GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenlge bezwaren tegen professor Vlsschers „Paradijsprobleem".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenlge bezwaren tegen professor Vlsschers „Paradijsprobleem".

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

, Openbaring en mythologie.!

Het staal voor ons dus zóó: wanneer de Schriftii ons gegevens biedt omtrent een stuk Oude Oostersche Kuituur en de opgravingen en andere onder-., r zcekingen komen daarnaast ook met gegevens aan-; ! dragen, dan mogen de Sohriftgegevens — wij hebben 't na tuur] ijk over zuivere gegevens, niet Ojver. wat men er alzoo heeft bij gefantaseeriü|||i8^ilg naar die andere, maar behooren die andere juist naar de Schriftgegevens worden uitgelegd.

De Schrift is niet alleen principie van uitlegging voor zichzelf, maar zij is ook noirmatief voor alle menschelijk leven, ook voor de wetenschap' en met name voor de wetenschapi der Oosterscihe kuituur.

Niet dat men heel het vroegere Ooistersche kultuurleven uit de Schrift kan konstrueeren — zij is geen handboek voor algemeene kultuurge-

schiedenis — maar de gegevens, welke zij daaromtrent verschaft mogen niet verwaarloosd; deze staan onomstootelijk vast, terwijl die van de wetenschap altijd een graad van onzekerheid in zich bergen; deze dienen om heel xdat, kjltuurlsven te beoiordeelen. , 'M^^^^, v i g V

Dat oude reformatorische piinoip-e, dat de Schrift haar eigen uitlegster is en dat zij tevens no-rmatief is voor alle menschelijk kennen, wenschen wij in zijn volle konsekwentie te handhaven.

Dat zeggen wij niet alleen tegenover prof. Visstherj, maar oofe tegenover anderen.

Er is op dit gebied reeds te veel gesjacherd.

Daaraan dient een einde te komen.

En spioedig ook.

Men ziet aan prof. Visscher, . waar men belandt, wanneer men aan dit geven en nemen mee doet.

Qgiï^i^/Schrift goed te kennen, zou men, als men de konsekwentie trekt van prof. Visscher, eigenlijk eerst de mythologie, de godenleer der O'ude heidenen moeten bestu dee ren.

Dat dit niet te stont is gesproiken, bewijzen de volgende uitspraken.

„Maar de wijze, waarop Mozes aan h, et Babylonisch epos herinnert, toont, dat voor hem deze reminiscentie slechts een middel is, niet alleen om het anti-goddelijk karakter der ^Babylonische religieuse ciütuur te teekenen naar haren oorsprong, maar ook om te verkondigen, dat dit Babylonisch middel tot den ondergang is voorbestemd." (hl. 119). '

Prof. Visscher twijfelt er dus niet aan of het verhaal van. deai val bevat herinneringen aan, toespelingen op het Babylonisch epos.

Andere mogelijkheden ziet hiJ! niet.

Wie de bedoeling der Schrift opi dit p^unt wil verstaan, moet op' de hoogte zijn van.^e Babylonische mythologie. ^ & S»«S%s^M*».p-« •

Dan begrijpt hij eerst, dat Mozes hier niet heilige historie heeft willen geven, opdat de volgende geslachten zouden weten wat God gedaan en wat de mensch misdaan heeft, hoe de scihspiping heeft plaats gehad en hoe de zonde is ontstaan; maar • dal het zijn eigenlijke oogmerk was om de Babylonische mythologie te bestrijden.

Doch, niet alleen de boeken van Mozes, maar ook dat van Daniël en vele psalmen kunnen volgeus hern tot recht verstand slechts van uit de mythologische voorstellingen worden begrepen.

