GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inzoover Dr v. d. Vaart Smit zich op Calvijn beroept is de stand der kwestie deze: lo. Calvijn kent volgens Dr v. d. V. S. geen bijzondere sacramenteele genade.geen bijzondere sacramenteele genade. 2o. Calvijn leert volgens hem, dat er zonder persoonlijk gelootsaanvaarden, alzoo zonder dadeltik geloof, geen sacrament bestaat.3o. Calvijn zou de meening zijn toegedaan, dat de doopsgenade in de eerste plaats bij den 'doop van het kind aan de ouders wordt geschonken.4o. Het kind zou eerst deel krygen aan da doopsgenade, als het tot zijn verstand is gekomen.5o. Dr V. d. V. S. ziet daarbij af van de ons verborgen inwerking Gods op de ziel van het kind, omdat, gelgk uit de strekking van zijn betoog biyict, deze inwerking, zoo ze bestaat, in geen geval als sacramenteele genade kan worden opgevatE(j den doop van het kind staat het naar deze voorstelling alzoo: lo. het kind ontvangt alleen het uitwendig doopsteeken, maar niet de doopsgenade; doopsteeken, maar niet de doopsgenade; 2o. de ouders ontvangen niet het uitwendig doopsteeken, maar wel de doopsgenade.Uit de aangevoerde citaten bleek reeds, hoe onjuist dit beroep op Calvijn is.Zoo staan dan in deze kwestie Calvyn en, .Dr V. d. V. S. letterlijk op elk punt tegenover elkander.Zijn dogmatische konslruktie, waarin hij bij het sacrament niet evenals de Reformatoren tweeërlei (u.l. teeken en beleekenende zaak), maar drieërlei (teeken, beteekenende zaak en conjunctie of verbinding) onderscheidt, bergt niet onbedenkelijke konsekwenties in zich, al trekt hij die gelukkig zelf niet.Nog sterker is dat het geval met zijn stelling, dat de volwassondoop de eigenlyke doop is, waarvan de kinderdoop afgeleid is.

-s Verkeerde wisselstand. XI. (Slot).

Dat de stelling: de volwassendoop is-de eigenlijke en de kinderdoop is daaruit afgeleid geen onmiddellijk gevaar oplevert, ligt niet aan de stelling zelf, want die is als met gevaren geladen, maar aati de omstandigheden.

. De zuivere verbondsbeschouwing heeft ons Gereformeerde volk te zeer doortrokken, dan dat het niet betrekkelijk immuun zou zijn tegen afwijkingen als deze.

In de gegeven omstandigheden lijkt daarom zulle een afwijking niet zoo groot.

Hij, die ze begaat, hoedt zich voor de konsekwenties.

Zij, die ze lezen, voelen, dat ze niet zoo dadelijk ingang zal vinden.

Toch zijn zulke afwijkingen als kiemen.

Ook die zijn klein, dikwijls onzichtbaar.

DocJi als ze te eeniger tijd den rechten voedingsbodem vinden, schieten ze op.

Het is dan ook zaak kwade kiemen niet te laten leven.

En evenzoo om afwijkingen, welke zoozeer het hart der Gereformeerde leer raken, niet te laten voortwoekeren.

Daarenboven: waimeer we nis onze meening te kennen geven, dat van deze afwijking geen onmiddellijk gevaar te duchten is, hebben we speciaal het oog op het gevaar, dat men de .Anabaptistische verbonds-en doopsbeschouwing zou omhelzen.

Een ander gevaar dreigt wel.

Minder ernstig, maar toch ernstig genoeg.

N.l. dat men in den Doop allereerst zal zien een troost voor de ouders en niet een genade aan het kind.

Want in dit opzicht werken de omstandigheden eer tegen dan mee.

We zijn nog altijd niet geheel ontkomen aan die averechtsche doopsbeschouwing, dat het bij den doop meer gaat om de ouders dan om het kind.

En wordt daaronder-nu een dogmatische grond geschoven, wordt er geleerd; de ouders ontvangen ook zelf den doop, ja zij ontvangen het meest specifieke van den doop, n.l. de beteekende zaak en het kind krijgt alleen maar het uitwendig toeken, dan "geeft inëïr aan dat verkeerde gevoelen, dat bezig was te verdwijnen, voet.

Dan gaat de arbeid, van het vorige geslacht, dat uit de Schrift in overeenstemming met de belijdenis der Gereformeerden uit den bloeitijd gezonder begrippen zocht bij te brengen, weer verloren.

