of afgemaakt".

Hoe denkt Zandvoorts kerkeraad hierover?

Is dit waar?

Als hij onze mededeeKng „beslist onwaar" noemt, hoe moet hij het hier aangehaalde wel niet kwalificeeren?

Daarvoor kan hij geen woorden vinden, die sterk ge­noeg zijn.

Sinds het sterven van Kuyper, Bavinck en Rutgers zou er „allengs in onze kerken een soort van club-en kliekregeering (zijn) ontstaan”!

Deze beschuldiging werd echter tijdens het leven van deze drie betreurde voorgangers ook al geuit!

Ze werd vooral tegen Kuyper gericht!

Als ik mij niet vergis was het in 1911, dat ongeveer met dezelfde woorden als Ds van den Brink hier bezigt de toestand in onze kerken werd geteekend door iemand, die thans met veel zegen elders arbeidt en wiens naam wü daarom voor den niet-wetende liever niet noemen.

En Ds V. d. Brink heeft tijdens het leven van Kuyper, Rutgers en Bavinck er eens over geklaagd, dat van een brochure geen nota werd genomen, dat zij werd doodgezwegen!

Maar nu is voor hem de tijd, waarover hij toen klaagde, voorbeeldig geworden!

In zekeren zin zouden we willen — ik hoop, dat men mij goed zal willen begrijpen — dat er een beetje meer clubgeest was tusschen hen, die geroepen zijn voorlichting te geven.

In dezen zin n.l., dat zij elkander wat meer konden ontmoeten en raadplegen.

Maar zij zijn allen zóó met werk overladen, dat zij daarvoor geen tijd kunnen vinden.

En als zij het dan met elkander eens blijken te zijn, zit hier geen club-of kliekregeering achter, maar simpele geestverwantschap.

Dat Ds V. d. Brink en anderen hun achterdocht toch eens lieten varen!

Als wij elkander niet in de oogeh kunnen zien als broeders met een eerlijke opinie en met oprechte begeerte om te dienen, Christus te dienen in Zijn kerk, dan wordt onze samenleving hopeloos veronaangenaamd.

Wat voorts het tweede geval betreft: we schreven, dat Zandvoorts kerk sympathie-betuigingen aan den kerkeraad van Amsterdam-Zuid zond.

Daarin heb ik mij vergist.

Het was niet Zandvoorts kerk, maar het waren leden van Zandvoorts kerk.

HEPP.

Een Ghristelljk-Gereforineerde stem.

VI.

Zooals wte reeds zeiden, hebben we nog meer op ons hart. Maar het feit, dat docent v. d. Schuit sjelf graag even aan het Woord wil fcomen, noodzfaakt ons even cfen draad van ons betoog los te laten en plaats te maken voor een Intermezzo. Voor onze lezers is het niet al te storend, omdat het onderwerp van dit tusschengeschoven artikel zich gereedelijfc aansluit bij w'at verleden week ter sprake kwam. Eocent v. d. Schuit heeft, gelijk we zeiden, een enkel woord ter plaatsing aangeboden. Wi| zullen „De Wiekker", die herhaalde malen ingezonden stukken van mijn hand een plaatsje weigerde, niet met gelijke munt hetaÜen. En daarom volge hier, wat docent v. d. Schuit schreef:

Hooggeachte Redacteur,

Ds Schilder bespreekt in uw blad mijn rectorale rede. Ik kan hem daarvoor dankbaar zijn. Naar aanleiding van zijn reeks teksten ter toehchting van het woord „metanoia" moet ik mij echter beklagen over zijn al te groote oppervlakkigheid.

Mag ik allen, die in deze tot oordeelen bevoegd zijn, verzoeken te lezen, wat Dr Bavinck schrijft in zijn Dogmatiek deel 4, bladzijde 58—59, bladz. 133 —136.

Het spijt mij, dat de wil om mij te begrigpen, zoo zeer bij Ds Schilder ontbreekt.

Met vriendehjken dank voor de plaatsing en Gode in uw arbeid bevolen.

Hoogachtend.,

Doe. J. J. V. d. SCHUro

Apeldoorn, 21 November 1925.

We veroorliooven ons enkele opmerkingen.

