GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gonclusiën van het Raggort der Kerkrecbtelijk Commissie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gonclusiën van het Raggort der Kerkrecbtelijk Commissie

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Generale Synode der Gereformeerde Kerken, vergaderd te Assen,

besloten hebbende op verzoek der Part. Synode van Noord-Holland en de CUtósis Amsterdam om de za; ik-GeeIkcrke'n in haar geheel in behandeling te nemen en daarover een beslissing te geveii;

kennis genomen hebbende van de verschillende bezwaarschriften en protesten te dezer zake zoowel door Dr Geelkerken zelf, als door den Kerkeniad van Amsterda.ni-Zuid ingediend, van de bezwaarschriften van de Dienai-en des Woords Ds J. D. Boerkoel c.s. en den Kerkeraad van ïicnhoven en voorts van verschillende brochures, door Dr Geelkerken en andere uitgegeven waarin hunne bezwai-on werden uiteengezet tegen de handelingen van de Classis Amsterdam en de Part. Synode van Noórd-HoUaiid,

overwegende, dat door deze 'procedure groote onrust verwekt is, niet alleen in onze kerken, maar ook daarbuiten, omdat de voorstelling is gegeven alsof daarbij groot onrochl aan Dr Geelkerken is aangedaan en de rechtspositie onzer predikanten wankel is gebleken,

gehoord de rapporten van de beide commissies door hïmr benoemd, om zoowel over de kertrechtelijke als de dogtnatisch-exegeüsche vragen, die daarbij aan de orde z^n gekomen, haar van advies te dienen, spreekt als haar oordeel uit:

Ie. dat br. Marinus toen hü bezwaar had tegen hetgeen liij meende gehoord te hebben, dat door Dr Geelkerken in diens predildng vim 23 IVTaart 193-1 over Zondag 3 van den Heid. Catechismus gezegd was aangaande het Paradijsverhaal en den zondeval, omdat daardoor zijns inziens te kort werd gedaan aan de waarheid der H. Schrift, het recht had, deswege een klacht in te dienen by den Kerkeraad, aangezien naar Gods Woord (1 Joh. 4:1) niet alleen de ambtsdragers, maaa' ook de gemeenteleden geroepen zijn, toezicht uit te oefenen op de bediening des Woords;

2e. dat de kerkeraad door deze klacht in behandeling te nemen niet in strijd heeft gehandeld noch met hetgeen Christus ons zegt in Matth. 18:15—17, aooh met hetgeen de Apostel ons leert in 1 •Tim. 5:19, dat men geen beschuldiging mag aannemen tegen een ouderling dan onder twee of drie getuigen, aangezien het hier gold een publieke handeling, namelijk de bediening des Woords en daarop ook volgens onze Kerkcnorde (art. 72) deze voorschriften niet van toepassing zijn;

3e. dat de Kerkeraad deze klacht als ongegrond afwijzende verplicht ware geweest aan br Marinus de gronden aan te geven, waarop hg dit deed > en waai-het zulk oen ernstige aanklacht tegen den dienaar des Woords betrof, dit liefst schriftelijk had behooren te doen;

4e. dat br Marinas, toen hij' bij deze met-gomotiveei-de uitspraak van den kerkeraad zich niet wilde neerleggen en de kerkeraad ook de getuigen niet hoorde, die hij' aanwees, het recht had, naar art. 31 zich tot de meerdere vergadering te wenden;