„Ook is .het duidelijk, dat voorstellingen uit het Babylonisch epOiS niet slechts door Daniël gekend zijn, maar ook met een geheel nieuwen inbond gyoorzien, als elementen gebezigd worden voor zijne •profetische beeldspraak. Trouwens, tal van plaat-Isen ook in de Psalmen, verraden bekendheid met $Le in Babyloai gangbare mythologische schepping, |waarvan de gewijde schrijvers zjch bedienen als van Jloëtische beelden (Os. 74:13—17), om dehun, ge-^öpenbaarde waarheid Gods te vertolken." (bl. 120).

f. De poëtische beelden van de psalmisten zijn dus iiiiet oorspronkelijk, zijn niet ontleend aan de algemeen e Oostersche voorstellingswereld, maar. zijn bepaaldelijk overgenomen uit de Babylonische mythologie.

Dat weet prof. Visscher heel sekuur.

Een andere verklaring bestaat voor hem niet. Op bl. 122 heet het: „Daarom hebben zij (n.l. de heilige mannen) hare mythologische beelden aangegrepen om er de geestelijke historie der menschheid mede te beschrijven en hunne' tijdgenooten van de ' mythen terug te voeren tol de elementen eener historische traditie, die haren invloed geoefend bleek te hebben ''op de poëtische scheppingen der heddensche religie", (bl. 122).

Op het laatste deel van dit citaat kom ik straks nog even terug. Maar volgens het eeirste deel is feie Schrift vol mythologische beelden.

**'0p bl. 133: „Het paradijsverhaal laat wel steeds een B abylonischen achtergro-nd doorschemeren in het materiaal, waaruit het werd opgebouwd, maar het bijzondere licht der frodsopenbaring geeft aan alles een ander karakter.

Op bl. 156: „Hij (n.l. Mozes) ontdeed wat van de oudheid door den weg der traditie tol hem gekomen was, van alle mythologische inkleeding van den natuurdienst der heidenen".

Op bl. 163: „Het valt O'ok hierbij' (n.l. bij de Cherubim) weer in het oog, dat Mozes op een a ^eer bijzondere wijzie gebruik heeft gemaakt van elementen aan de Babylonische religie ontleend".

Ons dunkt: met deze uitspraken kunnen wij wel olstaan.

Het geldt hier niel een los uitgeworpen woord, n een onbewaakt oogenblik aan den mond ontlipt, maar een weldoordachte theorie van prof. isscher.

En deze theorie komt hierop, neer, dat de Schrift op tal van plaatsen mythologisch is naar den vorm, Godsopenbaring naar den

inhoud. 'ISfcS-, . Hiermee nu mogen wij 'ons nimmer vereenigen.

Vooreerst al niet, omdat wie den inhoud wil doorzien, den vorm moet kennen. Alle christenen zou dus moeten worden aangeraden ijverig de Babylonische mythologie te bestudeeren. Ten onrechte heeft Lukas de Bereeers gep'ïezen, omdat zij dagelijks de Schriften onderzochten. Hij' had hun liever een vermaning moeten toedienen omdat ze daarnaast nog niet het Babylonische epos onderzochten.

