GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De scheuring in Amerika. (III.)

Bij zóó groote onzekerheid nu als ons verleden week bleek te drukken, of te bemoedigen, met betrekking tot de d r a a g w ij d t e der besluiten van de synode van Kalamazoo, acht ik het voor BEIDE groepen een levensvoorwaarde, dat ze samenspreken, en blijven samenspreken, net zoo lang, totdat men over en weer (indien er dan, wat God verhoede, een „over-en-weer" nog overblijft) precies en scherp en zonder eenige onduidelijkheid heeft uitgesproken, wat men nu eigenlijk wil. Zulke scherpe fonnuleering van de gevoelens kan dan öf er toe leiden, dat men uitspreekt: het thans puntig geformuleerde gevoelen der samensprekende groepen is geen reden tot uiteengaan, maar laat zich binnen het raam der confessioneele samenleving gevoegelijk verbinden, — èf: ziedaar wat wij over en weer gelooven: laat bij deze nadere omschrijving van gevoelen elk voor God weten, waarvoor hij kiest.

Ik noemde zqlken wil tot volkomen helderheid een kerkelijke levensvoorwaarde. Ik doe dat op gronden, waarvan ik een deel heb aangegeven in mijn in ds Hoeksema's kerkgebouw zoowel als voor predikanten en andere leden der Chr. Ref. Church uitgesproken toespraak over de z.g. pluriformiteit der kerk.

Tegenover de bedroevende pluraliteit der elkaar weersprekende kerkelijke instituten toch hebben we, instee van ze met of zonder pluriformiteitstheorie te vergoelijken, steeds weer te strijden. Wapen in dien strijd kan nimmer zijn het halsstarrig alleen maar wijzen op fouten van een voorgeslacht, of van een kring van tijdgenooten, die, zeg 15 jaar geleden (1939—1924), zich misgrepen hebben, naar onze meening. Want hoezeer ook het napluizen van zulke fouten soms onvermijdelijk, en, als 'theusch uit-pluizen is, ook leerzaam moge zijn, het kan toch niet volstaan voor wie den Pinkstergeest in zijn opmarsch naar de eenheid der kerkelijke samenleving zooveel mogelijk bijhouden en Hem daarin dienstbaar wezen wil. Indien, om maar bij Nederland te blijven, morgen aan den dag de Ned. Herv. Kerk, ook al zou haar synode geen (wetenschappelijk ingedacht) oordeel willen geven over 1834 en 1886, voor de toekomst zich zou willen vastleggen op de gereformeerde belijdenis (en düs ook kerkregeering), dan zouden we dadelijk móeten samenleven. Van de nederlandsche Chr. Geref. Kerk geldt hetzelfde tegenover de Geref. Kerken. Zooals tusschen de kerk en haar afzonderlijke leden van den kant der kerk zelf de band nooit ontbonden worden mag (in de tucht) vanwege een eens begane zonde, doch alleen vanwege hardnekkigheid in de zonde, zoo kan ook de ééne kerk nooit van de andere harerzijds gescheiden willen blijven vanwege een eens begane zonde, doch alleen vanwege hardnekkigheid in die zonde, vanwege het standvastig blijven bij wat verkeerd was, en het wederom voor eigen rekening nemen daarvan. Dit geldt te meer, omdat in het eerste geval (kerk tegenover individueel kerklid) het kerklid dezelfde bleef, terwijl in het tweede geval (kerk tegenover kerk) de groepen na 15 jaar, 100 jaar, enz. ten deele of algeheel verdwenen zijn. Van de Ned. Herv. Kerk van heden is niemand aansprakelijk voor de zonden van 1834; de vraag is slechts, of de hervormde synode thans zou willen terugkeeren tot de belijdenis. Van de in een tot leertucht besluitende synode aanwezige leden zijn na enkele jaren reeds velen gestorven, emeritus geworden, niet meer gedeputeerd. Bovendien bestaat die synode niet meer. De Chr. Ref. Church van 1939 is anders dan die van 1924. En in de groep van ds Hoeksema is ook reeds veel gewijzigd; ten opzichte v£in ds Danhof is er een en ander veranderd; er zijn jongere predikanten, die in 1924 nog moesten beginnen met de studie, enzoovoort. Laat onder de ouderen over en weer ernstige bezwaren zijn tegen in 1924 gepleegde handelingen, mïiar niet de handelingen van e e r t ij d s, doch de houding van h e d é h beslist. Tot dê góêdê hou. ding over en weer nu behoort óók het beven voor het Schriftwoord, dat de zoon niet zal dragen de ongerechtigheid der vaderen. Met elke volgende generatie moet men om Christus' wil willen spreken, teneinde de situatie opnieuw op te nemen.

