GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inzoover Dr v. d. Vaart Smit zicli op Calvijn beroept is de stand der kwesüe deze: lo. Calvijn kent volgens Dr v. d. V. S. geen bijzondere sacramenteele genade.2o. Calvijn leert volgens hem. dat er zonder persoonlijk gelocfsa-.nvaarden, alzoD zonder dadelijk geloof, geen sacrament bestaat.3o. Calvjjn zou de meening zün toegedaan, dat de doopsgenade in de eerste plaats bj den doop van het kind aan de ouders wordt geschonken.4o. Het kind zou eerst deel krijgen aan de doopsgenade, als het lot zün verltand is gekomen.5o. Dr V. d. V. S. ziat daarbij aE van de ons verborgen inwerking Gods op de «iel van het kind, omdat, gelijk uit de strekking van zün betoog blijkt, deze inwerking, zoo ze bestaat, in geen geval als sacramenteele genade kan worden opgevat.Bij den doop van een kind staat het naar deze voorstelling alzoo: lo. het kind ontvangt alleen het uitwendig doopteeken, maar niet de doopsgenade; 2o. de ouders ontvangen niet het uitwendig doopsteeken, maar wel de doopsgenade.Uit de aangevoerde citaten bleek reeds, hoe onjuist dit beroep op Calvün is.

Verkeerde wisselstand. IX.

Zoo kwamen wij dan tot de konklusie, dat in deze kwestie Calvijn en Dr v. d. Vaart Smit letterlijk op elk punt tegenover elkander staan.

De citaten hiervoor zouden gemakkelijk te verdubbelen zijn.

Wij meenen echter, dat wij reeds meer dan genoeg hebben aangehaald om het bewijs te leveren.

Van een tekort aan argumenten zal men ons niet kunnen beschuldigen.

Eén passage dient echter nog onder de aandacht gebracht, omdat men die licht zou kunnen misverstaan.

Zij betreft hel nul van den Doop.

Calvijn noemt tweeërlei nut, zoowel voor de ouders als voor het kind.

Hij schrijft: „Want door het teeken Gods aan het kind medegedeeld, wordt de beloftenis, die den godvruchtigen ouderen is gedaan, gelijk als door een ingedrukt zegel bevestigd en vast en bondig verklaard, te weten, dat de Heere niet alleen himlieden, maar ook hun zaad tot een God zal wezen, en dat Hij niet alleen henlieden met Zijn goedheid en genade wil achtervolgen, maar ook hun kinderen en nakomelingen tot in liet duizendste geslacht. En dewijl hierin de zeer groote goedertierenheid Gods zich vertoont, zoo geeft ze vooreerst een ruime stof, om zijn eer en heerlijkheid te verkondigen, en overstort de godvruchtige harten met een zonderlinge blijdschap, waardoor zij meteen krachtiger opgewekt worden, om zulk een vriendelijken Vader wederom lief te hebben, dien zij ook bezorgd zien voor hun nakomelingen. En o£ iemand hierop wilde zeggen, dat de belofte Gods alleen geiioeg behoorde te zijn, om de zaligheid van onze kinderen te bevestigen, zoo acht ik op zulk zeggen niet, overmits het God anders heeft goed gevonden, die, gelijk Hem onze zwakheid zeer wel bekend is, ons in deze zaak zooveel heeft willen toegeven en tegemoet komen. Die derhalve de belofte Gods aangaande het uitbreiden vaii Zijne barmhartigheid op hun kinderen omhelzen, die moeten bedenken, dat zij uit kracht van hun ambt gehouden zijn hun kinderen voor de gemeente te stellen, om die met het teeken der barmhartigheid te laten teekenen, en daaruit zichzelve tot een vaster vertrouv^'en te versterken, als zij voor hun oogen zien, dat het verbond des Heeren in de lichamen van hun kinderen wordt ingedrukt". (IV, 16, 9).

Calvijn acht dus het nat van den kinderdoop voor de ouders niet gering.

Zij zelf worden daardoor versterkt in hun geloot aan de verbondsbelofte.

Er gaat van het teekeu en zegel, dat de kinderen ontvangen, tot hen een verklaring uit.

