GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De briefwisseling tussclien Groen en Kuyper. ^)

III.

De verhouding van Groen en Kuyper.

In zijn korte inleiding tol de brievenuitgave herinnert Prof. Goslinga er aan, dat over de verhouding van Groen en Kuyper reeds heel wat geschreven is. „De voorstellingen dienaangaande bewegen zich lusschen de polen van algeheele overeenstemming en diepgaand verschil, maar", zoo voegt hij er terecht aan toe, „hoe zij ook luiden, ze zijn stellig voorbarig, immers gevormd zonder bekend te zijn met de bron, die te dezen ongetwijfeld als de belangrijkste moet worden aangemerkt, de tusschen hen gewisselde brieven".

Het lijkt mij de vraag, of 't zelfs met behulp van dit materiaal al mogelijk zal zijn, het laatste woord over deze kwestie te spreken. Om iets te noemen, we zouden graag nog bovendien weten, hoe Groen zich over zijn relatie tot Kuyper uitliet tegenover anderen. Laat ons hopen, dat door een spoedige voltooiing van de g e h e e 1 e uitgave weldra ook in deze leemte zal worden voorzien.

Maar dit daargelaten kan worden geconstateerd, dat deze brieven een ongemeen rijke bijdrage leveren tot onze kennis van Groen en Kuyper.

En dan is het eerste en voornaamste wat ons treft de innige en hartelijke verbondenheid van deze mannen. Men denke zich in, wat dit zeggen wil bij twee figuren, tusschen wie oogenschijnlijk geen enkele overeenkomst bestond.

Reeds uiterlijk is grooter contrast bijna niet denkbaar. Tegenover de onopvallende, tengere gestalte van den een, met het smalle, spiritueele gelaat en de zachte, klanklooze stem de zware, gedrongen lichaamsbouw van den ander, met den vleezigen kop en het machtige geluid.

Maar ook verder, welk een onderscheid!

Aan den eenen kant de grijsaard, al in de buurt van de 70 toen de briefwisseling goed op gang kwam. Aristocraat door afkomst en karakter, wien slechts eigen vrije keus de Haagsche society en hofkringen deed mijden. Historicus en jurist door opleiding, dien een groot fortuin in staat stelde zijn leven in te richten naar eigen wensch. Man van fijne distinctie en zoo groot zelfbedwang, dat men hem soms ten onrechte koelheid en zelfs harteloosheid verweet.

En aan den anderen kant: de jonge pi-edikant, uit eenvoudig milieu, schaarsch gezegend met aardsche goederen. Volksman op en top, en bijwijlen meegesleept door zijn impulsiviteit en bruisend temperament.

Men dient deze psychologische en materiëele verschillen steeds in 'toog te houden. Hoe gemakkelijk kunnen zij leiden (en hebben zij soms inderdaad geleid!) tot zakelijk meeningsverschil. 'Met uitzondering van één punt echter, n.l. hun beider opvatting van het Calvinisme, waarop ik te zijner tijd in enkele afzonderlijke artikelen hoop terug te komen, laat ik hier deze verschillen rusten. Hoe belangwekkend het zijn zou, nader op hen in te gaan, ook al omdat ze vaak al te breed zijn uitgemeten, ik moet nu eenmaal een keuze doen. Men leze de briefwisseling er zelf op na!

Maar bovendien: veel meer dan van conflict spreekt de correspondentie van innige saamhoorigheid. Dat moge blijken, wanneer ik in het kort op enkele zijden van hun onderlinge verhouding de aandacht vestig. Ook daarbij bedien ik mij weer zooveel mogelijk van hun eigen woorden, in de vei-wachting dat deze kleine bloemlezing uit het overstelpend materiaal zal prikkelen tot kennismaking met de bron zelf.