1. Allereerst spijt het me, dat docent v. d. Schuit weer den martelaar speelt, als hij zich "beklaagt over de hij mij geconstateerde afwezigheid van den „wil" om hem te begrijpen

Dat vrijwillige martelaarschap is misschien voor sommigen zeer betoogkrachtig; maar het laat , - , allen, die tot oordeelen bevoegd zijn", min of meer koud. Omdat het in het algemeen slecht argumenteerf en oovendien bij docent v. d. Schuit al op de proppen kwam, zoodra ik maar een Tcik gegeven had tegen ham. Toen ik in „De Bazuin" nog maar een heel klein onderdeeltje had geschreven van wiat ik nu tegen zijn rede inbracht, werd aan de Wekkerlezers verteld, dat ds Schilder de rede had besproken en dat het zich „liet denken, hoe dat toeging". Met andere woorden: ds Schilder wilde nu eenmaal geen goeds zien in Apeldoorn. Dat docent V. d Schuit zich met dit klagelijk gebaar tevreden stelde, was — hij mag jdit wel weten — zooal niet de eenige.

dan toch wel één der redenen tot mijM. daarna volgends breedere argumentatie in „de Reformatie". Dat ik docent V. d. Schuit niet Wil begrijpen, heb ik hem wel anders doen zien. Voordat ik ; op de kwestiei van het in de rectorale rede 'gesgeiven citaat van dl-Kuyper (betreffende de steengroeve) dieper inging, heb ik hem eerst persoonlijk gevraagd, eenige weken geleden, of hij mij zeggerf kon, waar liet stond. Dat was dus juist met de bedoeling, dat ik niet langs hem heen zou redoneeren, doch de „kettorsche" uitspraak van dr Kuyper zou kunnen bestudeeren in haar verband, om. alzoo den achtergrond van docent v. d. Schuit's redeneering te beter te kunnen verstaan. Docent V. d. Schuit heeft mij niet de plaats uit E Voto kunnen aangeven, ik heb er nog eens naar gezocht; maar in elk geval is het wel een bewijs, dat ik hem trachtte te begrijpen.

2. Het vei-wondert mij meer dan ik zeggen kan, dat docent v. d. Schuit hier met Bavinck komt aandragen. Het liep over dr Kuyper. Van dr Kuyper gaf doe. v. d. Schuit een (we zullen hopen) citaat; van de „Kuy p er i aansche" richtinig orceide hij; Kuy pers naam werd herhaaldelijk, die van Bavinck geen enkelen keer genoemd. En het ging, zooWel in de rede van docent v. d. Sahuit zelf als in mijn eerste opmerkingen (in „De Bazuin"), die daartegen zich keerden, enkel en alleen over de vraag, wat dr Kuyper van de metanoia (een der 2 termen voor de bekeering) leerde.

Nu komt docent v. d. Schuit zich ineens op Bavinck beroepen.

Maar bij hen, die „tot oordeelen bevoegd zijn" komt h^ daarmee geen stap verder. Want hij moet Weer naar dr Kuyper toe. Dat is een noodzakelijk gevolg van zijn eigen betoog. Hij heeft de voor "liet Apeldoornsch gehoor zeker indrukwekkende vergelijking 'gelrokken tusschen dr Kuyper en Hegel. „In Kuypers machtigen geest", zoio schreef docent v. d. Schuit, „zien wij dit alles" (dus ook de onderscheiding van „•metanoia" en j, epistrophé", K. S.) „als een groot organisch geheel en aan zijin dogmatiek "kan de glans vap, het intellectueele niet ontzegd 'worden. Maar af schittert alles in intellectueele kleuren" — zoo vervolgde do redenaar te Apeldoorn — „voor den Geret. theoloog is niet het eerste of het stelsel begripmatig] zuiver maar of het schriftuurlijik en confessioneel is. In Hegels denkleer staan wij verbaasd over zijn begripmatige structuur. Maar alleen de Hartogiaan en geen Geref. theoloog zal dit phil'osophisch-redeUjike ook schriftuurlijk redelijk vinden. Di.t een Dogmatisch stelsel voor ons denken sluit als een bus, zegt nog 'niets voor de schriftuurlijke waarde van zulk een stelsel”.

Aldus sprak docent v. d. Schuit.

Over d»e zeer gevaarlijke tegenstelling tusschen filosofische redelijkheid en bijbelsche redelijkheid zullen wij nu maar niet verder redeneeren. De lector Wisse en de docent v. d. Schuit kunnen, als geen van beiden do consequenties van eens gegeven uitspraken verzwijgt, het curatorium van Apeldoorns Theol. School nog "wel eens de vraag voorleggen, of het ondeiwijfe aldaar „sluit als een bus". Maar dat is een kwestie buiten ons.

