GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WERELDGELIJKVORMIGHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WERELDGELIJKVORMIGHEID.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Uit Rom. 12:1 en 2 hebben wij pogen af te leiden, wat wij naar de Schrift onder de wereldgelijkvormigheid te verstaan hebben. Het is die zonde der geloovigen, waarbij zij, hoewel zij innerlijk anders zijn dan de wereld en door genade deel hebben aan het nieuwe leven, dat uit God is, toch het schema, de levenshouding der wereld aannemen, uitwisschend het onderscheid, dat tusschen hun optreden en het hare duidelijk merkbaar moet zijn.

Niet alleen in den besproken tekst, maar gedurig waarschuwt de Schrift tegen dit kwaad. Te herinneren zij aan uitspraken als die van Gal. 6:14; Koloss. 2:20; Jak. 1:27; 4:4; 2 Petr. 2:20 v.; 1 Joh. 2:15 en 16.

Uit de vergelijking dezer plaatsen wordt ook duidelijk, gelijk in het voorgaande artikel betoogd werd, dat het schema der wereld niet als een losse, toevallige vorm mag worden beschouwd, die zonder schade ook door anderen kan worden overgenomen, maar als een vorm, die past bij haar innerlijk leven en daardoor getypeerd is.

Er moet gewaakt worden voor de heiligheid en afzondering der gemeente, waarvoor Christus Zijn bloed gestort heeft. Evenals het Israël der oude hedeeling een heilig volk moest zijn, door Gods ordinantiën op zedelijk, ceremonieel en burgerlijk gebied en door 'sHeeren leidingen afgezonderd van het heidendom rondom, zoo moet ook de Nieuwtestamentische gemeente uitkomen in haar onderscheidenheid en gescheidenheid van de wereld. Harer is een eigen, heilige plaats en roeping. Wij moeten onberispelijk zijn en oprecht, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht. (Filipp. 2:15). En den Korinthiërs wordt in Gods Woord zoo nadrukkelijk toegeroepen: rekt niet een ander juk aan met de ongeloovigen.

Dit mag echter nimmer zoo worden verstaan, dat de geloovigen zich zouden te onttrekken hebben aan de roeping, welke hun ten opzichte van het menschenleven is opgelegd. Zij moeten het zout der aarde en het licht der wereld zijn en blijven.

In doopersche mijding mag dus nimmer heil worden gezocht. Christus heeft in Zijn hoogepriesterlijk gebed den Vader niet gesmeekt, dat Hij Zijn discipelen uit de wereld zou wegnemen, maar dat Hij hen zou bewaren van den booze.

Het is wel waar, dat het Christendom in zijn eerste jeugd een ascetische periode heeft gekend en zich schier uitsluitend bepaalde tot de negatie, maar toen kon dat moeilijk anders. De omgeving, waarin de Christelijke kerk toen verkeerde, was zoodanig doortrokken van heidendom en grove onge­ rechtigheden, dat de geloovigen niet konden deelnemen aan het openbare leven.

Trouwens maakten dat ook de vervolgingen en verdrukkingen, waaraan zij bloot stonden, onmogelijk. Het kleine kuddeke der eerste Christenen verdween toen in het niet tegenover de geweldige heidensche staats-en kultuurmacht, waaraan zij uitwendig ondervyorpen waren. Aan een bepaalde kultuurtaak en aan positieve beïnvloeding van het menschelijk leven kon toen nog niet worden gedacht.

In dat opzicht is, gelijk in het eerste artikel reeds aangewezen werd, ontzaggelijk veel veranderd. 'De kerk is langzamerhand uit haar afzondering en schuilhoek te voorschijn getreden; zij heeft ook tot het publieke leven haar woord gesproken en zij is gekomen tot de vernieuwende en de zuiverende daad. Bij de eenzijdig afwerende en negeerende houding kon en mocht op den duur niet worden volhard. Ook praktisch kwam men van zelf tot de positieve taak. En zeer merkwaardig is wel, dat de kloosters, waarin men zich aan het wereldleven poogde te onttrekken, de plaatsen zijn geweest, waaruit de universiteiten zijn te voorschijn gekomen.

In deze positie bevindt de Christelijke kerk zich nog.

Dat brengt tal van vragen en moeilijkheden met zich.

Immers wij kunnen het geweldig ontwikkelde moderne leven niet kortweg tot verboden terrein verklaren. Ware dat het geval, dan was ons standpunt en onze houding veel gemakkelijker te bepalen.

Maar zoo simpel is de zaak niet.

Er is in onze tegenwoordige kuituur ook heel veel, dat dankbaar te waardeeren is. De resultaten van natuurwetenschap en techniek kunnen wij als zoodanig niet maar eenvoudig verwerpen. Dat mogen wij ook niet.

Dat zou Gods eere te na komen. Hij is het. Die ze oins in Zijn algemeene genade schonk. De ontwikkeling van het menschelijk leven staat onder Zijn bestel. Alle goede gave en volmaakte gift is van Hem, nederdalende van den Vader der lichten.

Nooit mogen wij ons dus laten verleiden om wat God ons doet toekomen in den weg van het wetenschappelijk en technisch kunnen op zichzelf als zondig en verwerpelijk te bestempelen. Hetzelfde getuigenis onzer Synode, dat reeds eerder door mij werd aangehaald en dat zoo krachtig tegen de gevaren van het moderne leven bleek te waarschuwen, verklaart volkomen juist: „de gaven, door God geschonken in het rijk der natuur en in de ontwikkeling van menschelijke wetenschap en kunst geboden, zal ook de Christen dankbaar waardeeren en gebruiken, zoolang dit waarlijk geschieden kan tot Gods eer en tot stichting van den naaste".