5e. dat de Classis Amsterdam echter niet geheel ten onrechte, naar art. 30, op de klacht tegen Dr Geelkerken toen nog niet is ingegaan, omdat deze zaak door den kerkeraad niet, was afgehandeld eai de getuigen, door br. Marinus aangewezen, niet waren gehoord, fen derhalve de zaak naar den kerkeraad heeft teruggezonden na de uitspraak van den kerkeraad, die voor tweeërlei uitlegging vatbaar was, verbeterd te hebben en zoowel br. Marinus als den kerkeraad advies te hebbeia gegeiven, hoe het geschil over de „tweeërlei lezing", die van br. jjarinus en die door Dr Geelkerken gegeven van hetgeen hij gepredikt had, door broederlijke samenspreking tot oplossing kon worden gebracht, dat het echter wel te tetrenren is, dat de 'Classis. niet nauwkeurig genoeg ziohi rekenschap gegeven heeft van hetgeen in de zoogenaamde „preekcoupure", door Dr Geelkerken overgelegd, stond, aangezien later gebleken is, dat deze preekcoupure zelf haar reden tot nadenken gaf en het derhalve niet alleen ging om een geschil over tweeërlei lezing;

6e. dat de kerkeraaid ook tdea in gebreke is gebleven de zaak behoorlijk af be handelen, doordat hij a. het advies van de Classis in zooverre niet heeft opgevolgd, ' dat hu' de scln-iftelüke weergave door Dr Geelkerken overgelegd en door de 18 ouderlingen, die de prediking hadden bt'gewoond, als zakelijk getrouv^'^ bevestigd, aan br Marinus niet heeft medegedeeld en b. aan het verzoek van br. Marinus om met zijne getuigen gehoord te worden, ook toen niet heieft volda-an; 7e. dat de gronden door den ikerkeraad opgegeven om dit verzuim te rechtvaardigen, n.l. dat br. Marinus zonder meeï zich had neer te leggen bjj' de rdtspraak van den kerkeraad, dat hij' niet goed gehoord had, dat de door hem aangewezen getuigen reeds persoonlüfc door 'Ör Geelkerken waren gehooid: en wegens do met hen 0: pgedane ervaringen te wraken waren en dat men geen steun wilde geven aan de actie van eear groeg malcontenten, onvoldoende zijn, aangezien do Kerkeraad, dia in zijn protest bij do Synode zoo sterk den nadruk er op legt, dat do bewijslast op den beschuldiger rust, dezen dan ook niet het recht ontzeggen mocht zija getuigen te doen hooren, het verhooren van deze getuigen door dea predikant, tegen wien de aanklacht vras ingebracht, inplaats r.: in door den Kerkeraad geen behoorlijke behiuidcling dezer zaak was, en de handelwijze van den Kerkeraad ook bij' deze tweede behandeling van de klacht van br. Maiinus daarom afkeuring verdient, niet alleen omdat hierdoor aan den eisch vaji het recht niet is voldaan, maar bovenal, omdat daaruit sprak een tekort van herderlijke zorg.ora een bezwaard ge'mcentelid van ongelijk te overtuigen;

8e. dat echter niet minder scherpe afkeuring verdient de houding van br. Mai-inus, die biJ zijn eerste onderhoud over deze zaak, met de wijkouderlingen weigerde naar den predikant te gaan om door diens geschreven „preek" zich te laten overtuigen, dat hij verkeerd gehoord had, en zooivel door zijn uitlatingen toen over Dr Geelkerken gedaan, als later, in zijn tweede protest bij de Classis, over den Korke^ raad in zy'n geheel, zich schuldig heeft • gemaakt, niet alleen a< ui een ongeoorloofd wantrouwen tegenover den predikant, maar ook aan gemis: an eerbied tegenover den predikant en den Kerkeraad, waardoor hij gehaaideld heeft in strijd met hetgeen Gods Woord (1 Tim.. 5:19) en onze Belijdenis Art. XXXI van ons eischt, dat „oen ieder den Dienaar des Woorfs en do ouderlingen der Kerk in bizondere achting behoort te hebben, om des werks wiUe, dat zij doen" en daarover door den Kerkeraad had behooren verm; ulnd te worden; ; i

9e. dat de Classis, toen de Kerkeraad deze zaak niet behoorlijk tot een einde bracht en br. Marinus 15 Nov. 1924 zich opnieuw tot haar wendde, volkomen gerechtigd n-as thans op de zaak zelf in te ^aan, de klacht tegen Dr Geelkerken ingebracht, te onderzoeken en daarover een uitspraak te doen;