Wij Willen slechts dit ééne vastleggen: volgens docent " V. d. Schuit sluit Kuypers dogmatiek als een bus. Daartoe behoort nu, volgens herhaalde verzek»ring, óók de bewering, dat „metanoia" wedergeboorte en „epistrofé" bekeering is.

En eveneens, dat tusschen die twee „scherp onderscheid" is; het zijn de eigen Woorden van docent V. d. Schuit. Nu heb ik getracht, daarbij opzettelijk me tot dr Kuyper beperkende, aan te toonen, dat het onderscheid, dat dr Kuyper ziet tusschen metanoia en epistrophé, heel anders is dan docent v. d. S. gelooft. Is mijn bezwaar tegen de wijze, waarop dr Kuyper door doe. v. d. S. wordt weergegeven, ongegrond, dan noeme hij de bewijzen uit Kuyper zelf. En is m^'n bedenking gegrond, dan moet docent v. d. Schuit gaan erkennen, dat voor zijn besef de dogmatiek van Kuyper nog niet sluit als een bus (maar dan vervallen alle aanklachten die doe. v. d. S. bij' wijze van deductie uit Kuypers leer tegen hem formuleerde); óf dat de polemiek van doe. v. d. S. nog niet éluit als een dus; maar 'djn moet hij eerst Weer naar Kuyper terug, om dan daarna over Bavinck te spreken.

Met een citaat van iemand anders dan Kuyper zelf kan het debat niet verder komen.

3. Dat docent v. d. Schuit verwijlst naar Bavinck, is overigens, w'anneer wij z^n eigen opvatting willen taxeeren, een verblijdend verschijnsel. Want het kost niet veel moeite, Bavinck tegen docent v. d. Schuit zeil te Keeren.

Wg noemen enkele tegenstellingen tusschen docent V. d. S. en Bavinck:

A. Doe. V. d. Sch. leert: metanoia is wtedergeboorte; Eavinck zegt, dat metanoia (in tegenstelling; met „metameleia") bekeering is en dat ze inzonderheid voor de Gereformeerden, niet in graad slechts, maar in beginsel en wfezen van de poenitentia (het berouw) onderscheiden is; en dat nu deze bekeering (de metanoia) wortelt in de wedergeboorte in engeren zin. Voor doe. V. d. S. is de metanoia dus de wortel; voor Bavinck wat uit den wortel opkomt. (Dogm. 2e, 3e dr., IV, 149).

B. Doe. V. d. Schuit verklaart, tot twteemaal toe: e metanoia. is een radicale innerlijk© omkeering; , en het verdient aanbeveling, te zeggen, dat deze geen andere is dan de palingenesie of wedergeboorte, waarvan Christus spreekt tot Nicodemus. Maar Bavinck zegt: e bekeering, ook als metanoia gezien (hij verwijst naar Hand. 2:38, Openb. 2:5, 16 v.), is behalve voortgaand werk van God, ook al een daad des menschen, die wel aan de wedergeboorte verbonden, maar toch ook daarvan Wel degelp; onderscheiden is; die opkomt uit het tevoren ingestorte leven (Magn. Dei, 496).

C. Doe. V. d. S. zegt: de metanoia is hetzelfde als de 'Wedergeboorte; dezK nu voltrekt zich volgens hem ia „Wat de moderne psychologie noemt: het onderbewustzijn" (bl 16). Bavinck zegt: de inwendig© zinsverandaring, wanneer ze metanoia heat, raakt het bew'uste leven: ze beweegt den mensch zich van het zondig leven af te wenden, laat dat zondis ver­ leden zien in het licht van Gods aangezicht, en gaat dan ook bij de bekeerde joden en heidenen, van het N.T. gepaard met de uiterlijk waarneembare omkeering (epistrophé). (Dogm. IV, 13-3, 138, Magn. Dei 493). Maar de befceering volgt op de wedergeboorte, en gaat er niet mee „gepaard”.

D. Docent v. d. S. zegt: e wedergeboorte is er eerst; daarna komt het „uitbreken in kermen, in klagen, in zoeken, in buigen". En die Wedergeboorte is bij heni identisch met de metanoia; déze gaatdus óók aan dat uitbreken in kermen etc. vooraf. Bavinck leert: e ware metanoia komt volgens 2 Cor. 7:10 (waar van metanoia sprake is) op uit de droefheid naar God. (Dogm. IV, 135).

