GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater, ' neven

Ik wil nu iets zeggen over den reformatorischen getuige, die Groen van Prinsterer heette, maar door den man der revolutie en door liefdevolle christenen voor gevaarlijken extremist werd gescholden en gehouden. Hij leefde in een tijd van feilen haat tegen de kerk van Christus en van heftige vervolging voor de kinderen der kerk. Laat ons maar denken aan de dragonades tegen de Afgescheidenen; aan het verbod om scholen met den Bijbel te bouwen!

Een tijd, waarin het revolutionair beginsel zegevierde in het hooghartig liberalisme. En waarin de oprechte kinderen Gods het moeilijk hadden.

En in den strijd tegen die revolutie 'stond Groen menigmaal alleen, zich alleen zeker wetend van het gebed en de bemoediging van de kleinen iil den lande, die buiten allen politieken invloed werden gehouden.

Een tijd dus van reformatorischen strijd.

Een tijd, waarin de getrouwe reformator, zooals steeds, weer niet alleen te doen heeft met den haat van den vijand, maar veel meer met den tegenstand van vrome christenen, die hij gaarne als zijn vrienden zag, maar die hem steeds weer bitter teleurstelden.

Bij den vijand en bij die vrienden gold hij voor een extremist.

De tijden veranderen, de menschen blijven over het geheel gelijk. Die vrome christelijke vrienden namen gemeenlijk niet de moeite om terdege kennis te nemen van hetgeen Groen sprak en schreef. Zij waren reeds van te voren tegen hem ingenomen. Groen zei eens: ik heb geen moeite gespaard, openlijk en openhartig, in elke betrekking, onder eiken vorm, mijn zienswijze zonder ophouden kenbaar te maken. Desniettemin geld ik bij menigeen voor het tegenovergestelde van hetgeen ik ben.

En voorts: als ik let op de verwijten, tot mij gericht, begrijp ik, dat menigeen, die tegen mijn beginselen ijvert, medestander zoude zijn, indien hij niet uit citaten van tegenstanders, maar door eigen onder-, zoek met de grondbeginselen, onder wier verdedigers ik behoor, bekend was.

Het is goed, dat wij elkander hieraan eens herinneren, want precies hetzelfde kunnen de mannen, die thans vooraan in den strijd tegen revolutie en ongeloof gesteld zijn, revolutie in den staat en in de kerk, getuigen. En dat is hun lijden. Niet de tegenstand van den vijand. Want Groen zeide eens, dat, als hij van dien kant geprezen werd, hij zich verschrikt ging afvragen: wandel ik wel in den goeden weg?

Maar de openlijke en vooral stille tegenkanting van die hij als vrienden wilde zien. Daar wordt de getrouwe kamp vol bitterheid.

De geschiedenis en het heden leeren ons, dat er in een tijd van krachtige reformatie drieërlei soort van christenen zijn.

Daar zijn er, die door Gods genade getrouw in aUes.

xichi mogen betoonen. In hun doen en spreken. Die met kracht strijden tegen de goddelooze daad, en dan seker scherp zijn in hun woord, omdat zij waar zijn. Niet, omdat zij behagen vinden in den strijd. Veelal zijn zij van nature zachte lieden, mild in den gewonen omgang, die zich altijd weer zelf moeten overwinnen, als zij tegen menschen, die zij gaarne als vrienden en broeders wilden beschouwen, moeten ingaan. Die wel gaarne zouden zwijgen, net als de profeet Jeremia, als niet des Heeren Woord in hun , hart werd als een brandend vuur. Maar die dan ook als die getrouwe getuige worden gesteld tot een vaste stad en tot een ijzeren pilaar.

Op voordeel in deze wereld, van welken aard dan ook, behoeven zij niet te rekenen. Zij kunnen in hun strijd niets anders winnen dan een geruste conscientie, naar des Heeren Woord.

Groen zei eens tegen een veelbelovende jongen man, die hem verzekerde, als hij, antirevolutionair te willen «ijn: bedenk wel mijn jonge man, dat alle deuren naar . eenige publieke of andere goede positie voor u gesloten zullen worden. Bij hem viel niets te verdienen inzake die goederen, die de wereld van waarde acht.

