GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

R. J. de Stoppelaar, „Glanzende Dagen".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

R. J. de Stoppelaar, „Glanzende Dagen".

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meermalen reeds kwamen bij 'onze besprekingen 'van nieuw-verschenen uitgaven aan de orde de boeken van R. J. de Stoppelaar, den natuur-minnenden predikant uit het Friescihe waterland.

Uit zijn „Door Zon en Wind", „Zon op de golven" en z'n bijdragen tof het standaardwerk „De Roep der velden" hebben we hem leeren waardeeren als kenner bij uitnemendheid van de levende natuur, van planten en vogels, van watergasten en rietbewoners, van het groote en kleine, dat de schoone schepping te genieten ©n te bewonderen geeft. De Stoppelaar is een jager zonder ge-^ weer, maar die nochtans altij'd thuiskomt met' rijken buit, een, zwerver door weer en wind, maar voor wien dat zwerversbestaan weelde beteekent. Want onder den wijden hemel, die de Friesche plassen overkoepelt, vindt hij altijd weer nieuwe wonderen van wijsheid en schoonheid, ziet hij in elk jaargetijde en bij iedere weersgesteldheid dingen, die zijn belangstelling wekteen, ontdekt hij hoüderdvondige levensactiviteit, even rijk in verscheidenheid als in openbaring.

En dat niet alleen. Hij weet ook van zijn ervaringen en ontdekkingen te vertellen, zóó, dat wie hem hoort, gehoeid wordt als door ©en verhaal. Hij legt zijn indrukken vast in geschrifte. En dan heeft hij niet een beschrijving in uiteenzet­ tenden vorm, maar hij neemt zijn lezers mee op zijn tochten over de meren en door de greiden: .hij doet ze zelf zien, wat hij aanwijst, h\} doet ze meeleven in dat wat hem interesseert. Door den pittigen stijl en de kleurigheid der woorden maakt hij zijn boeken tot. natuur-romans, als we dien term hier eens mogen gebruiken, boeken, die gesierd worden door al de qualiteiten die den roman eigen zijn. Zoo nemen zijn geschriften een eigen plaats in in de nieuwere literatuur, belangrijk door inhoud en vorm beide en van waarde voor ieder, die bij zijn lectuur in ©en gezonde, verrijkende sfeer wenscht te verkeeren.

Aan de genoemde boeken nu voegde de Auteur kort geleden een nieuwe proeve toe met z'n „Glanzende dagen". 1) En ook deze nieuweling heeft beteekenis genoeg, om er een afzonderlijk artikel aan te wijden.

De Stoppelaar vindt zijn kracht in korte, opzichzelfstaande schetsen. En die geeft hij dan opisöhriften in overeenstemming met hun karakter: verhalen van levensactiviteit. Heel sterk '^omt dat uit in dit nieuwe boek. Het bevat 36 stukken, meerendeels slechts enkele bladzijden groot, die titels dragen als: , , Een onverwachte gast", „Een duivenhistorie", , , Pietje Knikkebol", „Die Filosoof van de boierderij", „T'wee verongelukte vliegers", e. d. En als men. zulke aanlokkelijk aangekondigde verhalen gaat lezen, krijgt men ook werkelijk een vertelling te genieten, spannend van gebeuren ©n tegelijk sprankelon'd van humoristische teekening.

Juist deze schetsen zijn het, die aan dit boek de frJKhheid geven van het nieuwe. Want ze staan als ietwat andersoortige bijdragen naast die van het gewone type, zooals we dat uit dte vorige geschriften kennen.