Men weet, hoe er juist geworsteld is om het volk zijn doop te leeren verstaan.

Daarom zou het jammer zijn, indien ook maar een gedeelte van het herwonnen terrein weer prijsgegeven zou moeten worden.

En dat zou het gevolg zijn, indien een gevoelen, dat nog altijd in ons midden zweeft, door de stelling van Dr v. d. V. S. een plaats zou bekomen, waarop het zou kunnen staan.

Zeker, de doop heeft beteekenis ook voor de ouders.

Maar ze heeft geen sacramenteele beteekenis voor hen persoonlijk.

Dat heeft de Doop alleen voor het kind. Die waarheid mag onder ons niet opnieuw worden verdon.kerd.

We mogen niet naar de doopspraktijken dei-Hervormde Kerk terug.

Dreigt het Anabaptistische gevaar niet onmiddellijk, dit gevaar dreigt reeds nu.

De plicht om daartegen ernstig en krachtig te waarschuwen, mag niet verzuimd.

Want toen we zeiden, dat Dr v. d. V. S. \'an zijn standpunt bij de Synode onzer kerken een bezwaar zou moeten indienen tegen de passage uit het Doopsformulier, waarin staat, dat de grond' voor de besnijdenis ook de grond is voor den doop, wilden we daarmee niet beweren, dat zijn beschouwing slechts tegen die ééne passage ingaat.

Neen, zij raakt onze Doopsleer in den wortel.

Niet die ééne passage zou dan gewijzigd moeten worden, maar heel ons Doopsformulier zou moeten worden omgewerkt.

Zoo zou b.v. het gebed vóór den Doop onmogegelijk kunnen blijven gelijk het is.

Na de aanspraak wordt daarin gevraagd: „Wij bidden U bij Uw grondelooze barmhartigheid, dat Gij dit Uw kind genadig wilt aanzien en door Uw Heihgen Geest Uw Zoon Jezus Christus inlijven, enz."

Er wordt dus uitsluitend gebeden voor het kind, dat ten doop zal worden gehouden.

De ouders worden hierin met geen enkel woord vernoemd.

Dat gaat natuurlijk niet aan, indien Dr v. d. V. S. gelijk heeft.

^Dan moet in het gebed ook gedacht aan d'e

ouders, die immers mede den Doop ontvangen.

Ja, dan moet liet gebed zóó ingericht, dat de ouders daarin de voornaamste plaats verkrijgen.

Want zij ontvangen, volgens Dr v. d. V. S. het voornaamste, n.l. de beteekende zaak.

Hetzelfde geldt ook voor het gebed na den Doop.

Oök daarin wordt alleen het kind uitdrukkelijk aenoemd: „Wij bidden U ook door Hem, Uw Heven Zoon, dat Gij dit kind met Uw Heiligen Geest altijd wilt regeeren, opdat het christelijk en godzalig opgevoed worde, enz."

Ook hierin komen de ouders niet voor.

Een .schromelijk verzuim zou dit zijn, indien Dr V. d. V. S. het bij het rechte eind had.

Een verzuim, waarin geen drie jaar, den tijd van Synode tot Synode, zou mogen berust, maar waarvoor ongetwijfeld een buitengewone Synode saam te roepen zou zijn om het onverwijld goed te maken.

Wel is er in de dankzegging na don Doop oenmaal sprake van de Vaderlijke goedheid, welke God hem (het kind) en ons alle n bewezen heeft. Maar daarmee is vanzelf de gemeente bedoeld. En Dr v. d. V". S. wil niet van de geheele gemeente beweren, dat zij mee den Doop ontvangt.

In het voorbijgaan werpen wij de vraag op: waarom niet?

Zou dat niet konsekwent zijn"?

Immers, ook die ouders verkeeren niet atomistisch, als losse atomen, in de gemeente.

VA' is een organische sa^nenhang.

Als men eenmaal aan het historisch en psychologisch „vermitteln" is, waarom dit niet tot de gansclie gemeente uitgebreid?

Waarom niet b.v. de grootouders er bij betrokken. De Schrift zegt niet alleen, dat God de God wil zijn van het zaad der geloovigen, maar ook van het zaad huns zaads. Zij spreekt zelfs van duizend geslachten.

Er valt dan ook geen enkele afdoende reden op te geven, waarom Dr v. d. V. S. met zijn beschouwing bij de ouders blijft staan.