Hier komt nog bij, dat de tegenwoordige samenleving, hoeveel bederf er helaas ook in op te merken valt en welke gevaren zij ook met zich brengt, toch niet zonder meer heidensch of geheel ontkerstend is te noemen. Prof. Bavinck schreef indertijd in zijn bekende brochure over de navolging van Christus en het moderne leven: „regeering, wetgeving, rechtspraak, heel het officiëele leven staat tot op den huidigen dag nog onder invloed van die zedelijke normen, welke aan het Christendom zijn ontleend; ook de moderne staat en maat­ schappij rusten grootendeels nog op grondslagen" (bl. 26). Christelijke

Dit is een uitspraak, die niemand bestrijden kan. Hoe het in de toekomst worden zal, is een andere zaak; ten dien aanzien kan bange vrees het hart vervullen, maar thans zou veel te ver gaan wie staat en maatschappij kortweg als heidensch zou willen kwalificeeren. Wij moeten ons dus hoeden voor de vereenzelviging van het moderne leven en de „wereld", waarvan de Schrift zegt, dat zij in het booze ligt. Weliswaar heeft de wereld zich van het moderne leven voor een groot deel meester gemaakt en dat in haar dienst gesteld, maar zij zijn niet geheel hetzelfde.

Door oud-Gereformeerden van allerlei gading wordt de fout dezer vereenzelviging heel vaak gemaakt en ook wel door goed bedoelende eenvoudige menschen uit onze eigen kringen.

Hier moet ook even de naam van Karl Earth worden genoemd. Want ook bij dit punt is een zekere verwantschap te konstateeren tusschen bepaalde piëtistische en mysticistische opvattingen en de zijne. Heel deze horizontale werkelijkheid, waarin wij leven, is volgens Earth een zondige. Alles wat niet behoort tot het vertikaie vlak van Gods openbaring — en dat is bij hem altijd alleen wat wij de bijzondere openbaring noemen — is de „wereld" en moet als door en door'vleeschelijk worden beschouwd. Daarvan is niets goeds te zeggen. Dat alles ligt onder het oordeel. Van een Christelijken wandel komt er volgens Earth in deze bedeeling dan ook eigenlijk niets. Een praktijk der godzaligheid bestaat niet. Een geloovig gebruik van wat er nog aan goeds in dit leven zou gevonden worden, is een fiktie.

Deze vereenzelviging van heel het menschheidsleven en de „wereld" verwerpen we en wij willen ons op grond der Schrift houden aan wat onze kerken ten dezen opzichte altijd beleden hebben.

Hieruit volgt, dat wij de Doopersche mijding als regel en richting van ons leven beslist te veroordeelen hebben. Anders houden wij op Calvinistisch en Gereformeerd te zijn en wat erger is: anders aanvaarden wij niet meer den vollen eisch en de heilige roeping, welke ons in Gods Woord worden voorgehouden. De bepaling van onze plaats en taak niet het minst in het moderne leven is heel moeilijk, maar wij mogen het ons nimmer gemakkelijk maken door eenvoudig het onschriftuurlijke doopersche standpunt over te nemen. Met volle handhaving van het goed recht van geestelijke oefeningen en tijdelijke onthoudingen willen wij staande houden, dat de doorgaande levenslijn niet die van de mijding mag zijn. Want: hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe, doch gij zijt 'van Christus en Christus is Gods.

In dit verband is dus ook op te merken, dat wij de belijdenis van Gods gemeene gratie onverzwakt hebben te handhaven. Wij, Gereformeerden, worden daarom nog al eens bestreden of bespot. Doch in weerwil daarvan wenschen wij die leer dankbaar vast te houden.

Zeker, het is helaas toe te stemmen, dat van de leer der gemeene gratie wel eens praktisch en theoretisch misbruik is ea wordt gemaakï en dat men onder haar vlag een lading wereldgelijkvormigheid heeft aan boord genomen, maar daarom is die leer zelve niet te verwerpen. Van ieder

stuk onzer Gereformeerde belijdenis kan misbruik gemaakt worden en wordt maar al te vaak misbruik gemaakt. Ik behoef steeds te noemen de echt Gereformeerde belijdenis der uitverkiezing en ge denkt aanstonds aan de verkeerde toepassing, waartoe menigeen in de levenspraktijk zich verleiden laat.

ledere "belijdenis brengt in een zondige wereld het gevaar van misbruik met zich. Doch 'daarom moet zulk ©en belijdenis niet op zijde worden gezet. Zoo ook niet die der gemeene gratie. Haar willen wij zuiver bewaren. En wij willen toezien, dat er geen karikatuur van wordt gemaakt. De leer der gemeene gratie laat de wereld wereld en de kerk kerk. Zij staat geen vermenging van die beide voor, maar houdt ze gescheiden. Zij zegt alleen, dat er ook buiten het gebied der bijzondere genade nog veel gevonden wordt, dat dankbaar als een gave Gods is aan te merken en dat door de wereld niet a.ls zoodanig wordt gewaardeerd, ja zelfs wordt misbruikt en dat wij nu hebben aan te wenden tot eer van God.

Van de bijzondere genade mag de algemeene dus niet wordea losgemaakt. Zij zijn naar het bekende beeld als twee takken van éénzelfden boom dooreengestrengeld. Zij hebben beide één wortel: hristus. Want Hij is de eerstgeborene aller creatuur. Door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn en Hij is voor alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem. Maar dan volgt ook: n Hij is het hoofd des lichaams, n.l. der gemeente. Hij, Die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in allen de eerste zoude zijn. (Koloss. 1:15—18).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

WERELDGELIJKVORMIGHEID.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's