Met die verklaring moeten zij zichzelf versterken.

Doch Calvijn wacht er zich wel voor te beweren, dat ook de ouders de beteekende zaak verkrijgen. "-'-vlï^iSS; .'". ' •'•.'^\xS'i'

Meer dan een bevestiging en verklaring beko-• men zij niet.

Die is van hooge waarde.

Zij strekt tot rijken troost.

Maar een sacrame-iteele beteekenis heeft zij voor hen niet.

Trouwens, elders breidt Calvijn die bevestiging en verklaring van de verbondsbelofte tot de geloovigen in het algemeen uit.

Tot de gansche gemeente, in wier midden de Doop wordt bediend.

Hij zegt: „Hierop, hierop is de satan voorwaar uit, wanneer hij den kinderdoop met zoo groot geweld bestormt, opdat nemielijk deze betuiging en dit teeken uit het midden worde weggenomen en dat alzoo de belofte zelve, die daardoor voor onze oogen gesteld wordt, eindelijk allengskens verdwijnen mocht" (IV, 16, 32).

Bij elke Doopsbediening wordt alzoo de belofte Gods aan de geheele gemeente voor oogen gesteld.

Het is er satan om te doen de geheele gemeente van den troost, welken de kinderdoop ieder geloovigo schenkt, te berooven.

Hoezeer Calvijn wezen en nut van elkander onderscheidt, blijkt wel uit wat hij omtrent de gedoopte kinderen verklaart. „De kinderkens ontvangen ook eenig voordeel uit hun doop, dewijl ze, in het lichaam der kerk ingelijfd zijnde, den anderen lidmaten te aangenamer zouden zijn en destemeer bevolen. Daarenboven, wanneer ze groot worden, zoo worden" ze door hun doop niet slechtelijk vermaand en opgewekt tot een ernstige begeerte, om God te dienen, van wien zij door het openlijke teeken der aanneming, tot Zijn kinderen aangenomen zijn geweest, eer ze vanwege hun teere jonkheid Hem voor hun Vader bekennen konden. Eindelijk moet ons deze bedreiging zeer verschrikken, dat God dien zal straffen, die veracht Zijn kind met het teeken des verbonds te teekenen, omdat door zulk een verachting de aangeboden genade verworpen en gelijk als afgezworen wordt" (IV, 16, 9).

Wie nu met elkander vergelijkt de uitdrukkingen, welke Calvijn voor de sacramenteele werking zelf heeft gebruikt en deze, waarin hij het nut of voordeel aan den Doop verbonden beschrijft, merkt aanstonds op, dat de eerste meer centraal is, de laatste meer den omtrek van het zieleleven raakt.

En waar Calvijn uu alleen bij de ouders van nut en voordeel van den kinderdoop spreekt, ^ .v; olgt daaruit, dat zij zulk een centrale werking niet ondervinden.

Het gevoelen van Calvijn kan dan aldus' wwden geresumeerd:

lo. Er is een bijzondere sacramenteele genade, welke betrekking heeft op het zaad des geloofs.

2o. Voor het ontvangen van de beteekende zaak is geen subjektieve geloofsaanvaarding noodig. Integendeel.

3o. Het is ei ver van verwijderd, dat de ouders in de eerste of zelfs in de tweede plaats de beteekende zaak bij den Doop van hun kind zouden ontvangen.

4o. Het is er evenver vandaan, dat het kuid eerst deel aan de beteekende zaak zou krijgen, wanneer het tot zijn verstand is gekomen.

5o. Bij den Doop van het kind gaat het speciaal om de verborgen inwerking Gods op de ziel.

Hiermee gelooven wij dan ook het beroep, dat Dr V. d. V. S. op Cahijn deed, geheel te hebben ontzenuwd.

Wij laten dan nu Calvijn verder rusten.

De dualistische inspiratie-theorie wint veld.

Onder de dualistische inspiratie-theorie - de naam duidt het reeds aan - wordt verstaan, dat men met betrekking tot de inspiratie der Schrift een dualisme, een tweeheid aanneemt.