Want wij zelf zijn allen persoonlijk aansprakelijk ' voor de kerkelijke samenleving, ook in breeder verband. Dagelijks rust op onze schouders de roeping om te doen wat in óns vermogen ligt tot het onder één dak samenbrengen van wat op goeden grond daaronder behoort. Immers, wij kunnen slechts dan ten overstaan der bedroevende pluraliteit der kerkinstituten voor God een goede kerkelijke consciëntie hebben, indien wij voor Hem overtuigd zijn, dat het niet aan èns ligt indien menschen, die Hem naar Zijn Woord dienen en belijden, met ons niet kerkelijk samenleven. En het kan en zal aan ons liggen, wanneer wij op papier vastleggen als formulier van eenigheid, wat niet als zoodanig behoeft te binden; of wanneer wij, overtuigd zijnde, dat in een ander instituut dit het geval geweest is, en nog is, niet in dat andere instituut de oogon willen openen voor dit gebrek, , deze zonde. Een zonde, die ook ons zelf schade doet, en onzen kinderen, en den naam van Christus. ; , ; .. , .,

Ja, „buurmans" zonde wordt tot eigen leed, als wij niet vreezen en beven. Een secte is secte; maar de kerk, die niet de secte wil oproepen tot bekeering, wordt sectarisch: zij wil niet samenbinden. Een schisma is schisma; maar wie degenen loslaat, die hij zelf schismatiek noemt, wordt zelf schismatiek: hij wil niet samenbinden. Het verbond des Heeren luistert nauw, vooral voor wie nog gelooft aan verbondswraak „onder den nieuwen dag". De stroom des Geestes is in deze wereld altijd een ding van den onvoltooid tegenwoordigen tijd; en voorzoover die stroom des Geestes zijn eigen bedding graaft, is ook die bedding een met den stroom mee zich steeds weer nieuw-vormend ding; inzóóverre is dus ook die bedding een ding van den onvoltooid tegenwoordigen tijd. Wie nu zich inbeeldt, dat de Geest niets 'maalt om de bedding van het wettige kerkelijke instituut, die is gauw klaar. Zoo iemand „rust" dan, maar met een al te zeer op quietisme lijkende, en dus valsche „rust", zoo iemand „rust" dan in de overtuiging, dat de kerkelijke instituten, plus nog heel wat onkerkelijke instellingen of bewegingen of corporaties wel, naast veel steenbrokken en keien en modder, Geesteswater zullen voortstuwen naar den oceaan van 't groote kerkvergaderende wereldgericht. Hij heeft zich dan verder niet veel aan te trekken van de kerkelijke gedeeldheid. Maar hij heeft dan ook afgerekend met de gereformeerde belijdenis op dit punt. Daarentegen zal elk, die de gereformeerde belijdenis in dezen wèl handhaaft, en derhalve aanvaardt, dat de Geest Gods wel degelijk zijn stroom wil laten loopen door de bedding van het wettig kerkinstituut, dan ook altijd door druk werk hebben. Hij zal bedenken, dat de stroom wel een ding is van den onvoltooid tegenwoordigen tijd, doch dat een bepaald instituut deels er een is van den voltooid tegenwoordigen tijd (inzooverre het n.l. zich heeft vastgelegd in formulieren, practijken, kerkenordeningen). En nu zal dit zijn groote zorg moeten zijn: dat „zijn" instituut (voltooid tegenwoordige tijd) toch steeds zóó in den onvoltooid tegenwoordigen tijd „mee geven" moge met de kracht en de souvereiniteit van den bewegelijken stroom des Geestes, dat de bedding den stroom kan bijhouden, kan dienen, zich dagelijks weder door den stroom laat vormen, verbreeden hier, verdiepen daar, vernauwen ginds.