Daarmee is niet gezegd, dat deze laatste van een minder gehalte zonden zijn. Integendeel, ze & oen voor de beste verhalen uit „Door Zon en Wind" of „Zon opi de golven" niet onder. „Geurende planten in het riet" b. v. of „Komend - Voorjaar", „Lente in den Vijver" e. d. zijn als natuur^ schilderiien, die aanstonds Öe kunstenaarshand verraden. En ook onder de meer impressionistische schetsen zijn er verscheidene, die fijn zijln als een gedicht. We noemen ten voorbeeld , , Zomerweelde en weemoed", waarin de Schrijver zijn stemming weergeeft als de zomerglans versterven gaaf; J, Wat er nu slaapt in mijn tuin", die vertelt hoe de egel en het hagedisjie. zich tot hun winterslaap bereiden; „Het Gouden feest van den Zomerdag", de lyrische beschrij'ving van den zonsopgang op een mooien Juni-morgen. Dat alles is aan het beste uit „Zon op de golven" minstens gelijkwaardig. Misschien is dan ook wat we bedoelen 't best aldus aan te geven, dat tegenover het meer algemeene van deze schetsen het bijzondere yan de kleine gebeurlijkheden in de bovengenoemde opden voorgrond komt. En dat bij'zondere maakt z©' dan ietwat andersoortig.

Zoo is „Twee verongelukte vliegers" een bespie-, geling over twee doode vogels, ©en lijster en een kraai. En die bespiegeling is geworden tot een dramatisch verhaal: klein gebeuren (de lijster is door een kerkruit heengevlogen en de kraai door een moordenden kogel achterhaald), maar in zijn tegenstelling van rappee levendigheid en droeve geiDrokenheid tóch aangrijpend. Zoo is „Pietje Knikkebol" het verhaal van een kwiek en monter tureluur tj e, dat door ee^n of andere onnaspeurlijke oorzaak vleugellam is., en nu nog maai' met pittige kop-bewegingkjes bij den vijver in de Stoippelaars tuin rondtrippelen kan: klein gebeuren alweer, maar evenzeer een gebeuren waarin tegenstelling diepite brengt. En —om een derde voorbeeld te noemen — in „De Pet vol", een schets, die vertelt hoe de Auteur op zoek toog naar k'ievitseieren, krijgen we te genieten de kostelijke beschrijving van de verbazing van het kievitspaar, als het wijfje eieren legt, welker schaal niet de gewone kleur en spikkeling vertoont, een miniatuur-in-woorden weer, maar even verrassend varr inbond als van beelding. In zulke schetsen („Dorpsidyll©", „Het einde van Pittah", e.d. zijn van denzelfdén aard) leeft het bijzondere der simpele natuur-gebeurtenissen; ze brengen de teekening van heel alledaagsche werkelijkheid, maar die teekening is zoo', dat een boeiend verhaal ontstaat, waarin de lezer meeleeft, als stond hij naast den Auteur te kijken.

En zoo is het ook in die stukken, waarin de Schrijver vertelt hoe d'e menschen in zijn pastorie komen, met vogels die ze niet kennen, een roerdomp, een dodaars, een kerknil, e. d. en dan met nieuwsgierigheid zijn bewegingen volgen, als hij probeert met de schuwe gevangenen op' goeden voet te raken. Zo^o goed als de dOirpelingen üjkt men dan toe, met verbazing Oiver de kennis van dier-psychologie, die de Stop'pelaar aan den dag legt en met bewondering voor zijn scherpe opmerkingsgave. Heel het boek door treft die trouwens, in elke schets en op scihier iedere bladzijde. Of hij van zijn vogels en planten vertelt, dan wel van de mensehen en hun gewoonten (in de scihets: „Cato's verwachting" of „D'e S.uteler", d.i. de venter, die met z'n schuit de boerderijen langs trekt), altijd is de visie even fijn. De lectuur van dit nieuwe boek is 'dan ook voortdurend een genot, en bateekent een verrijking van, inzicht in de woaidere harmonie der schepping en van haar grootheid juist in het kleine. Van deze „Glanzende Dagen" kan waarlijk op den lezer afstralen ©en glans van de heerlijkheid van den Schepper, die dit alles met onnaspeurlijke wijsheid heeft gewrocht. De Schrijver zelE spreekt zelden yan die dingen, al is er in dit opzicht in „Glanzende Dagen" ook meer achtergrond dan in de beide andere boeken, maar bij den aandachtigen en genietenden lezer rijzen die gedachten vanzelf, naarmate hij' verder leest. En dat i.s zeker niet het minste element van de beteekenis, die het boek' heeft.