Hij kan bij hen eigenlijk niet halt houden, maar moet logisch zijn stelling •laten uitmonden in. de breeder©: telkens als er in het midden der gemeente een kind wordt gedoopt, ontvangt elk geloovige mee den Doop.

Dat moge gewaagd klinken.

Het is niets gewaagder, dan dat men de ouders alleen met het kind mee-gedoopt laat worden.

Want die beperking is van willekeur niet vrij te pleiten.

Wat voorts ook in onze Liturgie zou moeten worden veranderd, indien Dr v. d. V. S.'s stelling waarheid bevatte, is het „formulier om den Heiligen Doop aan. de volwassenen te bedienen".

Daaraan toch ligt het formulier voor den kinder--doop ten grondslag.

Maar indien de volwassendoop de eigenlijke ware, zou het juist omgekeerd moeten zijn.

Dan zou het formulier voor den doop aan de volwassenen tot grondvorm moeten dienen voor dat voor den kinderdoop.

En vooral zou dan de aanwijzing, welke er boven staat, onmiddellijk er uit moeten verwijderd worden.

Daar toch leest men: „Als degenen, die in hunne jonkheid (hetzij door nalatigheid of door dwaling hunner ouders) niet gedoopt zijn, tot de jaren huns verstands gekomen zijnde, begeeren den Christelijken Doop te ontvangen, zoo zal men ze eerst wèl onderwijzen in de gronden der Christelijke religie".

De kinderdoop wordt dus zoozeer als de eigenlijke beschouwd, dat deze aanwijzing de noodzakelijkheid van den doop der volwassenen alleen toeschrijft hetzij aan nalatigheid, hetzij aan dwaling der ouders.

Zoozeer was voor onze vaderen de kinderdoop de normale.

Zi)ózeer bleef voor hen de doop der volwassenen abnormaal, uitzondering.

Uit dit g-lles ziet men, hoe diep de stelling van Dr V. d. V. S. in het leven der kerk ingrijpt, indien ze eenigermate konsekwent werd toegepast.

Onze formulieren voor den Doop verzetten er zich tegen zoo kras als maar denkbaar is.

Men zou voor de keuze komen te staan: öt onze formuKeren overboord óf de stelling van Dr V. d. V. g.

Beide zouden niet kunnen samengaan.

Volkomen onbegrijpelijk is het dan ook, dat Dr V-d. V. S. zich voor zijn stelling op het Doopsformuher beroept.

Hij schrijft: „Voorts hebben mijn bestrijders dan wel zeer sterk heen gelezen over een .uitdrukking als bijv. in het doopsformulier, dat de doop dient ; > om ons en onzen zade" Gods verbond te verzegelen. Vermoedelijk zijn er van deze uitdrukking diverse exegesen te geven, — dat moet wel — maar nu te zeggen, dat er nergens iets te vin-[Icn is, dat steun zou bieden aan niijn gedachte, is toch wel wat sterk gesproken. In het doopsformuUer biedt de uitdrukking „om ons en onzen zade zijn verbond te verzegelen", steun aan mijn ïneening".

Het zwakke van deze argumentatie springt in het oog.

V ie r m o e d e 1 ij k zijn van deze uitdrukking diverse exegesen te geven, zegt Dr v. d. V. S.

Hij weet het dus niet eens zeker.

Hij heeft het blijkbaar niet onderzocht.

En nu toont hij niet uit den gedachtegang van het formulier aan, dat deze uitdrukking zijns inziens niet anders kan betëekenen, dan wat hij erin leest.

Dat mocht immers op zijn minst verwacht worden!

Maar hij maakt er zich af met een: deze uitdrukking biedt steun aan mijn meening.

Zoo oppervlakkig mag toch niet worden te werk gegaan.

Dat mag geen argumenteeren heeten.

Uit wat we boven bespraken aangaande het" gebed vóór en na den doop en het formulier voor den doop der volwassenen blijkt wel, dat de exegese, welke Dr v. d. V. S. voorstaat, indruischt tegen de doorloopende gedachte van het Doopsformulier.

Op grond daarvan moet vastgesteld, dat „om ons en onzen zade zijn verbond te verzegelen" nooit kan beduiden, dat de ouders mee den Doop ontvangen.

De juiste uitlegging is waarlijk niet ver te zoeken.

„Aan ons en onze zade" het is de formule voor de verbondsgedachte.

De verbondsregel wordt daardoor aangegeven.

leder, de ouders, maar oök de gansche gemeente, wordt daardooi' tot eigen doop teruggeleid.