Hier treedt die wonderlijke, beweeglijke verbondsspanning op tusschen Gods werk en het menschelijke. En hier treedt ook het accrès van den bondszegen in, of anders — de werking van de verbondswraak (men weet, dat die o.i. kastijdend kan zijn, maar ook oordeelend; „verlating" voor een tijd, dan wel voor altijd). Wie niet gespannen den stroom des Geestes bijhoudt, en in het verband der kerk Hem tot bedding dienen wil in en overeenkomstig de bewégelijkheid van den Geest zelf (zoover de kerk deze weet te verifiëeren naar het Woord), die beloopt de kans, dat de stroom „ z ij n " bedding verlaat, en zich een andere uitgraaft.

Mijns inziens ligt in deze algemeene gedachte, is ze inderdaad schriftuurlijk, een ernstige boodschap óók voor de in Amerika in twee kampen leyendo broedeiï. Trekt de „leiding", en de groote schare der jongere generatie in de Chr. Ref. Church zich niets aan van de Hoeksema-groep, en vindt zij het volkomen in orde, dat ondanks zoo groote onzekerheid in de interpretatie en vooi-al de inlijsting der eigen „dne punten" de scheidsmuren blijven opgericht, dan mag het voor die kerk niet eens meer de primordiale vraag zijn, inhoeverre nu wel van de zijde van Hoeksema— Danhof al of niet fouten gepleegd zijn. Want dan begaat zij zelf de groote zonde vaA nalatigheid. Al was 't alleen maar het gebrek aan den wil tot profetie. Mutatis mutandis geldt hetzelfde van de andere groep natuurlijk.

De Heere richt nog dagelijks tusschen ons. Als wij elkaar in de haren vliegen, o ja. Maar nog veel reëeler, als wij het niet doen. Want in de eerste periode maken we nog geschiedenis, in de tweede laten we ze ons maken. In de eerste periode doen we nog ons best om Gods water over onzen akker te laten loopen. In he tweede geval laten we Gods water over Gods akkers loopen — men kent de beeldspraak. In het eerste geva doen we nog ons best, mede-arbeiders van den richtenden en schiftenden en oordeelenden God te zijn; in het tweede geval is de boog van den wil tot het medearbeiders Gods zijn ontspannen, en zien we passief toe.

De dreun van Gods werk in den onvoltooid tegenwoordigen tijd palit ons dan niet langer.

Het is ernstig als twee broeders of echtelieden of compagnons twisten en burengerucht maken. Het is veel erger, als ze op kamers wonen, de een hier, , de ander daar. Zoo is het ook met kerken en groepen

yan belijders. Wee den niets-dooner.

K. S.

De Hereeniging Der Christelijke Gereformeerde En Protestantsche Gereformeerde Kerken.

III.

De kerkeraden en predikanten bleven echter fungeeren in hun dienst, en stoorden zich aan de besluiten der classes niet. Het overgroote meerendeel hunner gemeenten stond daarbij aan de zijde der kerkeraden. Ook vereenigden ze zich aanvankelijk en provisioneel, tezamen met den kerkeraad van Hope, die met zijn leeraar, Ds G. M. Ophoff intusschen in het geding betrokken was geworden en mede afgezet door Classis Grand Rapids West. Later werd ook nog Ds D. Jonker, nadat hij zijn bezwaren tegen de Drie Punten had ingediend, afgezet door Classis Zeeland. Tot aan 1926 noemden ze zich Protesteerende Christelijke Gereformeerde Kerken. Maar toen hun beroep op de synode van 1926 door deze vergadering was afgewezen, omdat wij buiten het kerkverband stonden, (Acta 1926) organiseerden ze zich in definitieve kerkfomiaitie onder den naam van Protestantsche Gereformeerde Kerken. En ze zijn tot op den huldigen dag staande gebleven en ook toegenomen in aantal. Ik meen te mogen zeggen, dat we het ook allen eens kunnen zijn over deze beschrijving van de wording der Protestantsche Gereformeerde Kerken en de historische aanleiding en oorzaak van ons gescheiden leven.