Mogelijk doen we de lezers, die nu al herhaaldelijk van de Stoppelaai's werk hebben gehoord, een dienst, met de weergave van een enkel fragment uit dit boek. We kiezen dïin zoo één, 'dat tegelijk het humoristische vam zijn stijl doet zien, een stuk uit „De Filosoof van de Boerderij". De boerderij en .quaesti© is die van Sijb©, de Stoppelaars overbuur, ©n de filosooif is

de groote oude reuzezeug.... de wijsgeer bij uitnemendheid, die alles en alles op' de zathe (=: de hoeve), waarin eenig spoor van wijsgee-' rige bezonkenheid aanwezig is, verre overtreft. Ik heb haar zien geboren worden met elf broertjes en zusjes, haar zien opgroeien tot loop'er, die als de beste mee de honger-aria gierde oim den leegen trog, haar een ring door de neus zien knijpen en ten slotte als fok-zieug een eigen huis betrekken op een stukj'C land naast de boerderij, een manshoog driehoekig getimmeii©. Door eenige moèderschappien heen heeft zij zich hier ontwikkeld in de lengte en de breedte toit ©en spek-en-ham-kolossus ©n in de diepte tot een wezen met een volstrekt onverstoorbare gemoedsevenwichtigheid.

Alle deugden van. een wijsgeer zijn de hare. Zij heeft nooit haast. Van vroeg opistaan hondt 'zij' niet. 's-Morgens laat ze de zion eerst lekker op haar geteerde huis schijnen voor ze haar snoet uit de poortvormige opening steekt en zittend op haar hammen met kalm neiisbeweeg de weersgesteldheid opneemt. Valt dit goed uit, dan gn.uft ze de zon een paar keer toe, om dgiarna te zien wat Sijbe in haar trog lieeft gegofen. I-angzaam slurpt de groote bek wat in de slobber van wei en maismeel' om. Ze eet om te leven. Gnuf! Gnuf! Den trog leegmaken doet ze nooit, laat ze aan de eenden over, die dra komen aanwaggelen, terwijl zij haar morgenwandeling doet langs de drie slooten en het hek die haar domein begrenzen. Met hangenden kop, de groote flapooren diep oiver de oogen, den krul stevig in den staart, slingert ze zich rustig voort, als in zwaar gepeins, soms even stilstaande in onderbewustelij'k© bezinning, even zwaaiend met het aanhangsel of in vluchtige heffing van den kop een glimp' van de buitenwereld in zich opnemend ... ..

De geheele wereld laat haar koud. Voor niets en niema.nd heeft zij oog. Noch voor de dompelende eenden in de sloof, of voor den haan, als hij op haar hok staat te kraaien met kleppende vleugels, voor paard noch koe, voor antoibus noch hooiwagen. Het grootste deel van den dag verdroomt ze achter in haar huis met den rug naar de wereld toe. Terwijl de met asphaltpapier bekleede planken van haar verblijf dan soms zoo heet zijn van de zoh, dat ge er uw hand niet op kunt houden, ligt ze onverstoorbaar te snurken en zwijnsche prohlemen op te lossen. Diogenes zocht nog een menscih.... maar wat zij zoekt? Sijbe ziegt, dat het ©©n hondsoh creatuur is, waar niets geen aardigheid aan is. , ", Als ze er niet waren voor het spek, hadden ze absoluut geen reden van bestaan". Zou 'dat haar zoo-cynisch maken? Zoo stil en eenzaam?

Van zulke teefeenende fragmenten is het boek' vol. Wie van deze soort lectuur houdt, kan er te kust en te keur van genieten. En hij zal de Stoppelaar dankbaar zijn voor dit mooie nieuwe boek'.


Mevenals de vorige boeken uitgave van A. G. Solioon-; derbeek, Laren. -

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

R. J. de Stoppelaar, „Glanzende Dagen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's