De Bemiddelingstheologie stelde het zóó voor: het eene deel der Schrift n.l. de godsdienstigzedelijke waarheden zijn ons met onfeilbaarheid geopenbaard, het andere deel, dat historiebeschrijving enz. omvat, levert afdoende bewijzen van menschelijke feilbaarheid.

Deze theorie werd een tijdlang in breede krui gen verdrongen door andere.

De modernistische theologie wilde van een on feilbaar deel in de Schrift in het geheel niet weten.

En ook de konsekwent toegepaste dynamische theorie, welke in de personen der schrijvers éen inspiratie in verschillenden graad onderstelde, moest alle onfeilbaarheid prijsgeven.

Doch in den laatsten tijd wijzen allerlei tee kenen erop. dat de dualistische inspiratie-theorie herleeft. • r-^miMê^^^fiMÊ^: '

Onder hen, die zich van Assen afscheidden'' werden uitingen in dien geest vernomen.

in Zuid-Afrika openbaarde Prof. Dr J. du Ple.s-, sis zich als een aanhanger daarvan.

Ook beschouwingen van Roomsche theologen wettigden het vermoeden, dat deze theorie daar opgang begon te maken.

Zeer duidelijk kwam dit onlangs in „De Maasbode" aan het licht, waar een recensie van de rectorale oratie van Prof. Dr G. Ch. Aalders werd gegeven. - P^; -flièi' '•

Ten bewijze daarvan nemen wij het volgende over:

Voor ons is de Bijbel eerst en vooral een godsdienstig boek, opgevat en geschreven op de wijze van ouden. Men moet er ons geen rekenschap van vragen als gold hel hier een profane wereldgeschiedenis, geschreven volgons moderne critische methode. De apologeet kan noch mag zulk een standpunt aanvaarden; hij zou zoo doende het voornaamsts doel van den Bijbel vergeten; hij moet onderscheiden tussclien den objectieven zin van den tekst en den subjectieven zin van den schrijver.

Alleen voor den objectieven zin nemen wij de onmogelijkheid van dwaling aan. Elk geschrift im-mers, of het geïnspireerd is ot niet, biedt niet alleen bevestigingen van den schrijver, maar geeft ook een menigte van de ideeën en gedachten, die in hem leven. Deze ideeën en gedachten leven al schrijvend in den auteur; hij drukt ze soms ook uit zonder dat men zeggen kan, dat hij ze zelf bevestigt met eigen gezag. Do schrijver spreekt en schrijft over iets als iedereen; het is echter steeds de vraag waarover hij iets wil leeren. Men kan het over den eigenlijken inhoud van een verhaal eens zijn, maai van meening verschillen over bijkomstigheden. Dit geldt vooral voor da oudste Bijbel-verhalen. Alle katholieken lezen in het derde hoofdstuk van het eerste Bijbelboek den zondeval van het eerste menschenpaar en trekken er de .leerstellige gevolgen uit. Maar alle katholieken zijn het niet eens over allerlei bijzonderheden van dit verhaal. En, volgens de uitspraak van het Kerkelijk Leergezag, behoeft dit laatste ook niet.

De Bijbelschrijvers hebben hun boeken geschreven met een godsdienstig-zedelijk doel. Ook in hun geschiedverhalen willen zij dogma en moraal leeren; om dit laatste met zekerheid te kunnen doen, zijn zij ge'inspireerd. Zij bevestigen hun verhalen, ook het geschiedkundig karakter ervan, in zoover een on ander betrekking hoeft op een godsdienstige leer. Dat alleen is het voorwerp van hetgeen de Bijbelschrijvers willen leeren. En indien zij dat doen met gebruikmaking van overleveringen, en die overnemen in d en vorm zooals zij reeds lang bestonden, dan doen de Bijbelschrijvers dat in zoover die overleveringen hun voldoende toeschijnen voor het doel dat zij nastreven.

Van zuiver..geschiedknudig standpunt beschouwd

- geschiedkundig dau genomen iii prolaiiea ©iislrik-Leii zin — kan de Bijbeltekst zijn samengesteld ónder omstandigheden, dio ons onvolmaakt kunnen schijnen; maar de godsdienstige waaide verliest daardoor niets. Niet de mogelijkheid oen akte van geloof te kunnen doen over het juiste oogenblik van '6 Heoren dood, brengt ons in de beste gesteltenis tegenover do onmetelijke weldaad dor Verlossing. Men kan ook doordrongen zijn van liet geloot in (Ion zondeval zonder zeker te weten of er een slang was in het paradijs of wat voor een soort slang bet was en of ze sprak en hoe ze spralc.