En nu kom ik tot de vraag, waarvoor deze vergadering zich geplaatst ziet, zij het dan ook niet in officiëelen zin: Is het eisch, dat de geslagen breuke geheeld worde? Is het mogelijk? En is het wenschelijk?

De eerste vraag is hier de voornaamste en, in zekeren zin, ook de beslissende. Zij kan en moet immers ook zoo gesteld worden: is het de wil Gods, dat genoemde kerkengroepen vereenigen? Wanneer het Gods wil is, dan zal het zeker moeten. Dan staan we zeker voor de roeping, om door het geloof al onze krachten in te spannen, om deze vereeniging tot stand te brengen. Op deze roeping heeft Dr Schilder meer dan eens nadruk gelegd, beide in Nederland en gedurende zijn verblijf alhier. En we zijn het met hem eens, dat hetgeen naar Gods wil bij elkaar behoort, wij niet mogen scheiden of gescheiden laten. En ik heb genoeg geloofsvertrouwen, om tevens uit te spreken, dat hetgeen naar Gods wil onze roeping is, ook kan worden volbracht. Als het mij duidelijk wordt, dat het waarlijk Gods wil is, dat de Protestantsche en Chr. Gereform. Kerken de breuke heelen, die geslagen is, en dat ze weer onder hetzelfde kerkelijk dak als broeders samenleven, dan verklaar ik mij bereid, om te doen, wat in mijn vermogen is, om bijkomstige en persoonlijke zaken en grieven in den rechten weg te vereffenen. De hoofdvraag, waarvoor we thans staan, is dus: , wil God het?

En het antwoord op deze vraag hangt voor mij geheel af van het antwoord op een andere: staan wij metterdaad samen op den grondslag der gereformeerde belijdenisschriften? Het is de kwestie der waarheid, die heel deze samenspreking dient te beheerschen. En dat wil zeggen, dat we de kwestie der gemeene gratie, inhoudende ook de in 1924 aangenomene drie punten, gi'ondig dienen te bespreken. Eerst vereenigen in de hoop, dat we daarna de kwesties zullen kunnen oplossen, zou thans niet meer kunnen. Vóór 1924 had dit wel gekund. Sedert dien hebben we historie gemaakt, en die geschiedenis eenvoudig ignoreeren zou onmogelijk blijken. De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben de drie punten aangenomen, en later verdedigd; wij hebben ze verworpen en op allerlei wijze bestreden, tot in bijzonderheden aangetoond de gronden, waarom wij ze ongereformeerd achten. Zal het ooit tot eene vereeniging komen, dan is bespreking van de waarheid, van de kwestie der gemeene gratie en van de drie punten in het bijzonder, allereerst eisch. En er zijn m.i. slechts twee mogelijkheden, die we in het abstract wederzijds mogen toegeven mogelijkheden te zijn. In de eerste plaats laat de mogelijkheid zich denken, dat de Christelijke Gereformeerde broeders ons overtuigen, dat wij in 1924 hebben gedwaald, toen we weigerden de drie punten te onderteekenen; en daartoe willen we hun gaarne door middel van deze samenspreking ruimschoots gelegenheid geven. Anderzijds bestaat de mogelijkheid, dat wij hen overtuigen, dat de drie punten ongereformeerd zijn, dat de synode van 1924 ze nimmer had mogen aannemen, dat ze dus onvoorwaardelijk moeten worden teruggetrokken. En daartoe geven hunnerzijds de Christelijke Gereformeerde broeders ons even ruimschoots de gelegenheid. Gelukt het hun om ons te overtuigen, dan zullen wij erkennen, dat we gedwaald hebben en met hen op de basis der drie punten vereenigen. Gelukt het ons hen te overtuigen, dan erkennen z'J, dat ze dwaalden in 1924, dan worden straks de drie punten herroepen, en dan gaan zij met ons staan op denzelfden confessioneelen grondslag. Zoo alleen mag het. Elke andere weg is de weg van compromis, dien ik zal blijven weigeren te bewandelen.

