GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De sociale ethiek van Brunner.

VI.

(4. SlotbesGbonwingen. a.)

"Wanneer wij thans de slotsom opmaken van alles, , wat ons door Brunner geleerd is, valt ei* zoowel te loven als te laken.

Aan den oenen kant kan niet ontkend, dat boe"ken en besctiouwingen als de zijne, tot het meest belangrijke behooren, dat onze tijd oplevert. Er is hiervoor ook meer dan één reden te noemen^

Vooreerst schrijft Brunner een boeienden stijl', waardoor hij u van 't begin tot het eind vasthoudt en met zeldzame overtuigingskracht zijn ideeën bij u aandringt. Voorts is zijn voorstellingswijze veel helderder dan wij van de meeste in 't Duitsch schrijvende denkers gewend zijn. Hij laat u over zijii bedoeling nooit in het onzekere. Wanneer gij hem rustig gelezen hebt, weet ge ook, hoe hij over de verschillende dingen oordeelt. Daarbij' geeft hij telkens blijk, zoowel den modernen mensch in zijn innerlijke vereenzaming, als de moderne cultuur in haar ernstig verval uitnemend te kennen. Meer dan eens opent hij u op beide een visie, die even verrassend als ontdekkend is. Niemand van onis zal Brunner tegenspreken, wanneer hij het beeld van onze twintigste eeuw aldus teekent: „Onze tijd onderscheidt zicli van alle vroegere tijden hieridoor, dat er voor de eerste maal in de wereMigesdhiedenis het verschijnsel van het massa-athieïsme en van een volledig gesaeculariseerde cultuur en civilisatie is De menschlieid maakt heden. voor den eersten keer sedert haar bestaan, het experiment van een volledige practisdhe emancipatie van alle heilige bindingen. Dit is de diepste grond van wat wij, de tegenwoordige "krisis noemen." i) Bovendien gaat Briinner op allerlei vraagistukken in, die ieder ernstig mensch bezig houden en niet met rust laten, voordat hij er dte oplossing van gevonden heeft.

Maar hoe gelukkig Brunner soms in de analyse van allerlei psychische en cultureel© verschijnselen is, anderzijds moet ook geconstateerd, dat hij ook wiel de dingen naar zijn eigen visie omvorml^ ni|et voldoende historisch te werk gaat, en daarom zooiwel in het vaststellen van de gebreken als in bet aanwijzen van de geneesmiddelen, al te simplis'tisch wordt, en zoo — op z'n zachtst gesproken — lot allerlei eenzijdigheden vervalt.

Zoo zal bij het onderwerp, dat wij thans bd'zonder bespraken, voor de rechtbank der geschiedenis de steUing wel moeilijk te handhaven zijn, dat de naamlooze vennootschap en het zoogenaamde economisclie raüonalismei van onzen tijd absoluut nieuw in de geschiedenis zijn, en dat geen vroegere eeuw en geen andere cultuurkring iets in het leven geroepen hebben, dat lijkt op onze kapitalistische onderneming van firma. 2)

Trouwens, wanneer Brunner als de hoofdkwaal van onze maatschappij het kapitalisme noemt, heeft hij deze diagnose alleen kunnen verkrijgen door aangaande kapitaal een opvatting te koes.teren, die lang niet door ieder gedeeld: wordt, doch in den sociaUstischen hoek uitgevonden is; . Het gaat toch niet aan, om alles wat wij meer dan de door eigen arbeid verworven gebruiksgoederen bezitten, voor kapitaal en kapitalisme te verklaren, en dan daarmee onze samenleving te typeeren. En mede omdat Brunner zulk een onjuiste opvatting over kapitaal en kapitalisme er op na houdt, wordt de ernstige vraag naar de getoorloofdheid van rijkdom door hem met een handiomdraaien afgedaan, leder moet zelf maalr zien en uitmaken, hoever hij hierin gaan mag. Doch ber halve dat Brunner ons geen enkelen scliriftuurlijikengjrond noemt, ziet hij bovendien 't belangrijke sociale element, dat in rij'kdom en kapitaal ook schuilt, geheel over 't hoofd. „Werd van de vorming van kapitaal afgezien, , ons voortbrengingsleH ven zou ten ondergang zijn gedoemd. Onze ecoctoimische toekomst hangt voor een goed deel af van die meerdere of mindere kapitaalvorming." En niet mindier komt de chlr. deugd der spaarzaamheid in het gedrang, waardoor wij niet gebrek gaan lijden, maar ons inkomen niet geheel opmaken, xdet in de verbruiksgoederen doen o^pgaan, maar opnieuw in het producties-proces steken. ^)