Dr B. Wielenga biedt in „Ons Doopsformulier" op deze woorden de schoone toelichting: „Want wel kan de doop nimmer worden herhaald, maar toch is de uitrichting 'der doopsordening aan het kind voor de ouders gelijk aan een vernieuwing en bevestiging van het verbond, dat God in hun jeugd door hetzelfde sacrament heeft opgericht. De ouders, en voorts alle volwassen leden der gemeente, die van de uitreiking des sacraments getuigen zijn, worden opnieuw „bepaald" bij wat God de Heere voor hen en aan hen in hun prille jonkheid heeft' gedaan".

Juist.

De ouders en. voorts alle volwassen leden der gemeente worden opnieuw bij hun eigen doop „bepaald".

Zij ontvangen op dat oogenblik niet iets nieuws.

Maar zij worden, herinnerd aan wat God de Heere voor hen en. aan hen in hun pri' 11 e jonkheid heeft gedaan.

Deze exegese doet elk woord tot zijn recht komen.

Is geheel in overeenstemming met de grondgedachte van het formulier en met de Gereformeerde leer.

Ruimte voor de uitlegging van Dr v. d. V. S. bestaat er niet. .•; •; •

Even zonderling d'ötet^fe" argumentatie aan, dat de Geloofsbelijdenis eerst „de doopsleer behandelt gelijk de Schriftgegevens ons die schenken en vervolgens in het slot de kinderdoop van deze leer wordt afgeleid — eveneens Schriftuurlijk — maar dan toch afgeleid. En. wie een enkelen blik slaat op den gang der behandehng in Zondag 26 en 27 van den Catechismus ervaart hetzelfde in meer praegnanten zin: daar volgt pas na 5 vragen over den doop ten slotte als 6de vraag: „Zal men ook(!) de jonge kinderen doopen? "

Het uitroepteeken achter: ook, is van Dr v. d. V. S.

Hij schijnt aan dat woordje buitengewone beteekenis te hechten.

Inderdaad is zijn bewijsvoering schier van de juiste opvatting van dat ééne woord afhankelijk.

In dat „ook" zou alleen dan bewijskracht liggen, wanneer er een vraag van ongeveer dezen inhoud aan voorafging: zal men de volwassenen doopen?

Maar dat is juist niet het geval.

Tn de voorafgaande vragen wordt de doop der volwassenen nergens opzettelijk en speciaal ter sprake gebracht.

Als het in de 69ste vraag heet: „Hoe wordt gij in den Heiligen Doop .vermaand en verzekerd, dat de eenige offerande aan het kruis geschied u ten goede komt", dan wordt die vraag gesteld aan hen, die in 99 van de 100 gevallen als kind gedoopt zijn.

Het antwoord bevat dan ook niets, wat niet op den kinderdoop toepass el ij k is.

Van den doop, dien men als kind heeft ontvangen, gaat geheel het leven door vermaning en verzekering uit.

En de volgende vragen bouwen op die vraag voort en bedoelen een nadere ontleding uit t© lokken.

Zij betreffen den doop als zoodanig, sluiten ook den doop der volwassenen in, maar zijn toch het eerst gericht op den doop, gelijk die gewoonlijk werd bediend, n.l. aan de kinderen:

Do bewering van Dr v. d. V. S. als zou in de 74ste vraag de kinderdoop uit d© vorige vragen met d© daarop korrespondeerende antwoorden worden afgeleid, is dan ook volstrekt onjuist.

In bedoelde vraag wordt de leer van den kinderdoop niet ontwikkeld.

Er wordt alle©n naar d©n grond van den kinderdoop gevraagd.

Het wezen en de beteekenis van den kinderdoop blijven daar buiten bespreking.

Daarover was r©©ds in de 69ste tot 73ste vraag gehandeld.

Want als daar het wezen en de beteekenis van den doop wordt uiteengezet, is daarbij voornamelijk de normale, d.i. de kinderdoop in het oog gevat.

Waarom de Catechismus aan het slot nog eens afzonderlijk den grond van den kinderdoop ter sprake brengt, laat zich gemakkelijk verklaren.

Dat was noodig tegenover de dwaling der Dooperschen.

En dat „ook" heeft daar een polemischen zin.

De Doopersch©n l©©ren, dat men alleen volwassenen mag doopen.

Welnu, belijder, hoe stelt gij u tegenover hen: zal men ook de jonge kinderen doopen?

Zulke polemische vragen, zijn in d©n Catechismus schering en inslag.

