GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven V

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven V

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hetgeen in het voorgaande door ons werd overwogen inzake de economische medezeggenschap kon ons tot geen andere conclusie brengen dan dat zoowel de zaak zelf als de personen en instanties, die gezegd worden voor medezeggenschap in aanmerking te komen, ons uiterst vaag en weinig concreet worden voorgesteld, zoodat er ten aanzien van deze zaak meer dan een nuance-verschil valt aan te wijzen tussehen de verschillende voorstellingen, die over deze zaak worden ten beste gegeven.

Wat de zaak zelf betreft staan wij voor de dubbele vraag: wat is het specifieke, economische karakter der zaken, waarover in medezeggenschap moet worden gesproken, en welke beteekenis heeft het woord medezeggenschap in dezen: wil dit alleen maar zeggen : „overleg", of heeft het de beteekenis van „medegezag”?

Het A.R. Rapport inzake het Vraagstuk der bedrijfsorganisatie, uitgebracht door de Ckimmissie inzake sociaal-economische aangelegenheden, welk rapport zooals gezegd ook een enkel woord wijdde aan de zaak der Ondernemingsraden, stelt ons op dit punt geheel teleur. Wij lezen daarin slechts: „De naam „kern" of „fabriekscommissie" komt voor, meer in overeenstemming te zijn met taak en karakter dezer instituten dan de wel wat weidse betiteling „ondernemingsraad"." Wij achten dit een oppervlakkige opmerking te zijn, omdat iedere nadere aanduiding ontbreekt wat dan naar het oordeel der schrijvers wel taak en karakter van deze „fabriekscommdssies" ot „kernen", zoowel als van die gedachte „ondernemingsraden" uitmaakt. Was men nader op deze zaak ingegaan, dan had reeds de naam „fabriekscommissie" of „kern", doorgaans een vertegenwoordiging van fabrieksarbeiders in de onderneming, er op kunnen wijzen, dat bij een „ondernemingsraad" een meer alle afdeelingen in het bedrijf omvattende vertegenwoordiging te verwachten viel, zooals o.a. ook blijkt uit het „Voorontwerp van Wet" en thans uit het „Ontwerp van Wet op de Ondernemingsraden". Dat uit

deze verschillende samenstelling van „fabrieksoommissies" eenerzijds en „ondernemingsraden" anderzijds ook een verschillende t a a kstelling Verwacht zou kunnen worden, is eveneens duidelijk. Wij kunnen het dus alleen maar betreuren, dat behoudens deze enkele verwijzing naar den naam, het Rapport ermede volstaat over deze zaak alleen maar een aanbeveling af te geven voor het oprichten en in stand houden van dergelijke „kernen" of „fabriekscommissies", orndat daarin wordt gezien , , een openbaring van de echt-Christelijke sociale gedachte der onderneming als gemeenschap van patroon(ondememer) en arbeiders". Waar wij bij dit alles missen de principieele afbakening van de taak en de gezagsverhoudingen, de bepaling van de positie van den ondernemer en van hen, die onder zijn leiding in de onderneming werken, hebben wij voor ons doel niet veel aan deze woorden van aanbeveling. De vragen van eigendom en gezag, wegen ons in dezen te zwaar, dan dat wij de leuze van „economische medezeggenschap" als eisch van christelijke naastenliefde of iets dergelijks, maar zoo zonder meer zouden willen overnemen, zonder vooraf precies te weten, wat daaronder verstaan moet worden.

Geeft dit A.R. Rapport ons niet de minste deugdelijke informatie over en inzicht in de zaak van taak en kcirakter der organen van economische medezeggenschap, het meergenoemde „Voorontwerp van Wet" over de , , Ondernemingsraden" brengt het er niet beter af. In artikel 3 van dit „Voorontwerp" lezen wij t.a.v. de taak van den „ondernemingsraad": „De ondernemingsraad heeft tot taak, zulks met inachtneming van de door het bedrijfschap aangegeven grenzen en onder erkenning van de zelfstandige functie van den ondernemer, door overleg inzake, toezicht op en uitvoering of regeling van alle aangelegenheden, de onderneming betreffende, welke in verband met derzelver aard en omstandigheden daarvoor in aanmerking komen, en door het bevorderen van een goede verstandhouding en samenwerking in de onderneming, naar vermogen bij te dragen tot een zoo goed mogelijk functioneeren van de onderneming”.