10e. dat de kerkrechtelijke bezwaren, zoowel door Dr Geelkerken als door den Kerkeraad viui Amsterdam-Zuid ingebracht, eerst bij 4e Part. Synode van Noord-Holland en daarna bij de Generale Synode, togen de wettigheid van deze handeling der Classis, omdat d© Classis reeds bij haar eerste beslissing 10 Sept. 1924 genomen over de aanklacht van br Marinus een uitspraak had gedaan door te verklaren, „dat liij onjuist gehoord' had", het protest van genoemden broeder togen dat besluit der Classis ging en de Classis daarom dat protest niet in behandeling mocht nemen volgens Art. 31 K. O., maar den protesteerenden broeder had moeten verwijzen naar de Pai-t. Synode, ongegrond zijn, omdat

a. het protest van br. Marinus ging zoowel tegen de handelingen van den kerkeraad, die zijn getuigen niet hoorde, als van de Classis;

b. voorzoover dat protest zich richtte tegen de handelingen van de Classis, dit berustte op het niet onbegiijpelijik misverstand, alsof de Classis in de zaak reeds een beslissing genomen 'had en de Classis volkomen bevoegd was dit misverstand weg te nemen;

'C. de Classis in eerster instantie juist geen beslissing over 'de zaak had genomen, maar den „staat van het geschil" juister had omschreven en de zaak zelf ter afdoening naar den Kerkeraad en br. Marinus had teruggewezen met een advies-aan den Kerkeraad hoe dit geschil op te lossen, en zulk een „advies", hoe te handelen, geen beslissing over de zaak zelf is, weshalve de Classis het recht had, toen het geschil tusschen den kerkeraad en br. Marinus niet behoorlijk opgelost werd, nu zelf de zaak ter hand te nemen;

d. Artikel 31 K. O. reeds daarom hier niet van toepassing was, maar bovendien dit Art. ook niet beteekent, dat, wanneer iemand bezwaar heeft tegen het besluit eener kerkelijke vergadering, hiJ dan niet op herziening van dit besluit bij dezelfde vergadering zon mogen aandringen, en in appèl zou moeten gaan bij een meerdere vergadering, maar aUeen, dat het recht hem gegund wordt in hooger beroep te gaan ten einde het besluit der mindere vergadering, waartegen hij bezwaar heeft, vernietigd te krijgen;

11e. dat de Particuliere Synode van Noord-Holland daarom terecht de bezwaren, door Di' Geelkerken en den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid tegen de behandeling van de zaak-Marinus in tweeder instantie door de Classis ongegrond heeft verklaard, maar dat de genoemde Synode daarbij ten onrechte als grond aanvoerde, dat dit protest niet ontvankelijk was, omdat do Kerkeraad tegen het besluit der Classis van 10 December 1924 niet in appèl w-as gegaan bij de Particuliere SynO'de en zoowel Dr Geelkerken als de Kerkeraad door aan de behandeling der zaak in tweeder instantie zelf mede te werken, getoond hadden geen kerkrechtelijke bezwaren te hebben - aangezien Dr Geelkerken i-oeds terstond op de Classisvergadering van 10 Dec. 1924 en de Kerkeraad op de Classisvergadering van 18 Maart 1925, toen de zaak in behandeling kwam, geprotesteerd hebben en een deelnemen aan een 'handeüng onder protest niet beteekent, dat men zijn kerkrechtelijke bezwaren varen laat;