Op gelijke wijze verlaat Brunner de christelijke lijn bij het rente-vraagstuk. Aan den eenen kant deinst hij' er voor terug, om de rente — hoewel zij, voor hem een zedelijk verdachte grootheid is —op te ruimen. Maar het zijn puur practische en tactische overwegingen, die hem hierbij leiden. Onze tegenwoordige maatschappij is immers nu eenmaal zonder rente niet denkbaar., Maar anderzijds wil hij het Uever in 't midden laten, of eir in de toekomst ooit een maatschappij zonder rente mogeilijk zal blijken. Hij neemt het in ieder geval niet voor haar geoorloofdheid op. De christen handelt het best, door zich van wat hij aan rente ontvangt, weer te ontdoen en dit aan de gemeendschap terug te geven.

Brunner verschilt hier wel heel sterk van Cal^ vijn. Terwijl de kerkvaders en de scholastiek over 't algemeen van rente afkeerig waren, was Calvijn de eerste onder, de reformatoren, die het goed recht ervan verdiedigde. Hij verwierp de leer van de onvruchtbaarheid van het geld zoo, beslist mo^ gelijk. Hij toonde aan, dat deze opvatting niet aan de Schrift, maar aan de heidensche philo'sophie en met name aan Aristoteles ontleend was. Zijn Schriftstudie bracht hem niet slechts tot het negatieve resultaat, dat door het Woord (xods de rente niet wordt verboden. Maar als vrucht van nauwkeurige exegese — en dus op deugdelijkei, bijbelsche gronden — verdedigde Calvijn de rechtmatigheid der rente, ook al blijft zij natuurlijk aan bepaalde zedelijke normen gebonden. *)

Niet beter maakt Brunner het bij het vraagstuk van de weelde. Wel wü hij haar niet geheel verwerpen en den eisch stellen, d: at w'ij ons tot heft strikt noodzakelijke zullen beperken. Maar in den diepsten grond staat hij er vijandig tegenover. Zijn intiemste gedachte komt hierop neer, dat < Èe het meest juist handelt, die zijn leven tot een minimum inkrimpt en van alles, wat hierboven uitgaat, afstand doet.

En hiermede verloochent Brunner ook op dit punt Calvijn en de reformatie. Niettegenstaande al de legenden, die zich om den reformator, vooral in verband met de wetten, die hij tegen de weelde te Geneve moest ontwerpen, gevormd hebben, was Calvijn van haar heelemaal niet afkeerig. Hij wilde er beslist niet van weten om het gebruik der aard*sche goederen tot het beslist noodzakelijke te beipierken. Zijn exegetische Schriftstudie bracht hem ook hier tot een ander inzicht. Hij toomde zoowel tlegen hen, die zichzelf heelemaal geen matiging wilden opleggen en in verkwisting leefden, als tegen degenen, die alle weelde bestreden.') Volgens hem kwam die afkeer voort uit een verval'sching van onze religie. Zij, die er mee behept zijn, staan nog niet voluit in de christelijke vrijheid. Zij leven nog slaafs onder de wet, en niet uit Üet voUe geloof in de rechtvaardigmaking. Zelfs laat hij zich ergens aldus uit:

„Aan zeer velen schijnen wij tegenwoordig dwaas toe, daar we strijd verwekken over het vrij eten van vleesch, het vrije gebruik der feestdagen en kleederen en dergelijke, zooals belt hun toeschijnt, onheteekenende beuzelarijen; maar daarin is meer belang gelegen, dan men gemeenlijk gdlooft. Want wanneer de consdenüën zich eenmaal hebben laten verstrikken, treden ze een langen en ingewikkelden doolhof binnen, waar ae later niet gemakkelijk meer kunnen uitraken. Indien iemand begint te twijfelen, of hij voor lakens, hemden, zakdoeken en handdoeken linnen mag gebruiken, zal hij daarna er niet zeker van zijji, 'dat hij hennep mag gebruiken en eindelijk zal hij ook beginnen te twijfelen aangaande grof vlas. Want hij zal bij zich zelf overwegen, of hij niet zonder tafeUakens kan eten en of hij de zakdoeken niet kan missen. Indien aan iemand eenige spijs, die wat fijner is, ongeoorloofd toeschijnt, zal hij eindelijk geen gewoon brood of grove spijzen met een gerust geweten voor God eten, , wanneer hielt) hem in de gedachten komt, dat hij met nog eenvoudiger spijzen zijn lichaam kan onderhouden. Als hij weifelt, of hij een, goed merk wijn mag drinken, zal hij daarna geen slechte wijn met goeden vrede zijner oonsciëntie drinken; ten slotte zal hij ook geen water, dat lekkerder en zuiverder is dan ander water, durven aanraken. Eindelijk zal hij zoover komen, dat hij het niet voior geoorloofd houdt óm, zooals men zegt, over ©en dwarsliggend strootje te stappen. Wiant het is geen geringe strijd, die hier begonnen wordt; maar hierover loopt de kwestie, of God', wiens wil al onze raadslagen en daden leiden moet, , wil, dat wij dit of dat gebriüken."«)