Men verneemt hier van een bedrijfschap, dat grenzen zal aangeven voor den ondernemingsraad. De ondernemer zelf heeft dus deze bevoegdheid niet. Wij laten dit verder rusten, omdat in het thans ingediende Wetsontwerp hiervoor andere instanties als gezagsorganen over den ondernemingsraad zijn gedacht, en het dus eenvoudiger en praktischer is, straks daarmede rekening te houden in onze beschouwingen. Voorts hooren wij van een erkenning van de zelfstandige functie van den ondernemer. Deze ondernemer krijgt evenwel een ondernemingsraad desnoods ongevraagd zich opgelegd. Me dunkt, dat is toch in elk geval iets dat, hoe dan ook, zijn zelfstandigheid inperkt en vermindert. Veel, zooal niet alles hangt hierbij vanzelfsprekend af van de bevoegdheid, die deze ondernemingsraad in de onderneming en tegenover den ondernemer verkrijgt. Wat dat betreft omschrijft dit Voorontwerp met geen enkel woord de feitelijke bevoegdheden van deze ondernemingsraden, spreekt alleen van „overleg inzake, toezicht op (dat is dus een gezagsfunctie, G.) en uitvoering of regeling (dit laatste wijst ook op gezagsbevoegdheid) van alle aangelegenheden, de onderneming betreffende, die in verband met derzelver aard en omstandigheden daarvoor in aanmerking komen". Wij vragen opnieuw: wat is de aard van al die aangelegenheden, wie bepaalt dat en naar welke normen? En die omstandigheden: hoe wordt vastgesteld, dat ze dusdanig zijn, dat deze bevoegdheden aan zulke ondernemingsraden moeten of kunnen Worden verleend? Op al deze en dergelijke vragen geeft dit Voorontwerp geen antwoord. Ondertusschen wil het wel Voorontwerp van Wet zijn om te geraken tot een wettelijke regeling, waarbij in de onderneming een nieuw, tot dusver onbekend, gezagsorgaan geschapen wordt. Het zal duidelijk zijn, dat wij bij een dergelijken gang van zaken onmogelijk voorstanders kunnen ziin va.n een zaak, wier feitelijke merites ons worden onthouden.

Inmiddels is verschenen het Wetsontwerp houdende regelen omtrent Ondernemingsraden. Zooals in paragraaf 2 van de Memorie van Toelichting wordt vermeld, is er bij dit Wetsontwerp zooveel mogelijk overgenomen van het eerder besproken Voorontwerp. Dit wetsontwerp wordt ingediend door den Minister van Sociale Zaken en is mede-onderteekend door de Ministers van Economische Zaken, van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening, van Financiën, en van Verkeer en Waterstaat.

Bij een vergelijking van dit Wetsontwerp met het voorontwerp van Wet valt het op, dat in artikel 4 nagenoeg woordelijk de bovenstaande algemeene taakomschrijving van het Voorontwerp is overgenomen. Dit is de z.g. Stichtingsformule, waarover in de Stichting van den Arbeid destijds overeenstemming was bereikt tusschen verschillende in die Stichting samenwerkende groepen. Alleen de bepaling: „met inachtneming van de door het bedrijfschap aangegeven grenzen" is hier vervallen. Aangezien deze zaak formeel thans grootendeels onafhankelijk staat van de zaak der Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, waarvoor ook een wetsontwerp is ingediend, heeft het bedrijfschap in dezen ook geen taak gekregen.

Het Wetsontwerp bevat in tegenstelling tot het Voorontwerp een nadere omschrijving van de taak van ' den Ondernemingsraad en spreekt in dezen van de „bevoegdheden" van dien Raad. Deze ondernemingsraad is dus een gezags-orgaan in de onderneming.