In Kuypers ontwikkeling en levensgang is de aanraking met Groen een element van beslissend belang geweest. Terecht was hij zich reeds vroeg van zijn waarde bewust en naarmate zijn invloed wies verminderde zijn toch al geringe neiging, om zich te laten imponeeren door anderen. De bewering is niet te sterk, dat Groen de eenige onder zijn tijdgenooten is geweest, wiens mindere hij zich voelde. Maar aan hem heeh hij zich dan ook met al zijn kracht vastgehecht. Treffende accenten heeft hij gevonden, om zijn verbondenheid aan dezen leidsman te uiten. „In u", zoo schrijft hij bij Groens laatsten verjaardag, in 1875, „ligt voor het leven, waar ik thaifs in opga, het centrum en de normeerende kracht. Of ik, ook als dat centrum eens naar hooger niveau verplaatst zal zijn, den moed en het geloof zal ontvangen, om voort te 'blijven gaan, ... weet ik niet. Maar zeker doet geheel de positie waarin ik verkeer, mij uw bezit waardeeren, zooals niet dikwijls het leven des éénen door den anderen als onmisbaar wordt gevoeld". (342).

Ja, soms heeft het den schijn, alsof hij zijn afhankelijkheid van Groen overdrijft: „Alleen als rijsje aan uw stam kan ik leven" (284). Toch geloof ik niet, dat hier sprake is van zelfbedrog. Men vergete niet, dat Kuyper aan het begin stond van zijn loopbaan. Groen, de „incarnatie van het beginsel", is zijn „Leidstar" en veldheer. Bij alle vrijheid van beweging voelt hij zich slechts onderaanvoerder. Groen heeft de richting en het doel aangegeven, hij zelf wil niets anders zijn dan werfagcnt. „Gij zijt ons hoofd en blijft dit. Ge hebt mij een smaldeel toevertrouwd en van de vrijheid mij als ministre plénipotentiaire verleend heb ik een niim gebruik gemaakt. Maar ministre was en is mijn rol, slechts geroepen om onder de kleinere burgerij waar ik thuis hoor, naar den eisch van dat volk tot bereiking van uw doel mee te werken. Gij hebt onze richting gesticht. Ik kan wegvallen, maar gij blijft Ik zin^ het volkslied op mijn speeltuig en met mijn keel^ maar dat volkslied is van u. Van u ontving ik het." (271).

Voor Groen van zijn kant is het optreden van Kuyper een zielsverheuging geweest. In dezen jongen predikant vond „de veldheer zonder leger" ten laatste, op zijn ouden dag, na zoovele malen smartelijk teleurgesteld te zijn geweest door onbegrip en wankelmoedigheid van geestverwanten, een geestelijken erfgenaam, die zijn hoofdgedachten begreep en volkomen beaamde.

• Zoo groeit er weldra een intimiteit tusschen hen, waaryan de briefwisseling het welsprekend document is. Zij veroorlooft Groen de mededeeling ook van onvoldragen denkbeelden en van emoties, die anderen zouden misverstaan. Aan Kuyper kan hij toevertrouwen, dat de dood van Thorbecko hem „geweldig aangegrepen" heeft, want hij kan er aan toevoegen: „Dit voor u alleen. Anderen zouden dit niet begrijpen; gij wel." (185 V.). Omgekeerd maakt ook hij aanspraak op onbeperkt vertrouwen: „Deel mij steeds gerust alle uwe pensees en arrière-pensées mee. Ze blijven een veilig geborgen bezit van uwen u zeer liefhebbenden medestrijder en vriend." (67).

Steeds meer gaat hij Kuyper beschouwen als den aangewezen leider, voortzetter van zijn levenswerk. Hij wenscht zichzelf op den achtergrond te plaatsen en zich in de eenzaamheid van zijn studeerkamer te beperken tot historisch onderzoek en uitsluitend principiëele voorlichting. De vermoeide strijder snakt naar rust. „Aan de politieke of kerkelijke schermutselingen van het heden kan ik geen deel nemen. En die taak is nu in goede hand. Ik moet stillekens mijn weg gaan, zoolang ik nog kan" (195). De leiding van de practischc politiek moet Kuyper nu van hem overnemen. „Ik ben niet meer ter raadgeving voor de politiek van het oogenblik geschikt. Daarom juist is, bij mijn emeritaat, uw optreden mij een voorregt zoo opmerkelijk en zoo onwaardeerbaar" (248).

