GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Nadat wij eerst meer analytisch practisch en daarna meer synthetisch principieel ons onderwerp bespraken, moeten wij thans nog nader handelen over wat wij zouden lamnen noemen de moiphologische zijde en de functioneel© zijde van een bepaald cultuurverschijnsel.

De morphologie leert ons de gestalte der dingen kennen.

De functieleer brengt ons de kennis van de verrichtingen, van de met het eigen wezen der dingen in verband staande staag wederkeerende handelwijze.

Zoo kunnen wij ook bij de verschijnselen der cultuur spreken over een gestalte die een verschijnsel heeft en over de functie die zulk een verschijnsel pleegt te hebben.

Er zijn dingen, die om hun gestalte te veroordeelen zijn, ofschoon de functie niet bepaald zondig genoemd kan worden. Er zijn andere dingen, die een onschuldige gestalte hebben, maar die een verkeerde functie hebben en daarom in betrekking tot den mensch een zondige relatie in het leven roepen. Er zijn weer andere dingen, die noch naar gestalte, noch naar functie te veroordeelen zijn en weer andere, die af te keuren zijn in betrekking tot beide.

Wamieer wij nu spreken over dingen, die naar hun gestalte verkeerd zijn en niet naar hun functie, dan moeten wij hier wel onderscheiden. De gestalte is zuiver de vorm van een ding. En deze vorm kan nimmer op zichzelf zondig zijn. Een afgodsbeeld is naar zijn gestalte niet zondig. Ook het meest afzichtelijke gedrocht in hout gesneden of in steen gehouwen kan niet zonder meer zondig genoemd worden. Immers deze gestalte verkreeg het ding, maar het ding zelf zooals het daar ligt is niet goed en niet kwaad.

Maar de gestalte van een ding verraadt een ziri; en de zin van het ding wordt bepaald door de neiging van hem of haar, die het ding in het leven riep of ook wel de gestalte van het ding vormde.

Daarbij komt in de gestalte van een ding iets naar voren van den geest van den maker. Al zou nu de gestalte, die een zeker gedrochtelijk ding heeft, oorzaak zijn, dat het ding als zoodanig bij ons slechts afkeer zou opwekken van dat ding zelf, zoodat wij niet zouden kunnen zeggen, dat de functie van dat ding te onzen opzichte verkeerd was, dan nog zou het voor een christen ongeoorloofd zijn om zulk een ding in zijn huis te hebben of zulk een voorwerp te koopen en daardoor den ontwerper steun te bieden, wijl de gestalte van het ding zelf drager was van een be^ paalden zin.

Wij willen hiervan een voorbeeld geven. Eenige jaren geleden kwamen er in Europa in den handel van majolica gebakken potten in den vorm van een doodskop, waarop echter verschillende figuren geteekend waren. Tusschen de grijnzende tanden, zat b.v. een dikke wesp of bij een anderen kop keek uit een der oogen een klein amortjo. Bij weer een anderen doodskop was een narrenkop geteekend op de voorhoofdsvlakte. In onze zoo decadente cultuur heeft de fabriek, die deze potten in den handel bracht, gelukkig een groot fiasco geleden met deze nieuwigheid. De fimctie van deze dingen was die van het wekken van weerzin. Gelukkig. Maar stel nu eens_, dat deze dingen vrij algemeen verkocht waren aan hen, die op de suggestie van den ontwerper waren ingegaan en die daarmede wilden toonen te lachen om de vrees voor den dood, dan nog zou het een christen ongeoorloofd geweest zijn alleen vanwege de gestalte van dat ding zulk een object in zijn huis te nemen. Al zou dat ding bij hem geen enkele functie gehad hebben, dan zou hij toch den plicht gehad hebben, het ding te laten waar het was, omdat de gestalte van dat ding als zoodanig een schuldigen zin verried. '

Dat feitelijk achter deze gestalte toch ©en functie zit, moet duidelijk zijn. De gestalte van dit ding toch is de neerslag van de functie van den zonidigen geest van den ontwerper van dit baksel. En zoo staat natuurlijk toch achter deze schuldige gestalte wel degelijk weer de zondige mensch. Dat kan ook niet anders, gezien de verhoudingen, die wij een vorig maal uiteenzetten.

Heel anders staat het met de dingen, wier gestalte tot geen enkele bijzondere opmerking aanleiding geeft, maar wier functie verkeerd is, zoodra er relatie ontstaat tusschen het ding en den zondigen mensch.

Wij gaven in de vorige weken daarvan reeds verscheidene voorbeelden. Een spel kaarten is op zichzelf een ding zonder schuldige gestalte, maar in relatie tot den Westerling althans krijgt het een functie die bedenkelijk wordt.

In dit verband moeten wij echter ook nog spreken over een ander verschijnsel dat met het daareven aangeduide ten nauwste samenhangt, maar dat maar al te weinig in zijn beteekenis, in zijm wezen wordt doorzien.

