GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Quo Vadis?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Quo Vadis?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr Joh. Wameck, ephorus van de Christelijke Kerk der B.atakkers, heeft in het Meinummer van het „Neue AUg. Miss. Zeitschrift" een artikel geplaatst onder den titel: , Quo Vadis?

Hij acht het noodig positie te nemen tegen de richting van de bekende Conferentie te Jeruzalem, wat betreft het „Social Gospel". Hij beweert niet, dat deze Zendingsconferentie het Social Gospel als zoodanig aanvaard heeft; maar in do uitspraken zijn toch elementen, die bedenkelijk in die richting sturen.

Nieuw is deze oj)merking niet. Ook in de rubriek Zending van dit blad is bij de eenigszins breedvoerige bespreking der Jeruzalemsche Conferentie op deze dingen gewezen. Maar het doet toch goed te hooren, dat een man als dr Watneck, zelf zendeling van professie, man van dege geleerdheid en van de practijk beide, zijn gezaghebbende stem waarschuwend doet hooren.

Scherp is zijn beweren, dat het Amerikaanscho streven, dat te Jeruzalem ten deele invloed had, in het wezen der zaak zelf Saecularisme is, verwereldlijking, het indragen van de wereld in den geestelijken arbeid der zending.

In alles kunnen wij met de beschouwing van dr Wameck niet meegaan; met name zijn opvatting over de gemeente van Christus in onderscheiding van de volkskerk, deelen wij niet. Maar het is niet onze bedoeling, om hem te bestrijden, doch de aandacht te vestigen pp eenige beschouwingen, die wij moeten blijven handhaven bij het zich steeds uitbreidende zendingswerk.

Het Evangelie mag niet aantrekkelijk en aannemelijk gemaakt worden door het wegslijpon van de scherpe kantjes. Evenmin mag het gegoten worden in den vorm van maatschappelijk werk en sociale hervormingen.

Altijd is en blijft het Evangelie sterk paradox, en met alle menschelijke opvatting en ervaring volkomen in strijd. Gods gedachten zijn ook in dit opzicht hooger dan der menschen gedachten; ja, staan er rechtstreeks tegenover.

Zion wij maar op Jezus. Hij eischt zelfverloochening, wat onmodern is en het tegendeel van „de cultuur der persoonlijkheid"; ook afzien van vader en moeder, vrouw en kinderen om Zijnentwil; Hij eischt gewilligheid om te lijden, aflaten van de wereld, enz. En zouden wij een ander Evangelie mogen brengen? Of het Evangelie pasklaar mogen maken voor den mensch door maatschappelijken arbeid?

In dit verband legt dr Warneck dan ook den vollen nadruk op het kruis. En hij vraagt: „Waarheen gaan wij, wanneer Gandhi geprezen wordt, devnjl hij in zijn passief, geweldloos tegenstaan van de Engelsche regeering, gezegd wordt het voorbeeld van ïïezus te volgen"?

Het zij verre, om kennis en wetenschap op het zendingsveld te verachten. Maar niet daaraan is de komst van Gods Koninkrijk te danken. „Met zeer eenvoudige instrumenten heeft God de kerken op het zendingsveld gesticht. Waar zijn de groote mannen, de wijzen en de verstandigen? De opwekking op Nias was volstrekt alleen vrucht van het onverwacht ingrijpen Gods. Elke bekeering van een heiden is een zielkimdige onmogelijkheid. Dat juist maakt de zending bovenmenschelijk; de zending laat ons zien wereldschokkende gebeurtenissen door de eenvoudigste en zwakste krachten. Alleen God doet de deuren open. Al wat echt is in de zending, is in tegenstelling met menschelijke berekening en gaat uit boven het menschelijk kunnen."

Nog een aanhaling doen wij. „Wij zijn slechts arme werktuigen, stemmen van een prediker in de woestijn. Het is niet onze taak voor Christus den troon te bereiden, opdat Hij zich daarop zou zetten. Ook met het „Christus-gelijk-zijn" redden wij de menschen niet. Wij zouden moeten vertwijfelen, wanneer van de mate onzer gelijkvormigheid aan Christus de vrucht van de prediking afhing. Slechts herauten zijn wij, knechten, , die uitnoodigen."

Dr Wameck stelt aan 'de wereldzending de vraag: Quo Vadis? En in zooverre wij deel daarvan uitmaken, willen wij naar die vraag luisteren, en mogen wij antwoorden, dat wij als Gereformeerde Zending onzen weg zuiver bewaren.

Van een andere zijde wordt echter eenzelfde vraag: Quo Vadis? tot ons gericht als Gereformeerde kerken. De oorzaak van deze vraag moeten wij even nagaan, om alsdan ook op die vraag Jiet antwoord te geven.

In de „N. R. Gt." heeft de zeer bekwame „zendingsmedewerker" een artikel geplaatst onder den titel: „Een zendingsbureau der Geref. Kerken? " Het vraagteeken wijst erop, dat het komen van zulk een bureau voor hem 'nog niet vaststaat.