E. Docent v. d. Sch. meent, dat het met Kuypers „als een bus sluitend" systeem samenhangt, dat t*aulus wedergeboren èn toch een vijand van Ctoislias en een vervolger der gemeente w'as. Bavinck neemt het evenwel voor die gedachte op; nog wel op een der tladziijtien, waarnaar inzender hier verwijst (Dogm. IV, 136). Das acht Doe. v .d. S. dat het zuivere begrip van „metanoia" onvereenigbaar is met do gedachte van Paulus' Wedergeboorte vóór Damascus; maar B-avinck, oj) wien docent v. d. S. zich beroept ("behoort die soms niet tot de „neocalvinistische RICHTING"? indien niet, dan Wordt het bezwaar dat ik tegen de rede in het begin dezer polemiek opperde, nog veel en veel grooter), Bavinck acht zuivere exegese van „metanoia" wel vereenigbaar met de in Apeldoorn als breukenslaande ketterij uitgeroepen gedachte, dat Paulus al Wedergeboren was, voordat Christus hem liet zien, dat de Messias .gekomen Was in den gekruisten Jezus.

Ik neem dus graag het verzoek van docent v. d. Schuit over. Mag ik allen, die tot oordeelen bevoegd zijn, verzoeken te lezen, wat Dr Bavinck schrijft in zijn Dogmatiek, blz. 58—59; blz. 133—136?

Zij zullen zien, dat niet alleen dr Kuyper docent v. d. S. tegen zich heeft, maar dat ook docent v. d. S^ Bavinck tegen zich heeft.

4. Ik wilde overigens, dat de verdediging van doe. V. d. S. wat minder zwak was. Terwijl ik hem letterlijke citaten uit Kuyper voorleg, met de pagina er bij, komt hij met een verwijzing naar een stuk van Bavinck, zonder te zeggen, heel duidehjk, waarin nu het verschil! ligt tusschen Bavinck en mij en welke de quintessence is van Bavinck's betoog in deze Apeldoorn tegemoetkomende passage.

Van* Kuyper noemt hij een bepaalde „uitspraalc", maar blijft in gebreke, te zeggen, waar het staa, t. En van Bavinck zegt liij, waar iets staat, doch blijft in gebreke een bepaalde ..uitspraak" te noemen.

Duidelijk spreekt docent v. d. 'S. niet.

En dat behoeft hij onzentwege ook volstrekt niet. Als hij nu maar erkent, dat hij dr Kuyper's opvatting over de metanoia onzuiver heeft weergegeven, dan laat ik hem gaarne met rust. Wij vallen hem niet aan; maar hij valt „onze richting" aan en daartegen gaat de verdediging.

En docent v. d. S. behoeft ons niet duidelijk te maken, dat hij niet gelooft al wat ik bij wijze van consequentie uit zijn woorden haalde. Zelf heb ik duidelijk) genoeg aangegeven, dat ik er geen seconde aan dacht, hem al dat moois in de schoenen te schuiven, en dat ik daarom den kant der „ooUjkheid" niet op wil. Ik verklaarde duidelijk genoeg, dat ik hier een vergissinij in het spel zag komen.

Maar docent v. d. Schuit ontkomt er niet aan: bij heeft zichzelf den pas afgesneden.

Had — ziedaar een eerste mogelijkheid — had doe V. d. Schuit geschreven: metanoia is: de wedergeboorte met insluiting van de daarop volgende, het bewustzijn rakende, bekeering, dan zou ik hem over dit gevoelen niet hebben aangevallen, al deelde ik het niet.

Of — een tweede mogelijkheid — had docent v. d. Schuit geredeneerd: metanoia is: de bekeering, maar dan met insluiting, altlians in veel gevallen, van de wedergeboorte, dan had ik ook gezwegen.

Het schijnt, dat docent v. d. Schuit dezen kant nu langzamerhand uit wil. Zijn verwigzing naar Bavinck lijkt in die richting tenminste te wijzen.