Wij bedoelen dit: De cultuurverschijnselen kunnen onder bepaalde omstandigheden een eenheid van gestalte verkrijgen en daardoor kan er ook een functie-relatie optreden, die het totaal tot een eenheid doet worden.

Wij willen daarvan een voorbeeld geven. Wanneer de V. A, R. A., de bekende socialistische radio-omroep, een uitzending geeft van de negend© symphonic van Beethoven, dan zal men zeggen, dat er geen enkel bezwaar tegen is, dat in ons gezin de radio wordt aangezet om deze V. A. R. A.-uitzending te beluisteren. Het lijkt inderdaad wonderlijk om dan te betoogen: niet naar luisteren, want het is de V. A. R. A. Men zou hier zeggen: de functie van het ding is precies hetzelfde of het uitgezonden wordt door de V. A. R. A. of wel door de N. O, R. V. Schijnbaar is dat zoo.

Ik wil echter ©en vraag doen. Stel u voor, dat er een boek geschreven is over „Eerlijke handelspractijken". Nu hebt ge twee kennissen. De één is u ©en goede vriend en ge weet, dat hij een eerlijk man is. Ge vertrouwt hem volkomen en hij vertrouwt u. De andere bekende vertrouwt ge niet. Ge weet, dat hij ook u wantrouwt en ge zijt vrijwel overtuigd, dat hij er practij'ken op nahoudt, die niet door den beugel kunnen, en ge hebt hem deswege één-©n andermaal vermaand. Stel u nu voor, dat d© eerste vriend u het bedoelde boek cadeau geeft met de opmerking: „Ik vond het een mooi boek, dat moet j© ook eens lezen", hoe anders beziet ge dan dat boek en ho© anders gaat ge er dan in lezen dan warmeer d© tweede vriend u dit boek cadeau geeft met dezelfde opmerking. Het is en blijft toch hetzelfde boek? Maar het ontvangen van het boek en zelfs het boek zelve is niet los te maken uit de typische eenheid, die dit alles vormt met heel de totaliteit van bet leven en van de levensverhoudingen van u tegenover den schenker, nietwaar?

In zulk ©en geval gevoelen wij reeds, dat een. ding een bepaalde functie kan hebheji, maar in, een gestalte-samenhang toch ook een gewijzigde functie verkrijgen kan.

Een pond zout is een pond zout, maar ge gaat het niet koopen bij den kruidenier, dien ge ervan, verdenkt, uw moeder belasterd te hebben. D© negend© symphonie is de negende symphonie, maar ge gaat die niet beluisteren van hen, die t©lk©nSi weer uw heilige goederen belasteren. Er is daan ontstaan zoowel een morphologisch© als wel ©en functioneel© samenhang der dingen. Er is daar een solidariteit van gestalten ©n functies, di© ge niet kunt en moogt ontk©rm©n.

Daarom gaan wij ook niet kijken naar een film, ook al geeft di© ©en voorstelling van Luthers leven b.v., wanneer di© gemaakt is in de ateliers in Holywood. Daarom gaan wij dan oofc nooit naar DE bioscoop, ook niet waime©r er een z.g. goed stuk is.

Met deze gedachte van de solidariteit van deit samenhang in de functies der dingen wordt helaas ve©l t© weinig rekening gehouden. Men vindt het muggenzifterij, men vindt het gezocht, behalve dan natuurlijk wanneer het den kruidenier betreft die uw moeder belasterd heeft. Daar aanvaardt men onmiddellijk de situatie. Natuurlijk, want het pond zout is elders ©ven plezierig. Maar een bioscoop is het alleen maar in d© bioscoop ziet ge. En het is zoo weinig plezierig om rustig thuis to zitten. O consequenties!

Waren wij tegenover God maar even gevoelig als tegenover vader of moeder of vrouw of kind, wat zouden wij dan al veel verder zijn.

Over de gevallen, waarbij noch gestalte noch functie een zondige relatie doet ontstaan, of wel die beid© dat doen, behoeven wij niet afzonderlijk te spreken. Uit het bovengezegde is het duidelgk, dat deze situaties mogelijk zijn.

Wel noodzakelijk schijnt het ons echter te wijzen op het feit, dat het oordeel omtrent het karakter van een gestalte of een functie steeds rusten moet op goede gronden, dat is op ervaring.

Wij wezen daarop in ©en vorig artikel trouwens reeds terloops. Wij willen daar thans nog ©ven, nader op ingaan.

Stel een mensch zou pogen zuiver langs deductieven weg tot een oordeel te komen over de cultuurwaarde van een nieuw verschijnsel, zonder dat hem ©enig ander gegeven ten dienste stond dan zijn momenteele visi© op het geval en op de betrekkingen waarin „het ding" tot het totaal stond.

Welke positie neemt degene die het oordeel uitspreekt dan in de cultuursituati© zelve in?