Wij kunnen zeggen: hun getrouw getuigen' brengt hun niet anders dan last en zorgen. Zij doen immers, naar men dan zegt, hun best, om alle menschen tegen zich in het harnas te jagen.

Zóó zelfs, dat de lieden, die de rust liefhebben en daarom zelfs niet de moeite nemen hen goed te leeren kennen, steeds weer verzuchten: o, ja, dat is die harde, scherpe man, hé, met dien akeligen toon; die verschrikkelijke man, die altijd en overal ruzie maakt. O ja — daar moet ik niets van hebben.

Tegenover die getrouwe getuigen nu staan de velen, die Groen noemde de i r e n i s c h e n. Zij loopen menigmaal met veel gemak de goddelooze daad voorbij, maar richten zich dan tegen het scherpe woord. Zij zijn de menschen van liefde en vrede. Zij noemen den getrouwen strijder tegen de overtreding van des Heeren geboden, tegen alle valsche profetie, extremist. Zij kunnen niet ontkennen, dat deze extremist vaak weï gelijk heeft, zij kunnen althans niets tegen zijn betoog inbrengen, zoolang het gaat om schriftuurlijk verweer, maar waarom die felle toon, zeggen zij ? Waarom al dat doordrijven? Zij herinneren zich dan een woord van Luther, dat elke consequentie naar den duivel drijft.

Alsof het Woord Gods geen consequentie kent, die ona nimmer mag doen stilstaan op den weg, die goed is; en ons nimmer ook doet stilstaan, als wij afglijden op den kwaden. Een onbreekbare, en in het laatste geval, vreesehjk harde consequentie.

Zij zeggen dan: het betoog moge schriftuurlijk juist zijn, wij kunnen er geen speld tusschen krijgen, maar het is alles zoo koud en hard. De liefde ontbreekt er in en er is ook nog wat meer dan logica in de wereld. Ja — dat is inderdaad waar, en zij doen hun best dit te bewijzen. Het gevoel, zoo zeggen zij, is er ook nog.

En zoo blijven zij in hun gemakkelijke houding, en hun boosheid klimt met de trouw van den man der schriftuurüjke profetie.

De derde soort bestaat uit menschen, die plegen te zeggen: als ik den extremist hoor, dan, ja, dan heeft hij gelijk, maar luister ik naar den irenischen man, dan geef ik hem gelijk. Die soort houdt zich neutraal. Zij gelijken op de ouders van dien blindgeborene, die tot de pharizeën zeiden: vraag onzen zoon zelve. Zij zagen de deur van de synagoge openstaan, en bleven liefst daar binnen. Prof. Is. van Dijk merkte eens snijdend scherp op: daar is het ook behaaglijker en warmer.

Welnu, daar is in de negentiende eeuw geen man geweest, die vaker — immers gedurende heel zijn leven — als extremist werd gescholden. Door vijand en door vriend.

In Groens dagen waren de g r o v e uitspattingen der revolutie, althans ten onzent, voorbij. Het conservatisme remde, het liberalisme stuwde op den weg •der revolutie, maar de haat tegen den Christus der Schriften was bij al deze hooge, voorname, goedbedoelende, edele humanisten groot. En dus ook tegen eiken getrouwen getuige voor den Koning der koningen en den Koning der kerk.

Woedend was mén, als Groen hen daarop wees. Durft gij, zoo riep men hem dan toe, ons den christennaam te ontzeggen?

Kwam men niet op voor de christelijke deugden? Wilde men Jezus niet eeren als een nobel, zij wat achterlijk mensch? Maar dat lag aan den tijd, waarin Hij leefde. Hij kon het dus niet helpen niet zoo wijs te zijn geweest als een moderne dominé van de negentiende eeuw en de wijsgeer van die dagen het konden zijn.

Het is ons een tijdlang, toen de-gereformeerde belijder nergens last meer ondervond om zijn trouw, moeilijk gevallen, ons de positie van Groen in de pers en in de volksvertegenwoordiging in te denken.