Vervolgens niet, o m d a t h i e r d e b ij z o n d e r e openbaring in haar karakter wordt aangetast. Op bl. 122 (zie bove'U) schrijft prof. Visscher, dat de heilige mannen door de mythologische beelden hun tijdgenooten van de mythen wilden terugvoeren tof de elementen' van een historische traditie. Daaruit volgt dus, dat, wat de Israëlieten ten tijde van Mo'zes wisten van schep^ ping en val, een mengeling, was van traditie-kern en mythologie, waartusschen zijzelf niet meer schiften konden. Hetzelfde blijkt ook uit het citaat op bl. 156. Prof. Visscher schijnt te meenen, dat er in den tijd, welke aan de dagen van Mozes voorafging geen traditie bestond, waarin de bijzondere openbaring eenigszins zuiver werd bewaard. En de bijzO'Udere openbaringen aan Abraham, Izak en Jakoh gegeven, schijnt hij' niet mee te tellen. Dat is een misgreep, die zich wreken moest. Want indien mc'n naleest al wat over de aartsvaders geschreven staat, vindt men dan in hun woorden eenig spoor van Babylonische mythologie? De roeping van Abraham wordt door prof. Visscher miskend. Zij had immers ten doel om hem af te zonderen van de volken opdat de bijzondere openbaring een eigen bedding zoude^ verkrijgen. En de bijzondere opienbaring we> rd in rijke anate zijn deel. Godzelf vroeg, of Hij' iets voor zijn vriend Abraham zou verbergen. Zou Abraham, stel dat hij er oioit in verstrikt ware geraakt, die mythologische voorstellingen in den omgang met God niet kwijt zijn geraakt? Of ZO'U de stroom der bijlzondere openbaring in Mozes' dagen reeds zijn verzand? .Volgens onze .Belijdenis is er altijd , een kerk geweest, , vermits Christus een eeuwig Koning is en Hij niet zonder onderdanen kan zijn. En een kerk kan niet bestaan, zonder bijzondere openbaring. Met zulk een rechtstreeksche, niet door de Babylonische mythologie „vermittelte" bijzondere openbaring vóór Mozes houdt hij absoluut geen rekening. Ja, de vraag rees dikwijls bij ons op: laat prof. Visscher feitelijk niet de bijzondere opienbaring bij Mozes beginnen en vereenzelvigt hij niet bijzondere openbaring met Schriftopenbaring? Pïof. Visscher heeft dit probleem' liiet doorgedacht. Anders zou hij niet zulke onrijpe' denkbeelden hebben voorgedragen, welke een gevaar beteekenen voor de Gereformeerde waarheid.

Eindelijk kunnen wij de theorie van prof. Visscher niet aanvaarden, omdat zij zoowel de geloovige als de ongeloovige wetenschap te vriend wil houden. Om zijn uitgangspunt zullen de Pan-babylonisten hem gaarne het epitheton „wetenschappelijk" bezorgen. En om zijn konklusies zouden geloovigen oppervlakkig kunnen O'Ordeelen: hij komt toch bij ons uit. Maar men mag niet onopgeiherkt laten, hoe prof. Visscher telkens een duikeling moet maken om met zijn voeten op Gereformeerden bodem terecht te komen. Bij deze 'duikelpiartij, in dat hinken opi twee gedachten mogen wij hem niet volgen. Dan verkiezen wij liever door de ongeloovige wetenschapi als „onwetenschappelijk" te wo'rden uitgekreten.

Wij als Gereformeerden nemen daarom een geheel ander standpunt in.

Het is alleszins aaimemelijk, dat het scheppingsen valverhaal lang vóór Mozes is bekend geweest.

Zij, die echter afweken van de waarheid', hebben deze openbaring verbasterd. Zij hebben ze met allerlei fantasieën opgevuld. Zoo zijn de mythologieën ontstaan.

Maar daarnaast deed God in Zijn groote genade de lijn der bijzondere opienbaring doodoopien. Zoobereikte zij Mozes, die verwaardigd werd de ec'rste schrijver van de Schriftopenbaring te zijn.

Dat er nu tusschen de mythologische verhalen en het Schriftverhaal een paar piunten van overeenkomst zijn, is geheel natuurlijk.

Want hoever de mythologie zich ook van de openbaring verwijderde, een zekere verdunning hield zij er nog wel van over.

Doch het was zeer weinig.

Te weinig om er God en Zijn scheppingsdaad en 's meaischen val uit te kennen.

Zij, die objektief Openbaring en Mythologie vergeleken, kwamen tot het resultaat, dat tegenover de enkele pimten van overeenkomst staat ©en hemelsbreed verschil.

Gaarne zouden wij vernemen wat er tegen dit standpunt wetenschappelijk kan worden ingebracht.

Misschien wil pirof. Visscher daarover nog weleens nadenken.

HEPP!.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenlge bezwaren tegen professor Vlsschers „Paradijsprobleem

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's