Eerst geeft deze zendingsman een kort historisch overzicht van onze zending, waarbij de arbeid der zending in de kerken der Afscheiding verwaarloosd wordt. Waarom toch?

Daarna wordt de beteekenis van de synode van Middelburg 1896 aangegeven. Daar toch werd de zending in andere, nieuwe banen geleid. En dan plaatst de ons onbekende schrijver deze minder vriendelijke opmerking: „Het spreekt vanzelf, dat van deze organisatie verklaard werd, dat zij „schriftuurlijk" was".

De toen ingevoerde decentralisatie heeft groote voordeelen; een bepaalde kring gaat leven voor een bepaalden post. En komt er niet genoeg geld, dan „wordt aan de samenwerkende kerken een speciale collecte gevraagd."

Dat de opsomming der voordeelen hierbij blijft, is toch wel zuinig 1

Breed worden echter de nadeelen uitgemeten. En die zijn er ongetwijfeld.

„De centrale leiding ontbreekt op het zendingsterrein, en de verschillende deelen kimnen onevenwichtig worden. Een rijkere kerkengroep kan zich meer veroorlooven dan een arme, maar op het zendingsveld kan het juist uit een oogpunt van goed zendingsbeleid noodig zijn, dat aan dat minder-bevoorrechte stuk meer aandacht gewijd wordt."

Hier wordt de vinger gelegd op een zwakke plek, waarop wij 'indertijd ook, naast andere bezwaren, gewezen hebben in onze handleiding op het boek van ds Pol: „Midden-Java ten Zuiden".

„Het kan daarom niet verwonderen, dat er in de Geref. Kerken stemmen opgaan, die het geven van tegenwicht tegen deze decentralisatie bepleiten", • zoo lezen wij verder.

„Men tracht de oplossing te zoeken in het vestigen van ©en zendingsprofessoraat aan de Theol. School te Kampen. Hier komt dus een Geref. zendingsschool."

Deze belichting dunkt ons eenzijdig.

Wij weten niet, of de bovengenoemde medewerker het rapport over het zendingsprofessoraat gelezen heeft; anders zou hij toch weten, dat de professor de zendingswetenschap naast de Gereformeerde beginselen heeft te bestudeeren, en onze kerken bij de tallooze vraagstukken, die zich tegenwoordig voordoen, leiding en voorlichting heeft te geven.

Bovendien zullen alle studenten beter dan tot dusver zendingsonderwijs ontvangen. Aan de Rijksuniversiteiten zijn toch ook zulke zendingsprofessoren?

En eindelijk zal hij mee-arbeiden aan de vorming van hen, die naar het zendingsveld worden uitgezonden.

Hieraan nu den naam van „gereformeerde zendingsschool" te geven, achten wij onjuist.

Doch wij gaan verder.

In „De Macedoniër" is de kwestie aan de orde gesteld van een „zendingsbureau", mede, om de bezwaren der decentralisatie onzer zending te ondervangen. Van dit bureau moet uitgaan het zoeken van contact in 'binnen-en buitenland met hen, die Geref. zendingen dienen; het geve inlichtingen aangaande zendingsaangelegenheden; het beheere de zendingsbibliotheek; het verzamele alte statistische gegevens over onzen arbeid, en Tiet werka krachtig mede aan de „binnenlandscbe actie".

Dit streven, waarop wij later hopen terug te komen, juichen wij toe. Dien kant moet het op.

Doch ditmaal willen wij even antwoorden op de vraag, door den zendingsmedewerker gesteld:

„Waarom weer apart? "

Waarom sluit de zending der Geref. Kerken zich niet aan bij het zendingsbureau te Oegstgeest? Ook onze kerken zouden zich van dit bureau kunnen bedienen met volkomen behoud van eigen zelfstandigheid. „Waarom zouden ook de Geref. kerken hiervan, onder nader vast te stellen voorwaarden, geen gebruik kunnen maken? Maar dit is een vraag, die men eigenlijk in ons lieve vaderland niet eens stellen mag, en waarin wij dus nu maar niet verder zullen treden."

Zie, dit laatste is nu weer niet erg vriendelijk. Waarom mag deze vraag niet worden gedaan in ons lieve vaderland? Alleen maar, het zij ons vergund die vraag ontkennend te beantwoorden.

Er ligt veel aantrekkelijks in de geopperde gedachte. Maar het schijnt ons toe, dat wegens den geheel anderen opzet van den arbeid de bezwaren te groot zouden zijn. Ook heeft „Oegstgeest" in ons land den naam en de daad van centrum der Genootschapszending; het zou o.i. slechts verwarring geven, indien de kerkelijke zending daar ook haar bureau zette. •

Het is echter mogelijk, dat, bij nadere bestudeering van deze zaak, de bezwaren tot een minimum waren te herleiden, en de voordeelen duidelijk voor den dag traden. Zoo keeren wij dan met de vraag, in dit opzicht aan onze kerken gedaan: „Qno Vadis? ", tot onszelf in, om ze nog nader ernstig te overwegen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Quo Vadis?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's