Gelukt het ons langs dezen weg tot samenstemming te komen, dan is zeer zeker het voornaamste doel van deze samenspreking bereikt. Ook dan blijven er wel moeilijkheden over. We mogen ons die niet ontveinzen, in de eerste plaats mogen we de houding van ons volk. Ik bedoel nu met name ons Protestantsche Gereforlüeerde volk, niet buiten rekening laten. De meesten van het thans nog levende geslacht hebben de geschiedenis van 1924 meegemaakt, en gevoelen zich daarover nog altijd diep gekrenkt. Syiiodale vereeniging bij locale verdeeldheid, zooals dat indertijd het geval was met de A- en B-kerkén in Nederland acht ik niet gewenscht. wk ons volk moet overtuigd zijn, dat vereeniging roe- Pmg is. Zij zullen dan ook op de hoogte moeten gehouden Worden van den loop en de resultaten onzer besprekingen. Bovendien zijn er grieven, die zeker in den weg van Gods Woord alleen mogen worden vereffend. En an is er ook in deze laatste veertien jaren geschiedenis semaakt. Wij hebben onze eigene kerken, thans één en twintig in aantal. We hebben onze eigene organisatie. Reeds jaren hebben we als classis vergaderd, en we staan thans op het punt om ook over te gaan tot het organiseeren van eene synode. We hebben onze eigene theologische school, waaraan we op het punt staan eenen preparatoiren cursus toe te voegen. We hebben onze eigene predikanten gevormd. We hebben onszelven nieuwe eigendommen aangeschaft met een waarde van enkele honderden duizenden dollars, voor het meerendeel schuldvrij. Maar ook hebben onze kerken zich in deze laatste jaren ontwikkeld, en is deze ontwikkeling mijns bedunkens van dien aard geweest, dat we verder uit elkaar gegaan zijn sedert de scheiding van 1924. Niet alleen, dat uwe kerken zich hebben ontwikkeld in de richting van de drie punten, terwijl wij ons in tegenovergestelde richting hebben bewogen, maar ook zijn er sedert 1924 uitspraken gedaan, waardoor we verder van elkander verwijderd zijn geraakt. Daar is de kwestie van de verhouding der meerdere vergaderingen tot den kerkeraad. Wij hebben de autonomie der plaatselijke kerk gehandhaafd, gij hebt uitgesproken, dat classis en synode werkelijk met hoogere macht bekleed zijn boven den kerkeraad. Bovendien verschillen we van standpunt inzake de unions, inzake de echtscheiding, inzake den doop van aangenomen kinderen. Al deze verschillen liggen daar nu eenmaal. En deze maken de samensmelting niet .gemakkelijker. Desniettemin wil ik het standpunt aanvaarden, dat, indien we werkelijk tot samenstemming kunnen komen inzake de gemeene-gratie kwestie, met name de drie punten, we in hoofdzaak het doel van deze samenspreking hebben bereikt en we hoop mogen koesteren, dat de vereeniging tot stand zal komen. Daarom dient hier alle nadruk op te .vallen. Hoe lang deze samenspreking duurt is een kwestie van geen belang. Hoe dikwijls we ook zouden moeten confereeren, we blijven bij ons voornemen om de kwesties grondig te bespreken. Willen we deze conferenties houden onder leiding van Dr Schilder, we laten hem straks maar weer overkomen. Willen we daarbij een of meer der andere Nederland' sche hoogleeraren verzoeken, om met ons te confereeren, er is hoegenaamd geen bezwaar. De wereld is tegenwoordig klein, en het geld komt er zeker. Hebben de Christelijke Gereformeerde broeders liever, dat Dr Hepp ook bij onze samensprekingen tegenwoordig zij, het maakt ons niet uit. Maar op één ding willen we staan: grondige samenspreking over de gemeene gratie en over de drie punten in het bijzonder is absoluut eisch. Een ander doel mogen deze conferenties niet hebben, noch zich voorstellen.