12e. dat de Deputaten door de Classis 10 December 1924 aangewezen oml nu de ? aak nader te onderzoeken ea de Classis van advies te dienen, zich wel behoorlijk van hun taak hebben gefcwelsn door br. Marinus' en zijn getuigen te hooren, maar dat ziJ verplicht w^iswn geweest

a. br. IMarinus te vermanen wegens zijn vToegere uitlatingsn aangaande Dr Geelkerken en zich niet hadden mogen tevreden stellen daarmede, dat br. Marinus de facto deze uitlatingen terugnam door de verklaring, dat hij' ziJn aanklacht zou terugnemen, wanneer Dr Geelkerken verklaarde, het hem ten laste gelegde bedoeld noch gezegd te hebben;

b 'br.. Marinus evenzeer ernstig te vermanen oyer de beschuldiging zonder genoegzaam bewijs door hem in zijn bezwaarschrift biJ: de Classis ingebracht tegen den Kerkeraad, dat deze door onachtzaamheid en het niet naar den eisch der ambtelijke roeping hooren naar wat in de prediking verkondigd werd, zich buiten de bevoegdheid had gesteld om over de waarheid zijner beschuldiging te oordeelen, waardoor de eer der ambtsdragers werd gekrenkt;

c. in hun rapport aan de Classis mededeeling te doea van het resultaat van hun onderzoek naar de getuigenissen van . de brs Vree, Kransen' en Van der Lichte, welke getnigönissen omtrent hetgeen Dr Geelkerken in een pai-ticulier onderhoud tot hen gezegd zou hebben, door Dr Geelkerkeii waren weersproken of op oen andere wijzei uitgelegd;

13e. dat de Classis, die nu over de al of niet gegrondheid van de aanklacht van br. Marinus „dat Dr Geelkerken door hetgeen hij verkondigd had, de waarheid van het duidelök. bericht der H. Schrift over de eerste zonde der mensoliian, wat de toedracht der feiten betrof, zooal niet loochende, dan tooh in twijfel trok en als onwaarschij'nlijk verkondigde", te oordeelen had en stond voor de moeilijkheid van de „tw-eeërlei lezing", die van br. Marinus door zijn getuigen bevestigd en die van Dr Geelkerkeki, bevestigd door de 18 ouderlingen, die de prediking hadden bijgewoond, is uitgegaan van de onderstelling, dat uit de door Dr Geelkerken overgelegde „preek-coupure" bleek, dat door hem erkend en verkondigd was, dat we in Genesis .3 te doen hebben met de Goddelijke bekendmaking van h - t historische feit van den zondeval en daarom in zoover.? de aanklacht van br. Marinus ongegrond was gebleken, ma r dat daarmede nog niet was vastgesteld, dat Dr Geelkorkc^i heel het verloop van het verhaal, dat in Genesis 3 voor

ons ligt, als liistorie aanvaardde en verkondigde, aangezien hij in deze preekooupur© wel verklaard had, dat het moeilijk was uit te maken, hoe aUeriei b^zonderheden, in Genesis 3 ons bericht, moesten worden uitgelegd en daarvan evenveel „verklaringen" zijn als geleerde uitleggers, maar zich over de historische betrouwbaarheid van deze nadere bijzonderlieden niet had uitgesproken, terwijl hiertegenover stond de verklaring van br. Marinus en zijn getuigen, dat Dr Geelkerken deze bijzonderheden, zooals den boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en , haar spreken, deii boom des levens voor beelden of voorstellingsvormen had verklaard, die God gebruikt had, pm hetgeen voor ons onbegrijpelijk was, ons verstaanbaar te maken, weshalve de Classis terecht oordeelde, dat hierover nog een nadere veriklaring van Dr Geelkerken moest worden gevraagd, ten einde de geheele aanklacht als ongegrond te kunnen afwijzen;