Hij stond daar vaak zoo goed als alleen te midden van die vergadering van aanzienlijke, geleerde en voorts brave en lieve menschen. Hooggevoelende humanisten. Groen was een aristocraat, man van fijne vormen, en van het uitermate beschaafde woord. Zijn redevoeringen waren pronkstukken van groote welsprekendheid. Hij maakte met zijn zachte stem den indruk eer schuchter te zijn dan strijdvaardig. Hij sprak .steeds met groote, soms zouden wij zeggen met te groöte waardeering, over de beteekenis van den tegenstander.

Wie zijn parlementaire redevoeringen, door hem adviezen genoemd, leest, wordt getroffen door het feit, dat hïj telkens weer genoodzaakt wordt te verklaren: dit is een teere zaak; ik weet het, en ik wil niemand persoonlijk treffen. Persoonlijk wil ik gaarne de kunde van mijn tegenstander en zijn nobele bedoelingen eeren. Ik heb het niet tegen hem, maar tegen de beginselen, die hij belijdt. Bedenk dat wel. Maar — in weerwil daarvan zien wij steeds weer bij den tegenstander tweeërlei houding. Of hij tracht zich te redden in een ijzig stilzwijgen. Wij kennen dat thans ook in antirevolutionairen kring. Of hij vloog woedend op en protesteerde tegen beleediging, hem persoonlijk aangedaan. Ook dat zien wij thans gebeuren, als men geen argumenten heeft.

Het treft te zien hoe vaak Groen het woord moest vragen voor een persoonlijk feit. Voornamelijk öm duidelijk te maken, dat het hem alleen ging om beginselen en feiten. Zeker, zijn woorden waren scherp, fel zelfs, maar waardoor waren zij scherp en fel? Omdat hij de waarheid zette tegen de leugen der revolutie, omdat hij feiten noemde, en zich op louter feiten baseerde, en die feiten waren hard en die argumenten onweerlegbaar. En daarom was de tegenstander woedend vaak.

Zelfs zijn vroegere vriend, Thorbecke, riep eens uit: Groen van Prinsterer is een gevaarlijk man voor den voorzitter. Want hij is bijna nooit in de orde van den dag. En dit, omdat zijn beginselen, zijn meeningen, niet in de orde van den dag zijn. Zij zijn immers verouderd. Gij, zoo riep hij dan Groen toe, gij hebt enkel uw partij-inzichten. Gij ziet niet het algemeen belang'. Waart gij een stille partij, die enkel zocht God op hare wijze te dienen, men zou, al hield men uw meeningen voor dwaling, u eerbiedigen. Maar gij wilt met uwe godsdienstige stellingen de politiek regeeren.

Waart gij een stille partij De groote Thorbecke vergat, dat de nicest stille lieden in den lande, van wien de commissaris des konings in Zuid-Holland aan den koning schreef: bedenk majesteit, dat deze menschen de meest gehoorzame dienaren van Uwe majesteit zijn, nog pas geleden dp de meest ergerhjke wijze mede met zijn instemming waren geplaagd en vervolgd.

Gij zijt een gevaarlijk man voor den voorzitter. Was het een stille wenk voor dien voorzitter? Hoe dit ook zij deze kon het woord van Groen moeilijk verdragen. Hij viel hem telkens in de rede, verzocht hem kort te zijn, zich te bepalen tot de zaken, die aan de orde waren. En als Groen dan daartegen opkwam, en klaagde dat men hem het spreken belette, stond de groote meerderheid der Kamer meer daja eens aan den kant van den voorzitter. Neen, zoo als Groen sprak, dat was toch ondraaglijk. Zoo'n extremist.

Niet alleen gevaarhjk voor den voorzitter, een orde-Verstoorder in die hooge vergadering, maar een verstoora.ir der orde in het volk. Gevaarlijk voor het volk, en voor den staat.

In een volgenden brief D.V. hierover meer. Met harteUjke groeten en heilbede, uw toegenegen

MAKNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 februari 1949

De Reformatie | 14 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 februari 1949

De Reformatie | 14 Pagina's