We willen nu aannemen, dat w© te doen hebben, met een positief christen, die uit den aard der, zaak d© ordeningen Gods voor het leven eerbiedigt en deze ordeningen Gods ook geëerbiedigd wil zien.

Wel, zoo iemand moet dan beginnen met te vragen, welke functie ©en ding heeft of welken zin de gestalte van „het ding" verraadt.

Bit waren immers, gelijk we boven zagen, de twee punten, waarop de beoordeeling gegrond dient te zijn.

Welnu, de man ziet ©en ding, of een verschijasel, of hij neemt een gewoontevorming waar, waartegenover hij komt te staan met de gegevens van zijn christelijk beginsel. Maar het ding, het verschijnsel, de gewoontevorming, moet beoordeeld, worden öf naar den zin di© in de gestalte hgt, óf naar de functie di© v©rricht wordt. Het is natuurlijk niet mogelijk om zonder méér ©en, lijn te trekken van „het ding" naar het principe. Het principe zegt mij dan ook niet wat „het ding" is (hetzij naar gestalte, hetzij naar functie).

Ook d© indruk, die het persoonlijk op mij maakt, is zonder meer niet voldoende tot het uitspreken van een oordeel. We weten zoo langzamerhand wel, dat allerlei toevallige gebeurtenissen in ons eigen leven, allerlei min of meer toevallige bindingen of antipathieën ons in ©en bepaalaa richting een houding kunnen geven, waarin een sterk tegen-redelijk element zit.

Wanneer dan ook iemand zegt, dit of dat verschijnsel maakt op mij geen prettigen indruk, dan is daarmcMie no-g niet gezegd, dat hij nu ook gerechtigd is dit als een oordeel te geven over de zedelijk© waarde van „het ding".

Wanneer hij zegt, dit of dat lijkt mij nogal onschuldig, dan is dat op zichzelve ook niet een oordeel van veel waarde, wanneer hij er alleen maar mee wil zeggen: ik persoonlijk voel er niets verkeerds aan.

Er is om een oordeel te vellen over de zedelijke waarde van , , het ding", hetzij over zijn gestalte, hetzij over zija functie, hetzij over beide, noodig een begrijpen van den zin van de gestalte en tevens is noodig een kennen door erva, ring van de functie van „het ding" in de cultuur.

Maar ook hier moeten we er ons wel voor wachten, dat we niet meenen, den zin van een gestalte te verstaan terwijl we toch eigenlijk niets anders doen dan omtrent den zin van een gestalte iets fantaseeren.

Waarbij dan nog komt wat we een vorig maal opmerkten, dat ©en zin van ©en bepaalde gestalte in het eene oogenblik een gansch andere kan zijn dan in het andere oogenblik (denk aan den boerenjongen die burgerkleeren aantrekt).

Daarom is het dan ook ongeoorloofd een bepaald verschijnsel in de cultuur te verklaren als een symptoom van een bepaalde cultuurtendenz, met andere woorden, het is ongeoorloofd de gestalte van een ding een zekeren zin toe te ken, nen, wanneer we niet b e w ij z e n kunnen, dat deze zin er in ligt.

En hier zijn we zoover, dat we verklaren kunnen de fouten die er in den loop der tijden gemaakt zijn door allerlei menschen, door mij en door u mijn lezer, wanneer er een oordeel gegeven werd bijvoorbeeld over diabolo, lichte dameskousen, jojo, enz., maar ook over een fiets, een gewatteerd omslag om een psalmboekje verguld op snee, lakoeuzen op schoenen, straatverlichting, het dragen van een snor of van een baard en snor, en (in andere tijden) het niet-dragen van een baard en het afscheren van denzelven. Ik noem deze voorbeelden omdat ik ze zoo achter elkander in de literatuur tegenkwam. Ze zouden met tallooze te vermeerderen zijn.

Had men in al deze gevallen zich bezomien over de vraag, welke de werkelijke zin van de gestalte van „het ding" was, of welke de werkelijke functie van „het ding" was en had men toen méér gedaan dan een oordeel uitspreken op grond van het feit, „dat men het zoo zag" en „dat men zoo de verbanden duidelijk meende te kunnen aantoonen", dan zou misschien voor vele jonge menschen de vraag achterwege gebleven zijn, hoe het komt, dat vandaag iets niet mag wat morgen klaarblijkelijk mag.

Nu geven we dadelijk toe, dat het op deze wijze uiterst moeilijk is een oordeel over een bepaald verschijnsel uit te spreken.

Er is dan werkelijk veel studie noodig voor men komt tot een uitspraak of iets zedelijk te veroordeelen valt of niet.

Over de simpelste dingen moet dan soms dagen en weken gedacht en gespeurd worden.

Maar dat is natuurlijk niet erg. Dat hebben we er immers wel voor over.

Het is niet de vraag, hoe gauw we klaax zijn met een oordeel.

Maar de vraag is, hoe we goed klaar komen met een oordeel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's