De eerste bevoegdheid is „het behandelen van uit het personeel ter kennis van den ondernemingsraad gebrachte wenschen, bezwaren en opmerkingen, voor zoover deze van belang zijn voor de positie van de werknemers in de onderneming". Met deze opmerkingen, wenschen en bezwaren komt men dus, — (willen er geen twee gezagsorganen in dezelfde onderneming blijven bestaan, die zich met dezelfde ^aak bezig houden en mogelijk tegen elkander kunnen gaan inwerken) — niet meer tot den patroon (ondernemer) en diens daarvoor aangewezen gedelegeerden (bazen, chefs, procuratiehouders, bedrijfsleiders enz.) maar tot den ondernemingsraad. — Weliswaar staat daar nog die nominale uitspraak van de erkenning van de zelfstandige fimctie van den ondernemer; alles evenwel wat maar van belang kan zijn voor de positie van den werknemer, is daaraan onttrokken. Een andere conclusie is niet denkbaar, daar men anders twee zelfstandige instanties met dezelfde bevoegdheden zou krijgen in dezelfde onderneming en dat moet verwarrend, revolutionair werken. Aangezien evenwel in dit Wetsontwerp, noch in de Memorie van Toelichting een duidelijk afgrenzende omschrijving is gegeven van hetgeen nu precies verstaan moet worden onder die zelfstandige functie van den ondernemer, is hier inderdaad het gevaar bij dezen opzet reëel aanwezig, dat bij gemis aan een duidelijke onderscheiding direct allerhande misverstand, verschil van opvatting over de taak van ondernemer en van ondernemingsraad, zich kan gaan voordoen, met al den, een goeden gang van zaken, die juist in dezen tijd voor den wederopbouw en economische verheffing van ons zwaar getroffen land zoo broodnoodig' is, remmenden en tegenstrevenden, invloed. In de Memorie van Toelichting vindt men niets anders dan een herhaling van de verklaring, dat de ondernemingsraad zich niet. mengt in zaken, „die des ondernemers zijn". Vervolgens wordt dan gezegd, dat beiden, ondernemer en werknemers-leden van den ondernemingsraad, de verplichting hebben een goede verstandhouding en samenwerking te bevorderen en dat het in hoofdzaak de gezindheid is, welke den ondernemingsraad aan zijn doel kan doen beantwoorden. Eerste voorwaarde zoowel voor het een als voor het ander evenwel is een voorafgaande of gelijktijdige, duidelijke afbakening der taken en bevoegdheden. Juist van deze praealabele, algemeene voorwaarde, juist van die duidelijke en overzichtelijke situatie ten aanzien van feitelijk gezag en feitelijke taak, is zoowel de goede verstandhouding en zin tot samenwerking als de goede gezindheid, althans wat hun concreet effect betreft, afhankelijk. Wij achten het een ernstig tekort, dat deze principieele grensafbakening ontbreekt. Zoodra men begint bevoegdheden te verleenen, hetgeen in dezen niet kan zonder bestaande bevoegdheden in te korten, ondanks alle platonische betuigingen over de zelfstandige positie van den ondernemer, (afgedaoht nog van de vraag of zulk een handeling inderdaad rechtmatig is) moet er van den aanvang af scherpe afgrenzing en duidelijkheid zijn. Het gaat niet aan, alles maar te laten aankomen op den „goeden wil der belanghebbenden", zooals de indieners van dit Wetsontwerp doen. Wanneer dan de Memorie van Toelichting voorts nog verwijst naar het ontbreken van strafsancties en naar de omzichtige procedure voor de instelling van Ondernemingsraden, alsook naar het niet verleenen van rechtskracht aan de in het tweede lid van artikel 2 genoemde voorzieningen, dan is daarmee de groote zwakte van dezen geheelen opzet geteekend. „Moeilijkheden, die zich voordoen, zullen alleen in den kring der ondernemingsgenooten en door hen zelf op bevredigende wijze kunnen worden opgelost" zegt de Memorie van Toelichting. Indien dat zoo is, waarom dan deze wet, die be-. staande gezagsverhoudingen verandert, althans onzeker maakt, en die den ondernemer, die in dezen tijd toch al een verre van gemakkelijke taak heeft, nieuwe last en moeite op het dak stuurt?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven V

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's