Zoo gemakkelijk als hij het zich had voorgesteld ging dat evenwel niet. Want Kuyper kan zijn steun niet missen. Hij vraagt voorlichting en kritiek. „Zullen wij, dominé's, iets doen aan de journalistiek, dan moeten de H.H. staatslieden ons de materie gereed maken" (115). Hij schudt de politieke programs uit zijn mouw en legt ze Groen ter adhaesie voor, ondanks diens angstvalligen tegenzin om zich op onderdeelen vast te leggen. Bij alles wat hij op touw zet, wil hij voor zichzelf en tegenover anderen de zekerheid hebben, dat Groen achter hem staat. „De toekomst onzer positie eischt, dat lot den einde toe voor het publiek blijke, dat uw profetenmantel op De Standaard rust" (257). Groen mag zich niet terugtrekken uit den strijd. Hij zegt het, meester van de taal en psycholoog die hij is, met een keus van woorden en op eerbiedigen toon, maar ondertusschen zegt hij het toch: „...hoe vreemd het ook voor mijn jaren zij, u, den man, dien ik zoo uit heel mijn hart vereer, en voor wiens bezit ik den God van mijn leven en den God van mijn vaderland zoo vurig dank, te dringen op een weg, waar een onverwinlijk gevoel mij zegt, dat gij niet ontbreken moogt, toch doe ik het. Ik weet, gij duldt dat in mij om de liefde die ik u persoonlijk, om de liefde die ik de zaak die u heilig is, toedraag". (41). Is Groen leider bij de gratie Gods, dan mag hij zich niet onttrekken aan „de ontzettende verplichting die zulk een gratia met zich brengt" (82).

En doorgaans, zij het soms tegen wil en dank, geeft Groen gehoor aan den aandrang van zijn jongen vriend. Hem, die nooit rust gekend had, was ook nu het welverdiende otium cum dignitate. niet vergimd.

Maar het moet hem daarbij wel eens vreemd te moede zijn geweest. Niet alleen terwille van Kuypers gezondheid verontrust hem diens enorme be­ drijvigheid. Het tempo wordt hem soms te machtig! Na al de slapheid en futloosheid, die hij jarenlang tevergeefs gestriemd had, verbijstert hem bijkans dit overweldigend élan. Zijn leeftijd, antecedenten en betrekkmgen zitten hem in den weg.

Soms bekruipt hem de vrees, dat Kuyper de zaken op de spits drijft. Bedachtzame vrienden waarschuwen: Laat u door dien onstuimigen man niet meeslepen; hij forceert beshssingen, die gij niet voor uw verantwoording kunt nemen. ,

Maar al dringt Groen aan op matiging en voorzichtigheid, die vermaningen en waarschuwingen krijgt Kuyper alleen zelf te hooren. Vallen anderen, die wel gaarne verwijdering tusschen hen willen stichten, den laatste openlijk aan, dan kiest Groen zonder omwegen partij. Een „zoetsappige karakterloosheid die den medestander aan verguizing prijsgeeft" (253) druischt tegen heel zijn karakter in. En voelt hij zich, om niet met zijn eigen overtuigingen in strijd te geraken, gedwongen om in 't publiek voor een verschil van meening tusschen hem en Kuyper uit te komen, dan formuleert hij zijn bezwaren zoo, dat op hun onderlinge homogeniteit toch de nadriik valt.

„Van u te verschillen doet mij altijd leed", schrijft hij aan Kuyper (291) en heel de briefwisseling bevestigt dat. Maar tevens en voorgoed, ondanks alle latere beweringen van het tegendeel, bewijst zij, dat Kuyper in den volsten zin Groens opvolger mag heeten. Jure suo, maar met Groens algeheele instemming.


. 1) Briefwisseling van Mr G. Groen van Prinsterer met Dr Kuyper, 1864—1876. Kampen 1937. •

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's