De 72ste vraag draagt eveneens zulk een karakter: „Is dan. het uiterlijk waterbad de afwassching der zond©n zelf? " Daarin wordt d© dwaling van Rome onderhanden genomen.

In de 47ste vraag worden de Lutherschen sprekend© ing©vo©rd: „Is dan Christus niet bij ons tot aan het ©inde der wereld, gelijk Hij ons beloofd heeft? "

Wie met dit polemische niet of niet voldoende rekening houdt, zal den Catechismus noodzakelijk misverstaan.

Dr V. d. V. S. leidt zijn redeneering in door; „W^io ©©n; ienkel©n blik slaat".

Maar zulk een vluchtig blik-slaan heeft r©©ds m©nigeen in leed gebracht.

Beter is h©t de dingen van nabij ©n aandachtig te b©kijken.

Precies hetzelfde is van kracht bij het 34ste artikel van de Nederlandsche Geloofsbolijdenis.

De gedachtegang daar loopt met die van den Catechismus parallel.

Er is niets van aan, dat d© kinderdoop daar uit den doop der volwassenen zou worden afgeleid.

Ook daar wordt aan het eind slechts de grond van den kinderdoop nadrukkelijk aangewezen.

Terwijl daar dan nog in de besnijdenis een grond wordt gezocht voor den kinderdoop. „Daarenboven, hetgeen de Besnijdenis deed aan het Joodsche volk, hetzelfde doet de Doop aan onze kinderen; welke de oorzaak is, waarom de Heilige Paulus den Doop noem.t de Besnijdenis van Christus."

Wel drukt de Belijdenis zich niet zoo sterk uit als het Doopsformuher.

Maar toch, zou, indien Dr v. d. V. S. zijn gevoelen handhaaft, door hem bij d© Generale Synode een bezwaar - moeten worden ingebracht tegen het Doopsformulier, omdat dit klaarblijkelijk den kinderdoop als den eigenlijken beschouwt, omdat ook de besnijdenis der kinderen de eigenlijk© was, het is de vraag of dit bezwaar tegen het formulier niet behoort gevolgd te worden door een gravamen tegen de Belijdenis.

Want de Belijdenis bedoelt volkomen hetzelfd© als het Doopsformulier.

Zoo bleek ons dan, dat d© stelling van Dr v. ü. V. S. den wiss©l verk©©rd heeft o vergetrokken. En dat niet op een zijlijn, die toch zoo goed als nooit gebruikt wordt.

Maar op een hoofdlijn.

Met de Doopsbeschouwing is niet indirekt, maar direkt d© leer des Verbonds gemoeid.

En de leer des verbonds behoort tot de centrale Gereformeerde waarheden.

We zouden dit geschil onderschatten, indien we het rubriceerden bij d© „interessante kwesties".

Het raakt hier g©©n kw©sti©, ni©t iets, wat nog uitgemaakt moet worden, maar iets, dat onder ons van d© dagen der R©formati© af volkomen z©kerh©id heeft.

Dr V. d. V. S. heeft niet uit d© Schrift aangetoond, dat onze vad©ren in hun belijden hebben gedwaald.

Daarom dient er op gelet, dat hier schroeven van den wissel zijn. losgedraaid, waardoor de hefboom als vanzelf in verkeerde richting viel.

We mogen dit geen interessante kwestie noemen, maar een afwijking.

Nu willen we, gelijk w© in ons vorig artikel te kennen gaven, den aard van dez© afwijking ook geenszins overdrijven.

Er is onder ons tegenwoordigheid van geest genoeg om t© zien, zoodra men dezen verkeerd overgehaalden wissel nadert, dat het niet in orde is, van de lokomotief te springen, de schroeven weer vast te draaien, den wissel in den rechten stand te brengen.

Maar men zal ons to©stemmen, dat een waarschuwingss©in all©rminst ovorbodig was. Er di©nt mee gerekend, dat er ook minder waakzamen zijn.

Het zou ons intusschen een oorzaak van vreugde zijn, indien Pr v. d. V. S. tot het inzicht kwam, dat hij zich op dit punt heeft vergist en die vergissing ook op©nlijk wilde herstellen.

Daardoor zou alle b©zorgdheid zijn weggenomen.

Een verkeerde wisselstand kan-ongelukken veroorzaken.

Nog meer dan bij het verkeer op onze wegen moet het in h©t onderling verke©r d©r G©r©formeorde christenen de leuze zijn: safety first, veiligh& id vóór alles.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's