Wij gelooven niet, dat katholieke Bijbelgeleerden zóó zouden schrijven als professor Aalders; de katholieke leer der inspiratie van de H. Schrift belet hun op deze wijze zoo sterk don monschelijken factor in de H. Schrift uit te schakelen en zóó beslist liet persoonlijk denken bij den Bijbel-uitleg aan banden te leggen.

Op dit punt dreigt er tussciien Rome en ons grooter verwijdering te komen.

Haar beschouwing van de inspii'alie week toch reeds van de onze af.

Maar zij hield tot voor betrekkelijk korten tijd aan de onfeilbaarheid van de ganscbe Heilige Schrift vast.

Pinds gingen echter sommigen, barer theologen over stag. - •^^if^'

Wat zullen biervan de gevolgen zijn?

Aan een berekening wagen we ons niet.

Zooveel is tastbaar, dat de echte Gereformeerden met bun beschouwing van de volstrekte on-[eil])aarbeid van de Schrift boe langer boe meer alleen komen te staan.

Maar zij durven die vereenzaamde positie aan.

Het Woord Gods staat achter hen.

Waarom zouden zij dan vreezen?

-= Verwijt noch Waara.

Uit andere bladen bemerkten wij, dat Dr C. N. Impela van Kampen zicb gedrongen voelde fe verzekeren, dat bij niet de éóne, berucbte medewerker van vroeger in de „N. II. Ct.", de zoogenaamde „sluipwesp" is geweest.

Wij begrijpen zeer wel, boe bij er toe kwam deze verklaring te publiceeren.

Tocb gelooven wij, dat ons Gereformeerde volk die niet noodig bad.

Dr Impeta staat voor ons te boog, dan dat we ook maar een ondeelbaar oogenJjlik eraan zouden denken, dal bij met de sluipwesp missxbien kon worden vereenzelvigd. ^SÊè^i

Zulk een kombinatie is eenvoudig onmogelijk.

Sebreven we een tijd geloden, dat wij niet zoo bekrompen waren 'om alle medewerking aan bladen van andere richting onvoorwaardelijk te veroordeolen, laten wij nu mogen meedeelen, dat wij die clausule opzettelijk opnamen met het oog. op liem, •

Wij .weten, dat bij indertijd voor de „N, R. Ct." als verslaggever optrad v.oor vergaderingen van onze zijde.

Hij deed dat zeer objektief.

Als bij in de „Kamper Kerkbode" schrijft, dat hij nimmer één letter van eigen g e-djxcbte in de „N. B. Cl." plaatste, dan aanvaarden wij dat voetstoots.

Hel klopt geheel met den indruk, welken wij van zijn verslaggeving hadden.

Meer dan eens hebben wij den takt bewonderd, waarmee bij soms loslippigheden in de discussie wist weg te werken.

Geen enkele indiscretie kon hem dan ook worden ten laste gelegd.

Waar hij, naar hij verzekert, zicli geheel buiten de kwesties bield, poogde liij ook in dte „N. R. Ct." geenerlei invloed op den' gang van ons kerkelijk leven te oefenen.

Zoo betrad bij dan ook niet bet terrein, dat voor onze pers moet worden gereserveerd.

Afbreuk aan onze pers deed bij niet.

Zijn houding was loyaal.

Hij volgde de juiste methode om aangaande onze kerken voorlichting te geven, indien de liberale pers die per se uit de eerste hand wilde hebben, zonder daarbij die pers te maken tot een. orgaan om eigen gedachten te ventileeren of geestverwanten te bestrijden.

Wij stellen er dan ook prijs op, ofschoon bij er ons met geen letter om verzocht, uitdridckelijk irit te spreken, dat onze laitiek in deze materie volstrekt langs hem heenging.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1929

De Reformatie | 6 Pagina's

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1929

De Reformatie | 6 Pagina's