GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over Fallada’s laatstsn roman.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Fallada’s laatstsn roman.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Juist in de week, dat ons blad in z'n zomereditie zou verschijnen, bereikte mij de vraag, of in de rubriek „Literatuur en Kunst" niet eens iets gezegd kon worden over den nieuwen roman van den Duitschen schrijver Hans Fallada, die in het Nederlandsch vertaald werd onder den titel „Wie eens uit het schaftje eet".

De bijgevoegde argumenteering deed het mij als gewenscht zien, te trachten den vrager van antwoord te dienen. Wel bespreken we in den regel in ons blad geen boeken van het soort als Fallada's romans, maar het kan om eenige reden dienstig zijn, van dien regel af te wijken. En die reden is m.i. in de bewuste vraag aanwezig. Ik wil dan ook maar aanstonds, nu er weer plaats is voor deze rubriek, probeeren aan het verzoek te voldoen.

Ter oriënteering van degenen, die het boek niet kennen, zij medegedeeld, dat het is een in schrille kleuren geteekende tijdroman. De Schrijver, die de ellende van het tegenwoordige leven als het thema van zijn werk heeft gekozen (men denke aan „Wat nu, kleine man? ") heeft hier weer zonder eenige terughouding dat gegeven bewerkt. Ditmaal brengt hij in beeld de verlorenheid van den mensch, die officieel, door een vonnis van den strafrechter, als misdadiger is gebrandmerkt. Willy Kufalt, de hoofdfiguur, heeft eenige jaren in de gevangenis gezeten wegens een vervalschingsaffaire, maar bij 't begin van het boek is zijn straftijd bijna volbracht en zal hij in het maatschappelijke leven terugkeeren. Men ziet hem in de eerste bladzijden in de verwachting op zijn vrijheid en vindt hem daai'over telkens in gesprek, ook met de gevangenis-autoriteiten. Hij heeft zich tijdens zijn arrest voorbeeldig gedragen, heeft een behoorlijke uitgaanskas en, al is zijn geestesstructuur door het verkeeren in de gevangenis niet gunstig geworden, hij is van goede voornemens vervuld. Hij trekt naar Hamburg en stelt zich daar onder de hoede van een inrichting, die ontslagen gevangenen verder helpt. Maar, — wat hij ook probeert, alles mislukt. Hij wil werken, maar alles wat hij onderneemt wordt hem bij de handen afgebroken en in de worsteling om zich staande te houden, vindt hij overal tegenwerking en verstooting. Ten slotte komt hij weer tot diefstal en andermaal ziet hij de celdeur achter zich sluiten.

Wat aldus het boek teekent is de sociale, moreele, ook de sexueele ontwrichting van den wrakgeslagen mensch. Een gansche reeks van tafreelen, die' met de snelheid van een filmvertooning op elkaar volgen en telkens Kufalt en soortgelijken in hun strijd om het bestaan doen zien, is daartoe ontworpen. En de wijze, waarop ze worden geënsceneerd, is verbijsterend. Naar den modernen süjl van tot op het skelet doorbrandende werkelijkheidsweergave, komen al de levensverhoudingen onder het doodend-witte licht van deze literaire röntgen-opname. En de inwerking van deze felle belichting is vernietigend voor wat heet eerlijkheid, philanthropie, hulpvaardigheid, maatschappelijk fatsoen, uiterlijke distinctie, godsdienstigheid ook. Schijn is alles, valsche schijn en in het verblindende licht van het genade-looze waarnemingsapparaat wordt de gansche maatschappij, en in het bijzonder haar zoogenaamd philanthropische zin, in haar huichelachtigheid en geraffineerde gemeenheid onthuld. Vandaar dat Kufalt, het geplaagde slachtoffer van dat alles, als hij om een eigenlijk onbeteekenend feit weer in de cel terug is, wonderlijk rustig zich voelt. De slotregels van het boek luiden aldus: „Kufalt trekt de dekens prettig hoog over zijn schouder, het is hier in de bajes prettig stil en hij zal wel erg goed slapen. Maar goed, dat men weer thuis is. Geen zorgen meer. Bijna, als toen hij vroeger thuis kwam, met vader naar moeder.