Zoo blijkt, dat zelfs bij een vraagstuk als dat van de weelde de diepste beginselen van onze religie zijn betrokken. En Brunner bewijst hierbij allereerst, dat, ook al heeft hij den mond er vol van, hij niet recht uit het geloof van de redhtvaardïging des zondaars voor God leeft. En voorts blijkt zich ook hier te wreken de onjuiste opvatting, die hij aangaande de schepping en het beeld Gods h, eeft voorgedragen. Het 'beeld Gods is volgens

hem maar arm en ledig. Het is een tor'meel en schematisch begrip. Het bezit geen matelriëelen inhoud en bestaat enkel uit onze verantwoordelijk^ beid.

Er hiertegenover leert de Schrift, dat God de W; ereld — zoowel de stoffelijke als de geestelijike— met groote weelde, om niet te zeggen oiveirdaad heeft geschapen. Hij blijkt bij het formeeren van Zijn schepping ook een God van rijkdom en weelde en overvloed te wezen. En naar het beeld vajn dezen God is nu de mensch geschapen. De Heere onze God heeft den mensch dan ook met een rijkdom van gaven en krachten uitgerust en bovendien dezen mensch in een wereld geplaatst, die overloopt van Zijne goederen. De behoefte en trek naar weelde is een echt menschelijke, haast zoudt gij zeggen goddelijke trek. Hij is met ons menschizijn gegeven. Hij vloeit uit onze schepping naar het beeld Gods voort.') God geeft, zooals Calvijn hjet leerde, zelf overvloed, en wiL, dat wijl düiei weelde gebruiken zullen. *)

Dit alles is echter het ergste niet. Want het ia Brunner niet het meest kwalijk te nemen, dat hij bij de behandeling van de sociale kwestie in een •onderdeel wel eens feil gaat. Wij zouden het zelfs wel in hem kunnen verdragen, indien hij heeljemaal geen oplossing aan de hand deed. Het leven kan zóó verward en de vraagstukken kunnen zóó ingewikkeld zijn, dat het voor den christen op een bepaald oogenblik soms heel moeilijk is om den wil Gods te weten en aan anderen te leeren. Maar ons hoofdbezwaar richt zich tegen de grond-tendenz van zijn werk, waardoor hij het van te voren al onmogelijk maakt, om ooit tot een solutie te komen of een ethiek te leveren. Want de ethiek^ die hij thans geleverd heeft, is feitelijk geetx ethiek.") Hij behoort tot die dialectische theologen, van wie één hunner gezegd heeft, dat zij de geschiedenis zien als een werkplaats van muntvervalschers, waarin het evangelie gedevalueerd wordt tot goedkoope cultureele, moreele, paedagogiscihe leuzen, en omgesmeed tot een wapenrusting, waarin ook de duivel zich als fidder van het geloof vierkleeden en een spiegelgevecht van chWstelijk leven opvoeren kan.")

Waar de hoofdfout van Brunners sociale ethiek schuilt, bespreken wij in een slotartikel nog!.


1) Die Kirchen, die Gruppenbewegung und die Kirche Jesu Christi, 49—50.

2) Das Gebot und die Ordnungen, 2 403; Dr J. Severijn, De Ethiek van Brunner, art. in Antirevolutionaire Staatl: unde, driemaandelijksohe uitgave^ jrg. 1936, 292—293.

3) Mr P. A. Diepenhorst, Leerboek van de Economie II 267—268; Dr J. A. Nederbragt, Proeve eener theorie der economie naar christelijke belijdenis, 379 v.v.

4) Mr P. A. Diepenhorst, Calvijn en de economie, 128— 153; Dr W. Geesink, Gereformeerde Ethiek I 426—429.

5) Mr P. A. Diepenhorst, t.a.p., 209—249.

6) Institutie, ed. Sizoo, III, XIX, 7.

7) Dr J. A. Nederbragt, t.a.p., 371—372.

8) Aangehaald bij Mr P. A. Diepenhorst, t.a.p., 218.

9) Dr J. Severijn, t.a.p., 399.

10) Wilhelm Link, „Christliche Ethik" nnd „Dialektische Theologie", art. in Theologische Aufsatze, Karl Barth zum .50. Geburtstag, 262.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's