Maar als hij dien kant werkelijk op wil, dan moet hij' eerhjk erkennen, dat hij daarmee zijn draai genomen heeft en reeds feitelijk herroept, wat hij in werkelijkheid tot 'tweemaal toe schreef. Ik geef hem toe, dat in één van DIE beide gevallen hij zich, althans gedeeltelijk, voor tot oordeelen bevoegden, op Bavinck zou kunnen beroepen. Dat wist trouwens iedereen onder de zoodanigen allang. Maar wij werpen dan tegen, dat iemand, die zich zich zachtkens van zijn eigen woorden afmalcen wil, _ den opponent niet moet zwart maken vanwegp niet-begrijpenwillen; en voorts, dat, indien docent v. d. Schuit één van deze twee kanten uit ••Anl, hij aan Bavinck's hulp voor het eigenlijke geding nog niets heeft, omdat hij over Kuyper's woorden en de daaruit vloeiende consequenties beloofde te oreeren.

Intusschen, zoolang docent'v. d. Schuit zijn zwenking niet ronduit erkent, maar ze door een aanklacht tegen mij en een vage verwijzing naar Bavinck maskeeren wil, ontzeggen wij hem de hulp van "Bavinck.

Want die was alleen mogelijk in één van de beide zooeven genoemde gevallen.

Doch geen van die beide mogelijkheden doet zich voor. Ieder kan lezen, dat docent v. d. Schuit een derde geval schiep. Hij leerde, aöeh dat metanoia wedergeboorte is met insluiting van de bekeering, nóch dat metanoia bekeering is met terugslag op de wedergeboorte; maar hij leerde een derde: metanoia IS DE wedergeboorte; en deze is scherp onderscheiden van de bekeering, epistrophé. Wüd© docent v. d. Schuit op één van de beide bovengenoemde wijzen de twee begrippen in elkander laten overvloeien, dan zou hij een beel klein eindje achter Bavinck kunnen aanrijden. Maar geen zeewater wischt af het feit, dat docent T. d. S. de twee begrippen juist uit elkaar gehaald heeft, ©n dan zóó, als hij het deed.

Hij heeft dus niet gezegd: metanoia is onderscheiden van de epistrophé, zöoals de ©en© vorm van bekeering zich van den anderen onderscheidt. Maar zgn verzekering luidt: metanoia is wedergeboorte, en die staat hier tegenover het begrip: bekeering. En zoo heeft docent v. d. Schuit het begrip metanoia losgem. aakt van hetgeen in he t waarn e emb ar e ligt; tusschen wedergeboorte en bekeering neemt hij immers óók een scherpe onderscheiding aan; h^' ineent zelfs, dat de man, die ons oog voor dat verschil tusschen wedergeboorte en befceering geopend heeft een eerepalm waard is. Die man is Kuyper. Maar dr Kuyper kan dit ééne Chris telij k-gereforme erdo eereteeken alleen bewaren als men meent wat hij zegt: dat wedergeboorte en bekeering onderscheiden zijn als verborgen levenskiem en uitbrekende levenswerking. En het is EEZE scherpe onderscheiding, die docent v. d. S. óók heeft aangenomen tusschen „metanoia" en „be. koering”.

En als docent v. d. S. nu nóg volhoudt, dan wil ik hem \Tiendelijk vragen, nu eens niet naar Bavinck überhaupt te verwijzen, want deze geheimzinnigheid brei^ ons niet verder. Dan vraag ik hem, precies aan te geven, welke bepaalde uitspraak van Bavinck hem voot annexatie geschikt dunkt. Bij voorbaat verzeker ik hen) te zullen herroepen, als hij er in slaagt te bewijzen, dat Bavinck tusschen metanoia en epistrophé principieel dezelfde scherpe onderscheiding maakt als er ligt in de Kuyperiaansche onderscheiding tusschen wedergeboorte en bekeering-Want daarop baseert zich de rede van docent v. d. S. Docent v. d. S-moet zicit niet met algemeenheden van de kwestie afmaken. En als hij de 'consequentie van zijn eigen woorden niet goed mieer aandurft, 'dan moet hij niet klagen, dat ik hen) niet begrijpen wil, maar erkennen, dat hij zich niet goeij heeft uitgedrukt.

Van den wil tot begrijpen gesproken, wanneer vertelt dooent v. d. Schuit aan zTjn , jWekker"-lezers eens eerlijk, dat hij de professoren van Kampen en Amstea-dam over hun schrappen van Genesis 1 uit het debat-Geelkerken niet goed begrepen heeft, zooals de nadere, door hem verzwegen, verklaring van de Heraut bewijst?

K. S.

Ook dit artikel bleef een week liggen ter druk­ IJ P.S. kerij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's