Over hetgeen ik tot dusver gezegd heb, zal onder ons wel weinig of geen verschil van gedachten bestaan.

In hetgeen ik verder ga zeggen, bied ik u een inleiding onzerzijds op de bespreking onzer leerstellige geschillen, deze inleiding natuurlijk onderwerpende aan uwe vrije bespreking en kritiek. Raadzaam zou ik het achten, indien ook door een der Christelijke Gereformeerde broederen zulk een inleiding geboden werd. Dat maakt de bespreking definitief. En we hebben dan tevens iets zwart op wit, zoodat er later geen misverstand kan ontstaan over hetgeen hier door ons besproken werd. En eindelijk maakt dit het gemakkelijker om ons volk op de hoogte te houden met den gang en de resultaten onzer bespreking. In deze inleiding bied ik u onze beschouwing van wat gemeene gratie wordt geheeten. Ik ga eerst over de zoogenaamde algemeene genade in het algemeen spreken, daarna over de drie punten, om eindelijk een twintigtal stellingen u voor te leggen ter overweging.

Het probleem der zoogenaamde gemeene gratie betreft de kwestie van Gods houding tegenover en inwerking op het geheel der geschapene dingen in hun ouderlingen samenhang en hunne ontwikkeling in den tijd, in verband met en in overeenstemming met Gods Raad in het algemeen, de praedestinatie met verkiezing en verwerping, de realiseering van Gods eeuwig verbond, genade en zonde, gunst en toom, natuur en genade, schepping en herschepping, Adam en Christus, en vraagt naar de plaats en roeping van Gods volk in en tegenover de tegenwoordige wereld. Zullen we de kwestie in haar geheel bespreken, dan mogen we haar niet enger opvatten. En zoo opgevat is het een vraag van groot gewicht, beide voor leer en leven.

En dan gaan we uit van de Schriftuurlijke idee, dat alle schepselen één zijn. God schiep in den beginne geen aggregaat van los naast elkander staande schepselen, maar eene wereld, een kosmos, een harmonisch, organisch geheel. God is één. De wereld is ook één. In het middenpunt van de aardsche schepping stond de mensch. Hem had God geformeerd naar Zijn eigen beeld, zoodat hij in creatuurlij ken zin op God geleek, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Deze mensch stond aan de spitse der schepping, als koning over de aardsche wereld. En hij stond in Gods verbond der vriendschap van den beginne. En in die verbondsbetrekking wilde God zijn souvereine Vriend zijn, hem de zaligheid van de gemeenschap Zijner vriendschap doen smaken, waarin het leven ligt; en in die verbondsbetrekking stond de mensch als vriendknecht des Allerhoogsten, om Hem in de aardsche schepping te vertegenwoordigen, aller schepselen lof en eer in zijn eigen hart op te nemen, te vertolken en uit te spreken voor het aangezicht Gods, den Heere zijn God hartelijk lief te hebben, en in den naam en naar den wille Gods over alle schepselen te regeeren. Hij was ambtsdrager, profeet, priester en koning, met de opdracht, den eisch en ook het recht, de macht, maar ook het gezag, om de schepping aan zich te onderwerpen en te bebouwen. In zijn hart lag het geestelij k-ethisch middenpunt der schepping Gods. En door dat middenpunt was de gansche schepping in liefde verbonden aan God Zelf. Ook de schepselen waren, een iegelijk naar zijn aard, opgenomen in Gods vriendschapsverbond en deelden in de goede gunste des Heeren. En ook die schepselen stonden, gedragen door Gods alomtegenwoordige kracht, dóór den mensch en een ieder op zijn eigen plaats en naar zijn eigen aard, in den dienst Gods. En ook thans nog onderhoudt en regeert, volgens onze belijdenis, de Heere God alle schepselen, om den mensch te dienen, opdat de mensch zijn God diene. (Art. XII, Ned. Gel. Bel.).

H. HOEKSEMA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's