Bijna?

Eigenlijk nog beter.

Hier heeft men rust. Hier praten ze je niet onder tafel. Hier hoeft men geen besluiten te nemen en niet zoo op zichzelf te letten.

Zoo'n geregeld leven is toch maar mooi.

Werkelijk een echt tehuis.

En Willy Kufalt slaapt zachtkens en tevreden lachend in."

Nog moet ik hier bijvoegen, dat de ervaringen, die hij bij zijn vrijlating 'had opgedaan met de reclasseeringsmenschen erbarmelijk waren geweest. De „Schrijfkamer", die hem had opgenomen, onder de opper directie van een dominee en onder de dagelij ksche leiding van een zoet-femelenden „broe-der", was een schandelijke uitbuiterij, niets meer of minder dan een listig-opgestelde val, waar de gevangenisleiding in samenwerking met de dusgenaamde directie de ontslagenen willens en wetens deed inloopen.

Alles samengenomen is de roode hand op den omslag, die een nietig slachtoffer grijpt van achter grimmige tralies, de juiste symboliseering van den benauwenden inhoud van het verhaal.

De strekking, die de Schrijver beoogd heeft, is in den titel uitgedrukt: wie eens uit het schaftje eet.., Dat wil zeggen, wie eenmaal in de gevangenis raakte, is voor altijd in het sociale leven een gedoemde. Noodzakelijkerwijze, door een boven-allesmachtige zuigkracht, komt zoo iemand vroeg of laat in de gevangenis terug. Hij is een verlorene, reddeloos.

Wat nu moeten we van die strekking zeggen en daarmee van het boek?

Naar mijn inzien dit, dat we hier hebben de antipode van de evangelische gedachte, dat er mogelijkheid is van redding, ook voor den diepstverlorene. De wrange, bittere boodschap van het boek, die van de volkomen verlorenheid, staat vlak-af tegenover de blijde boodschap, die "het Evangelie is. En het tijdbeeld, dat het daarmee ontwerpt, is het troostelooze beeld van een wereld, die aan Christus en Zijn kruis hoonend voorbijgaat

Ik zeg hoonend. Want de menschen, die Kufalt zullen helpen, de reclasseerders en hun staf, heeten volgelingen van Christus, 't Zijn dominees en broeders, die den mond vol hebben van vrome drogredenen. Maar in werkelijkheid zijn ze gemeene individuen, bloedzuigers, die zich een vroom mom voorhangen, gluiperds, die zich hullen in een schijn van braafheid en christelijkheid. De Schrijver spaart zich geen moeite om dit beeld van het christendom in zijn practijk scherp te doen uitkomen.

Daarin ligt de hoon van de Christus-vijandige wereldbeschouwing.

Maar daarin ligt tegelijk de opzet, om de machteloosheid van het Christendom en zijn Evangelie te demonstreeren.

Dat ten slotte de demonische machten in dit boek zegevieren over het menschenleven is, omdat de Schrijver de klanken van het Evangelie omzet in de kakophonieën van de hel.

Daarom behoeft zich niemand door wat deze roman doet zien van de tekortkomingen van het Christendom verontrust te gevoelen.

Want dat beeld is niet een aanklacht, doch een charge, niet een werkelijkheidsweergave, maar een opzettelijkheid.

Meer behoef ik niet te zeggen. De vraag is hiermee in haar bedoeling beantwoord.

En tevens moge het lederen Christus-belijder duidelijk zijn, dat hij dezen roman als lectuur in zijn gezin niet kan en mag dulden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Over Fallada’s laatstsn roman.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1934

De Reformatie | 8 Pagina's