14e. dat het vragen van ? ulk een nadere verklaring volkomen geoorloofd was, omdat

a. de door Dr Geelkerken overgelegde „preek-coupure" geen woordelijke, maar een zakelijke weergave van het gesprokene was en daarin juist datgen© ontbrak, dat dienen kon om de ingediende aanklacht te weerleggen;

b. hiermede niet gehandeld werd tegen den rechtsregel, dat van een aangeklaagd© niet het bewijs mag gevorderd worden van zijn onschuld aangezien de Classis zoodanig bewijs niet van Dr Geelkerken vroeg, maar alleen d© verklaring, dat hiji het hem ten laste gelegde noch gezegd noch bedoeld had en met deze verklaring zonder meer, die niet anders dan een ontkenning inhield, tevreden zou zijn geweest;

c. hiermede Dr Geelkerken met gekrenkt werd in zijn ambtelijke eere, alsof hiJi alleen ter wille van br. Marinus en om hem te bevredigen, deze verklaring moest afleggen, aangezien de bedoeling der Classis juist was Dr Geelkerkens eere te handhaven en uitsluitend op een ontkennend© verklaring zijnerzijds de geheele aanklacht ongegrond t© veriklaren;

d. de kerkrechtelijke bezwaren door Dr Geelkerken in de Classis aangevoerd tegen het ^afleggen dezer verklaring, geen steek houden, en al zou hij ook in rechte niet verplicht zgn geweest dez© verklaring af te leggen, toch als christen en vooral als Dienaar des Woords de zedelijke verpUchtiag op hem rustte door het afleggen dezer verklaring d© bezwaren weg te nemen van br. Marinus en de Classis genoegzamen grond te geven de aanklacht af te wjjzen naar Matth. 5:41;

e. het moreele bezwaar, door Dr Geelkerken genoemd, dat hij jn goede consdentie deze verklaring niet kon afleggen, omdat uit den aard der zaak in hetgeen br. Marinus beweerde wel ' iets, hoe weinig ook, zijn moest, wat inderdaad door hem goïegd en dus ook bedoeld was, zij' het ook met een andere strekking en in ©en ander verband, zoodat waai en onwaar, in hetgeen hij beweerde, gehoord t© hebb©n, dooreengemengd waren, wel juist was, maar dit bezwaar gemakkelijk had kunnen ondervangen worden, doordat Dï Geelkerken dan had aangewezen wat waar en wat onwaar was;

15e. dat het standpunt door Dr Geelkerken ingenomen, dat wanneer de Classis toch een zoodanig© verklaring van hem verlangde, ziji dez© alleen verki-ijgen kon óf door de vraag via den kerkeraad tot hem te richten, óf door het onderteekeningsformulier in werking te steUen, kerkrechtelijk niet juist is, omdat:

a. er geen bepahng is in onze Kerkenorde, waaruit zou volgen, dat een Classis, wanneer bjj haar een aanklacht is ingediend tegen een predikant, hem deswege zelf geen vragen zou mogen stellen, maar dit alleen via den Kerkeraad zou mogen doen;

b. ai is het houden van toezicht op d© Dienaren des Woords blijkens art. 23 en het bevestigingsformulier der ouderlingen inzonderheid aan de ouderlingen opgedragen, daaruit niet volgt, dat d© Classis ni©t een zelfstandige taak heeft om toezicht t© houden op d© zuiverheid der leer, aangezien deze taak blijkens Artt. 44 en 79 K. O. evenzeer aan de Classis is opgedragen en deze hierbij een zelfstandige-roeping heeft;

o. al is het weaschelijk - ten eind© een conflict tusschen Kerkeraad en Classis, te vermijden, wanneer zulk ©en aanklacht tegen den predikant wordt ingediend en de Kerkeraad dez© aanklacht ongegrond heeft verklaard, en daarom ook het stellen van zulk© vragen afkeurt, omdat hiJ' daarin ©en krenking ziet van de eer van zijn Dienaai' en een in het ongelijk stellen van den Kerkeraad -, dat de Classig den Kerkeraad tracht t© overtuigen van de hoodzakelijkheid harer handelwijze, hieruit toch niet volgt, dat de vragen alleen via den Kerkeraad tot den predikant mogen gericht worden, aangezien dan d© Kerkeraad over deze vragen zou te besüssen hebben, en het recht dor Classis zou worden verkort;

(Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 maart 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Gonclusiën van het Raggort der Kerkrecbtelijk Commissie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 maart 1926

De Reformatie | 8 Pagina's